ECLI:NL:RBOVE:2025:2156

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
ak_23_1716
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de toestemming om als beveiliger te werken na meerdere overtredingen en incidenten

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld over de intrekking van de toestemming van eiser om als beveiliger te werken. De korpschef van politie had deze toestemming ingetrokken op basis van meerdere overtredingen en incidenten die de betrouwbaarheid van eiser in het geding brachten. Eiser had in de periode voorafgaand aan de intrekking verschillende strafbeschikkingen ontvangen, waaronder voor het rijden in een onverzekerd voertuig en andere verkeersdelicten. Daarnaast was eiser betrokken bij een incident als beveiliger waarbij hij een op een wapenstok gelijkend voorwerp had getoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef de intrekking van de toestemming terecht heeft gedaan, omdat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven was. Eiser had eerder al een schriftelijke waarschuwing ontvangen, maar zijn gedrag veranderde niet. De rechtbank concludeert dat de korpschef de belangen van de veiligheid in de beveiligingssector zwaarder mocht laten wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1716
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
en
de korpschef van politie, namens deze de politiechef van de eenheid Oost-Nederland de korpschef
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

1.Samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of de korpschef de aan [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. verleende toestemmingen om eiser als beveiliger te laten werken, mocht intrekken.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de korpschef de verleende toestemmingen mocht intrekken.
1.3.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

2.Inleiding; feiten en procesverloop

2.1.
Op 24 november 2022 heeft de korpschef aan het bedrijf [bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats 1] ten behoeve van eiser toestemming verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
Op 10 januari 2022 heeft de korpschef het bedrijf [bedrijf 2] te [vestigingsplaats 2] ten behoeve van eiser toestemming verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten en op 9 september 2021 heeft de korpschef aan [bedrijf 3] B.V. te [vestigingsplaats 3] ten behoeve van eiser toestemming verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
2.2.
In de periode 11 juni 2020 tot 10 januari 2022 zijn aan eiser zes strafbeschikkingen opgelegd ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet (WVW), de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Eiser is op 8 december 2020 door de kantonrechter veroordeeld tot een geldboete van € 600,-, subsidiair 12 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaar wegens rijden in een onverzekerd motorrijtuig. Op 24 maart 2022 is eiser opnieuw veroordeeld wegens rijden in een onverzekerd voertuig op 20 mei 2021 en is door de kantonrechter een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden en 2 weken hechtenis opgelegd. En op 11 december 2022 is aan eiser, opnieuw wegens het rijden in een onverzekerd voertuig, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden, 2 weken hechtenis en een geldboete van € 600,- opgelegd en eiser heeft hiertegen een rechtsmiddel ingesteld. Bij strafbeschikking van 1 maart 2022 is aan eiser wegens het op 6 januari 2022 overtreden van de Algemene Plaatselijke Verordening Enschede 2009 (APV) een boete van € 150,- opgelegd.
2.3.
Op 10 januari 2022 is met eiser een waarschuwingsgesprek gevoerd in verband met de overtredingen.
2.4.
Sinds 10 januari 2022 zijn er meerdere registraties in politiesystemen waarbij eiser genoemd wordt als betrokkene bij ruzies. Bij een incident op 13 juli 2022 in Spijkenisse zou eiser dreigende woorden hebben geuit en een kogelwerend vest hebben getoond. Op 16 augustus 2022 is aan eiser bij strafbeschikking een boete opgelegd van € 370,- wegens rijden met een rijbewijs van een onjuiste categorie op 7 juni 2022. Bij strafbeschikking van 8 september 2022 is aan eiser voor eenzelfde feit, gepleegd op 29 augustus 2022, ook een boete van € 370,- opgelegd.
2.5.
Op 23 november 2022 is met eiser opnieuw een waarschuwingsgesprek gevoerd. Eiser heeft tijdens dit gesprek op de registraties gereageerd en aangegeven dat de voorgelegde incidenten hem eigenlijk niet aan te rekenen zijn. Tijdens het gesprek is eiser aangezegd dat hij ander gedrag zal moeten laten zien als hij als beveiliger wil blijven werken. Op 24 november 2022 ontving eiser een schriftelijke waarschuwing. Enkele dagen hierna, op 26 november 2022 rond 02.24 uur was eiser als beveiliger betrokken bij een incident bij een uitgaansgelegenheid in Gouda. Verder zijn aan eiser in 2023 tot aan de datum van het primaire besluit vijf verkeersboetes opgelegd.
Eén van de verkeersfeiten betrof een ernstig verkeersfeit waarbij sprake is geweest van overschrijding van de maximumsnelheid met 47 kilometer per uur.
