ECLI:NL:RBOVE:2025:2165

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
08.234221.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het medeplegen van hennepinvoer met taakstraf, geldboete en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 45-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een geldboete van € 30.000 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 1260 kilo hennep in Nederland, samen met anderen, in de periode van 20 januari 2021 tot en met 1 maart 2021. Tijdens de openbare terechtzitting op 25 maart 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft in overleg met het Openbaar Ministerie procesafspraken gemaakt, waarbij hij instemde met de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de procesafspraken beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en op basis van voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de impact van de drugshandel op de samenleving zwaar wogen in de strafoplegging. De opgelegde straf is in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken en houdt rekening met de belangen van alle betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-234221-23 (P)
Datum vonnis: 8 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. U. Ural, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen, in de periode van 20 januari 2021 tot en met 1 maart 2021 ongeveer 1260 kilo hennep heeft geïmporteerd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op, in of omstreeks de periode van 20 januari 2021 tot en met 1 maart 2021 te
Enschede, althans te Nederland en/of Duitsland en/of Zwitserland
telkens tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland en/of Duitsland heeft gebracht, in totaal
ongeveer 1260 kilo, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel
als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Procesafspraken

De overeenkomst procesafspraken
Op 12 maart 2025 is tussen verdachte en het Openbaar Ministerie een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken zijn gemaakt over de strafzaak van verdachte. Deze door partijen ondertekende overeenkomst met bijlagen is gevoegd bij dit vonnis. Verdachte is bij de totstandkoming van de procesafspraken bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft geen bemoeienis gehad met de totstandkoming en de inhoud van de procesafspraken.
De procesafspraken houden, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, in dat
het Openbaar Ministerie ter zitting zal rekwireren tot een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit, niet voor de hoeveelheid van 1.260 kilo maar wel voor een hoeveelheid hennep, gelet op de bij de overeenkomst gevoegde bijlagen 1 en 2, tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 240 uren, en een geldboete van € 30.000,.
Ter terechtzitting van 25 maart 2025 zijn de officier van justitie en de verdachte overeengekomen dat, gelet op het bepaalde in artikel 24a lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt gevorderd dat de geldboete in 24 maandelijkse termijnen van € 1.250, wordt voldaan.
De beoordeling van de procesafspraken
Bij de beoordeling van de procesafspraken heeft de rechtbank het door de Hoge Raad ontwikkelde kader als uitgangspunt genomen (HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252).
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de terechtzitting van
25 maart 2025 zijn de hiervoor weergegeven procesafspraken uitgebreid en indringend met verdachte besproken in aanwezigheid van zijn raadsman. Daarbij heeft de rechtbank getoetst of verdachte vrijwillig aan de gemaakte afspraken heeft meegewerkt, of deze medewerking op basis van voldoende en duidelijke informatie heeft plaatsgevonden, of hij begreep wat deze afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak zouden hebben. Verdachte heeft daarnaar gevraagd verklaard dat hij bekend is met de inhoud van de procesafspraken, dat hij heeft begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden, wat de gevolgen daarvan zijn en dat deze afspraken op basis van voldoende en duidelijke informatie tot stand zijn gekomen. Hij heeft vrijwillig ingestemd met de afspraken en is bij het hele proces om tot afspraken te komen steeds voorzien geweest van rechtskundige bijstand.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan de procesafspraken met het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring, steunt - en die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met bewijsmiddelen eist in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op, in
of omstreeksde periode van 20 januari 2021 tot en met 1 maart 2021
te
Enschede, althanste Nederland en/of Duitsland en/of Zwitserland
telkens tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland en/
ofDuitsland heeft gebracht,
in totaal
ongeveer 1260 kilo, in elk gevaleen hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel
als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet (zie A14 dossier)
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet (OW) en artikel 47 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - conform de procesafspraken - gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 30.000,. De geldboete mag worden voldaan in 24 maandelijkse termijnen van € 1.250,-, ingaande 6 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie te volgen, conform de procesafspraken.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van hennep. In korte tijd zijn meerdere keren grote hoeveelheden hennep ingevoerd en daarbij had verdachte een aansturende rol. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het faciliteren en het in stand houden van een markt voor verdovende middelen. Het gebruik van drugs is schadelijk voor de gezondheid en werkt bij gebruikers verslaving en daarmee gepaarde problematiek in de hand. Bovendien wordt de handel in verdovende middelen in verband gebracht met ernstige vormen van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit en heeft daarmee een ontwrichtende invloed op de samenleving. Verdachte heeft daarvoor geen verantwoordelijkheid genomen en enkel gehandeld vanuit eigen winstbejag.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte sinds het bewezenverklaarde feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen afweging maakt bij het bepalen van de op te leggen straf. Daarnaast acht de rechtbank bij de strafoplegging van belang dat procesafspraken naar hun aard kunnen bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waarover afspraken zijn gemaakt. Door het afdoen van deze strafzaak op de wijze als in de procesafspraken is overeengekomen, wordt de behandeltijd van de zaak aanzienlijk verkort. De gemaakte afspraken doen daarbij voldoende recht aan de inhoud van de strafzaak en alle betrokken belangen. De tussen verdachte en de officier van justitie overeengekomen straffen acht de rechtbank, gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak, passend.
Gelet op het voorgaande en hetgeen op zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de afdoening zoals gevorderd door de officier van justitie, mede in het licht van de belangen die met de gemaakte procesafspraken gemoeid zijn, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 30.000, opleggen. De geldboete dient te worden voldaan in 24 opeenvolgende termijnen van € 1.250, per maand, ingaande 6 maanden na onherroepelijk worden van dit vonnis.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24a en 24c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 30.000,-- (zegge: dertigduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
185 (honderdvijfentachtig) dagen;
- bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in
24 (vierentwintig) opeenvolgende termijnen van een maand, elke termijn groot
€ 1.250,--(zegge: twaalfhonderdvijftig euro), ingaande zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
Buiten staat
Mr. Piksen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.