ECLI:NL:RBOVE:2025:2226

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
08.234221.23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na invoer van hennep

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het medeplegen van de invoer van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 75.000,-- bedraagt. De officier van justitie heeft een betalingsverplichting van € 50.000,-- gevorderd, welke door de veroordeelde inmiddels is voldaan. De zaak is behandeld op een openbare terechtzitting op 25 maart 2025, waar de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. U. Ural, aanwezig was. Tijdens deze zitting zijn procesafspraken gemaakt tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie, die door de rechtbank zijn beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde vrijwillig en op basis van voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken, en dat hij zich bewust is van de rechtsgevolgen hiervan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de betalingsverplichting opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de reeds gedane betaling door de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-234221-23 (ontneming)
Datum vonnis: 8 april 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 75.000,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 25 maart 2025. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. U. Ural, advocaat in Enschede, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 25 maart 2025 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van € 75.000,-- en dat een betalingsverplichting van € 50.000,-- wordt opgelegd. De officier van justitie heeft meegedeeld dat de veroordeelde inmiddels € 50.000,-- heeft betaald.
De raadsman heeft verzocht de ontnemingsvordering af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.

3.Procesafspraken

De overeenkomst procesafspraken
Op 12 maart 2025 is tussen veroordeelde en het Openbaar Ministerie een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken zijn gemaakt over de inhoudelijke strafzaak en de ontnemingszaak van veroordeelde. Deze door partijen ondertekende overeenkomst met bijlagen is bijgevoegd bij dit vonnis. Veroordeelde is bij de totstandkoming van de procesafspraken bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft geen bemoeienis gehad met de totstandkoming en de inhoud van de procesafspraken.
De procesafspraken houden, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang in dat
het Openbaar Ministerie ter zitting zal rekwireren tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 75.000, en tot oplegging van een betalingsverplichting tot een bedrag van € 50.000,. Bij de vaststelling van de hoogte van de betalingsverplichting is rekening gehouden met de omstandigheid dat veroordeelde dit bedrag zal voldoen voordat de rechtbank vonnis wijst.
De beoordeling van de procesafspraken
Bij de beoordeling van de procesafspraken heeft de rechtbank het door de Hoge Raad geschetste kader als uitgangspunt genomen (HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252).
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de ontnemingszaak op de terechtzitting van
25 maart 2025 zijn de hiervoor weergegeven procesafspraken uitgebreid en indringend met veroordeelde besproken in aanwezigheid van zijn raadsman. Daarbij heeft de rechtbank getoetst of veroordeelde vrijwillig aan de gemaakte afspraken heeft meegewerkt, of deze medewerking op basis van voldoende en duidelijke informatie heeft plaatsgevonden, of hij begreep wat deze afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn ontnemingszaak zouden hebben. Veroordeelde heeft verklaard dat hij bekend is met de inhoud van de procesafspraken, dat hij heeft begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden, wat de gevolgen daarvan zijn en dat deze afspraken op basis van voldoende en duidelijke informatie tot stand zijn gekomen. Hij heeft vrijwillig ingestemd met de afspraken en is bij het hele proces om tot afspraken te komen steeds voorzien geweest van rechtskundige bijstand.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat veroordeelde vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan de procesafspraken met het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt daarnaast vast dat veroordeelde zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 8 april 2025, waarbij rekening is gehouden met procesafspraken, veroordeeld voor het strafbare feit:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
4.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 75.000,.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
4.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde – conform de procesafspraken – de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 50.000,.
Daarbij overweegt de rechtbank dat, nu de veroordeelde het bedrag van € 50.000,-- inmiddels heeft voldaan, de duur van de te vorderen gijzeling, die op de voet van artikel 6:6:25, vierde lid, Sv bepaald dient te worden, hoogstens één dag beloopt.

5.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 75.000,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 50.000, aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op een dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
Buiten staat
Mr. Piksen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.