2.6.
De korpschef heeft bij besluit van 29 maart 2023 (het primaire besluit) de verleende toestemmingen om beveiligingswerk te verrichten, ingetrokken.
2.7.
Eiser is door de politie op 29 juni 2023 staande gehouden en bekeurd voor het vasthouden van een mobiele telefoon terwijl hij een scooter bestuurde en gewaarschuwd voor het niet voeren van een kentekenplaat op die scooter.
2.8.
Met het besluit van 5 juli 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is de korpschef bij dat besluit gebleven.
2.9.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.10.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de korpschef. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Standpunten van partijen
3. Eiser voert aan dat de korpschef het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid, niet alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen, en het besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Het gaat om een belastend besluit zodat aan de motivering zware eisen mogen worden gesteld.
3.1.
Eiser voert aan dat de maatstaf die de korpschef hanteert dat de betrouwbaarheid van een beveiliger boven iedere twijfel moet zijn verheven onjuist is en in strijd is met artikel 6 van het EVRM waaruit volgt dat iemand het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Ook is het een onmenselijk hoge lat om aan te voldoen.
3.2.
Eiser voert daarnaast aan dat er sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De gebeurtenissen tot en met 24 november 2022 waren al door de korpschef beoordeeld en hebben geresulteerd in een bestuurlijke maatregel, namelijk de schriftelijke waarschuwing van 24 november 2022. De korpschef kwam toen tot de conclusie dat deze gebeurtenissen ‘te weinig’ zijn om toestemming in te trekken. In de waarschuwing heeft de korpschef uitdrukkelijk aangegeven dat
toekomstigegebeurtenissen gevolgen kunnen hebben voor de toestemmingen van eiser. De korpschef had daarom gebeurtenissen uit het verleden, dus tot en met 24 november 2022, niet aan de intrekking ten grondslag mogen leggen. Het kan volgens eiser niet zo zijn dat de door hem begane overtredingen uit 2020 – 2022, ondanks de geringe ernst van die feiten en het tijdsverloop, nog steeds relevant zijn voor een oordeel over zijn betrouwbaarheid in 2023.
Volgens eiser heeft de korpschef het incident van 26 november 2022 in de uitgaansgelegenheid in Gouda verkeerd opgevat. Eiser heeft correct gehandeld en trad juist de-escalerend op. Er is geen serieuze verdenking op dit punt en de gebeurtenis heeft ook niet geleid tot een veroordeling van eiser. Eiser heeft geen rechtsregels naast zich neergelegd. Ook zijn staandehouding in het verkeer op 19 juni 2023 kan, gezien de geringe ernst ervan, niet dienen ter onderbouwing van het bestreden besluit.
De overtredingen begaan vóór 24 november 2022 zijn dan ook onvoldoende zwaarwegend om tot intrekking van de verleende toestemmingen over te gaan en hetzelfde geldt voor de incidenten van na die datum.
Ook wijst eiser erop dat gelet op het specialiteitsbeginsel alleen feiten en omstandigheden mogen worden meegewogen die relevant zijn voor de uitoefening van het beroep als beveiliger. De korpschef heeft niet gemotiveerd dat hiervan sprake is en ook niet gemotiveerd dat deze feiten een meer dan geringe ernst hebben en ondanks het tijdsverloop nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van eiser als beveiliger ten tijde van het bestreden besluit.
3.3.
De korpschef had gelet op de geringe ernst van de feiten, volgens eiser, ter waarschuwing gebruik kunnen maken van minder vergaande maatregelen dan intrekking.
3.4.
Het bestreden besluit is volgens eiser ten slotte ook in strijd met de evenredigheid. De korpschef heeft onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke belangen van eiser. Hij heeft een jong gezin en draagt daarvoor financiële verantwoordelijkheid. Zijn inkomsten als magazijnmedewerker zijn veel lager. Bovendien was werken als beveiliger voor eiser een droom.
4. Volgens de korpschef heeft hij de verleende toestemmingen terecht ingetrokken.
De korpschef wijst daartoe op artikel 7 van de Wpbr en paragraaf 3.3 van de Bpbr waaruit volgt dat in de beveiligingssector geen onbetrouwbare personen werkzaam mogen zijn. De korpschef wijst er verder op dat eiser wegens een reeks aan overtredingen en incidenten op 24 november 2022 een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen en hij desondanks tijdens beveiligingswerkzaamheden op 26 november 2022 op negatieve wijze betrokken is geweest bij een incident in een uitgaansgelegenheid in Gouda. Ook is sprake geweest van een nieuwe verkeersdelicten, waaronder een ernstig verkeersdelict. Alle feiten in samenhang bezien, hebben geleid tot het oordeel dat eiser, bij herhaling en structureel, ondanks gegeven waarschuwingen, verkeerde inschattingen maakt en/of rechtsregels overtreedt. Het rechtszekerheids-, vertrouwens- en specialiteitsbeginsel zijn niet geschonden. Van strijd met de evenredigheid is, gelet op het belang dat met de intrekking is beoogd, ook geen sprake.
