Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[partij A1] ,
SEPA GREEN ENERGY B.V.,
SEPA GREEN ENERGY B.V.,
SEPA GREEN ENERGY B.V.,
1.De situatie in het kort
Zij zijn daarnaast beiden afzonderlijk een renvooiprocedure gestart bij de rechtbank in Almelo. De renvooiprocedures hebben na verwijzing de zaaknummers 11214970 en 11215045 gekregen. In deze renvooiprocedures wordt, voor het geval in de procedure met zaaknummer 11101214 wordt geoordeeld dat geen sprake is van boedelvorderingen, subsidiair verzocht om de vorderingen als concurrente vorderingen te verifiëren in het faillissement van Sepa.
2.De procedure
3.De feiten
[naam 1] recht hebben op vergoeding van schade die veroorzaakt is doordat zij veel handelingskosten hebben gemaakt en klanten hebben verloren door het faillissement van Sepa. De curator is verzocht om de in de brief genoemde schadebedragen op te nemen op de lijst van concurrente crediteuren.
4.Het geschil
primairde curator veroordeelt om [partij A1] een bedrag van € 16.525,50 aan hoofdsom te betalen,
subsidiairdit bedrag als concurrente vordering te verifiëren en onvoorwaardelijk op te nemen in de staat van verdeling,
primairde curator veroordeelt om [partij A2] een bedrag van € 90.933,60 aan hoofdsom te betalen,
subsidiairdit bedrag als concurrente vordering te verifiëren en onvoorwaardelijk op te nemen in de staat van verdeling,
5.De beoordeling
Ontvankelijkheid [partij A2]
[naam 1] niet (meer) hebben. Uit overgelegde Whatsappberichten tussen
[naam 1] en de heer [naam 3] (commercieel directeur Innova, voorheen werkzaam bij Sepa) blijkt dat Sepa de agentuurovereenkomst ook niet meer heeft omdat die na het faillissement zijn weggegooid. Volgens [partij A] c.s. is de inhoud van de agentuurovereenkomst van [partij A1] gelijk aan die van [naam 1] . Sepa werkte namelijk met dezelfde schriftelijke agentuurovereenkomsten voor al haar handelsagenten. [partij A] c.s. betwisten daarom dat in strijd met artikel 21 Rv is gehandeld en [partij A2] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen dan wel dat deze ongegrond verklaard moeten worden.
[partij A2] heeft aangegeven dat zowel zij als Sepa niet meer over de agentuurovereenkomst van [naam 1] beschikt. Dat blijkt volgens haar uit de overgelegde Whatsappberichten. Enige schending van de volledigheidsplicht kan dan ook niet worden aangenomen.
tenzijdeze beëindiging wordt gerechtvaardigd door omstandigheden die de principaal kunnen worden toegerekend op grond waarvan redelijkerwijs niet meer van hem kan worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzet. [partij A] c.s. stellen dat de beëindiging gerechtvaardigd is, omdat zij hun werkzaamheden voor Sepa als gevolg van het faillissement hebben moeten staken en het faillissement een omstandigheid is die Sepa toe te rekenen valt. De curator brengt daar tegenin dat [partij A] c.s. de agentuurovereenkomsten pas twee jaar na het faillissement hebben beëindigd. De stelling dat redelijkerwijs niet van [partij A] c.s. gevergd kan worden om de werkzaamheden voort te zetten, is hiermee volgens de curator niet geloofwaardig en enkel ingegeven door de wens om alsnog een klantenvergoeding te ontvangen.
Indien de handelsagent service blijft verlenen voor dezelfde klanten en dezelfde producten, voor rekening van een andere principaal, heeft hij geen recht op een vergoeding’. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat [partij A] c.s. geen recht hebben op een vergoeding voor de klanten die naar Innova zijn overgegaan. [partij A] c.s. hebben gesteld dat een deel van de klanten (575 aansluitingen) na het faillissement van [partij A] c.s. niet naar Innova is overgegaan. Dat onderbouwen zij met een overzicht van de vertrokken klanten (productie 20 van de dagvaarding). Ook dit aantal wordt door de curator betwist. Deze betwisting is onvoldoende gemotiveerd, omdat de curator niets heeft overgelegd waaruit blijkt dat dit aantal niet klopt. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat 575 aansluitingen niet naar Innova zijn overgegaan. Ervan uitgaande dat een klant gemiddeld 1,8 aansluiting heeft, komt dat overeen met 319 vertrokken klanten, zodat (1744 - 319 =) 1.425 klanten wel zijn overgegaan naar Innova, hetgeen correspondeert met een bedrag van (1.425 x 1,8 x € 20,00 =) € 51.300,00. Dat bedrag moet als billijkheidscorrectie in mindering worden gebracht op het in fase I berekende voordeel. Aldus resteert een bedrag van € 11.484,00.
Koot Beheer/Tideman q.q.heeft de Hoge Raad de criteria geformuleerd aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of sprake is van een boedelschuld [8] . De Hoge Raad onderscheidt daarbij drie categorieën van boedelschulden. Op grond van de Faillissementswet zijn boedelschulden slechts die schulden die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel, hetzij:
Credit Suisse/Jongepier q.q.gegeven regels. Het arrest bevat een verduidelijking van het door de Hoge Raad in het arrest
Koot Beheer/Tideman q.q.gegeven oordeel over toelating van na datum faillissement ontstane vorderingen als verifieerbare vorderingen. [10] Kernelement is daarbij dat de toelating van dergelijke vorderingen niet in strijd mag komen met het fixatiebeginsel. Het arrest heeft betrekking op na datum faillissement ontstane vorderingen uit hoofde van wederkerige overeenkomsten. Verificatie van dergelijke vorderingen is uitsluitend mogelijk als zij reeds besloten lagen in de rechtspositie van de schuldeiser zoals die bij het intreden van het faillissement bestond. Dat laatste is het geval als de nieuwe vorderingen geen uitbreiding opleveren van de aanspraken die deze schuldeiser op grond van die rechtspositie op dat tijdstip al had. Het fixatiebeginsel houdt namelijk in dat de rechtspositie van een schuldeiser na het intreden van het faillissement niet in zijn voordeel mag worden gewijzigd. Voor zover wel sprake is van een dergelijke uitbreiding, komen de desbetreffende vorderingen niet voor verificatie in aanmerking, behalve als de boedel ten gevolge van het ontstaan ervan is gebaat, dit alles aldus de Hoge Raad. [11]
Indien de levering binnen één jaar wordt beëindigd dan volgt een credit op de uitgekeerde provisie over de resterende jaren. Het eerste jaar blijft vergoed’. Alle leveringscontracten van klanten (kleinverbruik) zijn volgens de curator kort voor het faillissement geëindigd. Op grond van de agentuurovereenkomsten heeft de curator daarom een credit kunnen sturen voor de provisie die is betaald voor alle leveringscontracten die tot stand zijn gekomen binnen een jaar voor het faillissement.