Relevante wet- en regelgeving
5. Op grond van artikel 7, tweede lid, Wpbr mag iemand uitsluitend werkzaamheden verrichten voor een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als de korpschef hiervoor toestemming heeft verleend.
5.1.
Op grond van artikel 7, vijfde lid, Wpbr kan deze toestemming worden ingetrokken indien zich incidenten voordoen of feiten bekend worden die de betrouwbaarheid in het geding brengen. De korpschef geeft aan zijn bevoegdheid op grond van deze bepaling invulling door toepassing van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr).
5.2.
Volgens paragraaf 3.3 van de Bpbr wordt de toestemming onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken en/of
andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De korpschef heeft de toestemmingen ingetrokken op grond van het criterium ‘andere omtrent de aanvrager bekende feiten’, kortgezegd de ‘b-grond’. In paragraaf 3.3. van de Bpbr staat ter toelichting op deze grond dat de toestemming kan worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal, volgens de toelichting, met name (maar niet uitsluitend) het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Daarbij kunnen processen-verbaal of (dag/mutatie-)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Daarbij is van belang dat tegen betrokkene een serieuze verdenking of bedenking bestaat.
Heeft de korpschef een onjuiste beoordelingsmaatstaf gehanteerd?
6.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling komt de korpschef beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is om beveiligingswerk te mogen verrichten. Daarbij geldt dat aan medewerkers binnen de beveiligingsbranche hoge eisen mogen worden gesteld. De korpschef mag als beoordelingsmaatstaf hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn [1] . Eisers beroepsgrond dat de korpschef een onjuiste beoordelingsmaatstaf heeft gehanteerd slaagt daarom niet. Van strijd met artikel van 6 van het EVRM is evenmin sprake, omdat dit artikel ziet op een andere situatie. Daarnaast overweegt de rechtbank dat aan beveiligingsmedewerkers weliswaar hoge eisen worden gesteld maar deze eisen zijn, anders dan eiser stelt, niet onmenselijk hoog.
De gebeurtenissen die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid zijn betrokken
6.3.
Eiser voert aan dat er sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De gebeurtenissen tot en met 24 november 2022 waren al door de korpschef beoordeeld en hebben geresulteerd in een bestuurlijke maatregel, namelijk de schriftelijke waarschuwing van 24 november 2022. De korpschef kwam toen tot de conclusie dat deze gebeurtenissen ‘te weinig’ zijn om de toestemmingen in te trekken. In de schriftelijke waarschuwing heeft de korpschef uitdrukkelijk aangegeven dat
toekomstigegebeurtenissen gevolgen kunnen hebben voor de toestemmingen van eiser. De korpschef had daarom gebeurtenissen uit het verleden, dus tot en met 24 november 2022, niet aan de intrekking ten grondslag mogen leggen.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit schriftelijke waarschuwing van 24 november 2022 niet volgt dat de gebeurtenissen die tot die waarschuwing hebben geleid niet aan de intrekking ten grondslag mogen worden gelegd. Tijdens de waarschuwingsgesprekken was eiser er al op gewezen dat hij ander gedrag moest laten zien en in de schriftelijke waarschuwing is uitdrukkelijk aangegeven, zoals eiser zelf ook stelt, dat toekomstige gebeurtenissen ertoe kunnen leiden dat de toestemmingen worden ingetrokken. In deze schriftelijke waarschuwing is niet gesteld dat de eerdere gebeurtenissen geen rol zullen spelen bij de beoordeling of tot intrekking zal worden overgegaan als eiser opnieuw de fout in zou gaan. Van strijd met het vertrouwensbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel is dan ook geen sprake. Een waarschuwing is er immers juist op gericht om iemand tot ander gedrag te brengen.
6.5.
Eiser heeft de onder 2.2. weergegeven strafbare feiten niet betwist. Ten aanzien van de meerdere registraties in politiesystemen waarbij eiser wordt genoemd als betrokkene bij ruzies, heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze hem niet aan te rekenen zijn.
6.6.
Eiser is op 26 november 2022 rond 02.24 uur als beveiliger betrokken geweest bij een incident, bij de uitgaansgelegenheid ‘Friends’ in Gouda. De korpschef heeft naar aanleiding van een registratie de camerabeelden heeft bekeken. Daarop was te zien was dat eiser tijdens een opstootje een man een zaal uit geleidde. Een groep van 10 - 15 personen keerde zich tegen eiser en de tweede beveiliger. Op de beelden was verder te zien dat eiser even later in een deuropening staat met in zijn hand een op een wapenstok gelijkend voorwerp, naar later blijkt: een biljartkeu. Eiser heeft op 3 december 2022 met de politie een gesprek gehad over dit incident. Hij heeft daarbij erkend dat hij de keu heeft gepakt en verklaard dat hij daarmee geen personen heeft geslagen maar wel een paar keer tegen de muur heeft geslagen, ter afschrikking. Eiser heeft daarbij aan de politie een halve biljartkeu laten zien die onder een toonbank lag. De rechtbank is van oordeel dat gelet op dit alles de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich juist escalerend in plaats van de-escalerend heeft opgesteld, terwijl dit laatste van hem als ervaren beveiliger wel verwacht mocht worden. Dat dit feit niet heeft geleid tot een veroordeling van eiser doet hier niet aan af.
6.7.
Daarnaast zijn aan eiser in 2023, dus na de schriftelijke waarschuwing, nog een vijftal verkeersboetes opgelegd. Eén van de verkeersfeiten betrof een ernstig verkeersfeit waarbij sprake is geweest van overschrijding van de maximumsnelheid met 47 kilometer per uur. Eiser is daarnaast ook nog op 29 juni 2023 door de politie staande gehouden en bekeurd voor het vasthouden van een mobiele telefoon terwijl hij een scooter bestuurde en gewaarschuwd voor het niet voeren van een kentekenplaat op die scooter. Dat eiser op het moment dat hij staande werd gehouden stilstond maakt niet dat geen sprake is van strafbare feiten.
6.8.
Voor wat betreft het beroep op het specialiteitsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat de registraties waarbij eiser wordt genoemd als betrokkene bij ruzies en zijn gedrag als beveiliger op 26 november 2022 relevant zijn voor de werkzaamheden als beveiliger. Immers, van een ervaren beveiliger mag verwacht worden dat hij zich kan beheersen en juist de-escalerend optreedt. Voor wat betreft de overige genoemde feiten en omstandigheden gaat het weliswaar met name om rechtsregels ter bescherming van de veiligheid in het verkeer, maar gelet op de aard, de hoeveelheid en het stelselmatige karakter van de overtredingen had de korpschef ook deze overtredingen aan de intrekking ten grondslag mogen leggen. Het structureel overtreden van deze rechtsregels is door de korpschef terecht aangemerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
6.9.
De korpschef heeft al deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, bij zijn oordeel over de betrouwbaarheid van eiser mogen betrekken. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is.
Had de korpschef moeten volstaan met het opleggen van een minder verstrekkende maatregel?
6.10.
Dat de korpschef had moeten volstaan met het opleggen van een minder vergaande maatregel dan intrekking van de toestemmingen volgt de rechtbank niet. Er zijn immers twee waarschuwingsgesprekken met eiser gevoerd en ook is een schriftelijke waarschuwing gegeven. Dit heeft echter niet geleid tot een gedragsverandering bij eiser. De korpschef heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat niet met een minder verstrekkende maatregel kon worden volstaan.
Beroep op het evenredigheidsbeginsel
6.11.
Van schending van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel is geen sprake. De korpschef heeft alle belangen bij de beoordeling betrokken. De persoonlijke omstandigheden van eiser maken niet dat de korpschef van intrekking van de verleende toestemmingen had moeten afzien. Gelet op het algemene zwaarwegende belang dat is gediend met de betrouwbaarheid van degene die in de beveiliging werkzaam is, heeft de korpschef daaraan een zwaarder belang mogen toekennen dan aan de persoonlijke en financiële belangen van eiser. Dat eiser als gevolg van de intrekking niet meer als beveiliger kan werken, betekent niet dat het besluit onevenredig is. Het gerechtvaardigde doel kon niet met een minder ingrijpende maatregel worden bereikt, zo was gebleken. Bovendien kan eiser, zo hij dat wil, op den duur een nieuwe aanvraag indienen om als beveiliger te kunnen werken. Hij zal op dat moment aannemelijk moeten maken dat hij wel weer voldoende betrouwbaar is om beveiligingswerk te kunnen verrichten.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de korpschef de eerder verleende toestemmingen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten heeft mogen intrekken.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Westerlaak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:730, r.o. 3.1.