ECLI:NL:RBOVE:2025:2141

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
ak_24_4448
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan VOF voor varen met verbrandingsmotor rondvaartboot

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de last onder dwangsom die het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland aan de VOF heeft opgelegd. De VOF, die een restaurant en rondvaartbedrijf exploiteert, is het niet eens met deze last, die hen verbiedt om met een rondvaartboot met een verbrandingsmotor te varen. De VOF stelt dat de overtreding onvoldoende is vastgesteld en dat de last onevenredig is, gezien het concreet zicht op legalisatie en de financiële impact van de vereiste aanpassingen aan hun boten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college de last onder dwangsom terecht heeft opgelegd, omdat er sprake is van een overtreding van de Verordening Fysieke Leefomgeving Steenwijkerland 2023. De rechtbank concludeert dat de VOF onvoldoende heeft aangetoond dat er een begunstigingstermijn nodig is en dat de hoogte van de dwangsom voldoende is onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep van de VOF ongegrond, waardoor de last onder dwangsom in stand blijft. De uitspraak is gedaan op 8 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4448

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam vof], [eiser 1], [eiser 2] en [eiseres], eisers, hierna gezamenlijk te noemen: de VOF
(gemachtigde: mr. S. Maakal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland

hierna: het college
(gemachtigden: G. Holtjer en E. van der Lelie).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de last onder dwangsom die het college aan de VOF heeft opgelegd om niet met een rondvaartboot met een verbrandingsmotor te varen. De VOF is het niet eens met deze last. Volgens haar is de overtreding onvoldoende vastgesteld en is de last onevenredig, omdat er sprake is van concreet zicht op legalisatie en de last financieel dwingt tot zeer substantiële investeringen. Ook stelt de VOF dat de begunstigingstermijn ten onrechte ontbreekt en dat de hoogte van de dwangsom onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat het college de last onder dwangsom heeft mogen opleggen, omdat sprake is van een overtreding, er geen zicht is op legalisatie en de VOF onvoldoende heeft onderbouwd dat een begunstigingstermijn nodig is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.1.
Deze zaak hangt samen met het beroep van de VOF over een ontheffing voor het gebruik van niet-elektrische rondvaartboten. In die zaak is vandaag ook uitspraak gedaan (ZWO 24/2443).

Inleiding: feiten en procesverloop

2. De VOF exploiteert een restaurant en rondvaartbedrijf in [plaats]. Zij heeft daarvoor een aantal rondvaartboten, waaronder twee sloepen met een verbrandingsmotor (niet-elektrisch).
2.1.
Het college heeft met het bestreden besluit van 19 november 2024 aan de VOF een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de Verordening Fysieke Leefomgeving Steenwijkerland 2023, omdat twee keer is geconstateerd dat een rondvaartboot van eisers met een verbrandingsmotor voer. De VOF is gelast om de overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden. Als een overtreding wordt geconstateerd, wordt een dwangsom van € 2.500,- per boot per dag verbeurd, met een maximum van € 5.000,-.
2.2.
De VOF heeft, gelet op de samenhang met een lopende beroepszaak van de VOF en na goedkeuring van het college, rechtstreeks beroep [1] ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2025, gelijktijdig met het beroep van de VOF met zaaknummer ZWO 24/2443, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] namens de VOF, de gemachtigde van de VOF en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Overtreding
3. De VOF voert aan dat onvoldoende is vastgesteld dat sprake is van een overtreding. Ter zitting heeft de gemachtigde van de VOF toegelicht dat aan de hand van de foto’s in de controlerapportages niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding. Op deze foto’s is namelijk wel te zien dat twee van haar boten varen, maar niet of wordt gevaren met gasten. Daarom kan sprake zijn geweest van niet bedrijfsmatig gebruik.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding van de Verordening Fysieke Leefomgeving Steenwijkerland 2023. [2] Op grond van deze verordening is het namelijk verboden om met een rondvaartboot te varen met gebruikmaking van een verbrandingsmotor. Op 25 augustus 2024 en 29 augustus 2024 hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat werd gevaren met een rondvaartboot met verbrandingsmotor. Tussen partijen staat niet ter discussie dat deze rondvaartboten van de VOF zijn, met kentekens R106-A en R107-A. Uit de controlerapportages blijkt voldoende duidelijk op welke datum en welk tijdstip de overtredingen zijn geconstateerd. Voor zover de VOF stelt dat de rondvaartboten van de VOF op dat moment niet voeren met gasten, had het op de weg van de VOF gelegen om dit nader te concretiseren, bijvoorbeeld aan de hand van hun administratie. Nu de VOF dat niet heeft gedaan, heeft zij haar standpunt onvoldoende onderbouwd en gaat haar beroepsgrond niet op.
Evenredigheid
4. De VOF voert aan dat de last onder dwangsom in dit geval niet evenredig is. Volgens de VOF maakt het college niet op een redelijke wijze gebruik van de bevoegdheid tot handhaving. De VOF meent dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. In dat kader wijst zij op hun beroepsgronden in de zaak ZWO 24/2443. Verder stelt zij dat het ombouwen van de sloepen naar elektrische sloepen, of het aankopen van nieuwe elektrische sloepen een zeer substantiële financiële investering is.
4.1.
Uit de rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter [4] in dit soort zaken volgt dat het uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in de regel gebruik moet maken van een bevoegdheid om handhavend op te treden, omdat het algemeen belang gediend is met handhaving. Bij de vraag of van handhavend optreden mocht worden afgezien, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
4.2.
De rechtbank constateert dat de VOF geen gronden heeft gericht tegen de noodzakelijkheid en de geschiktheid van de last onder dwangsom om het doel, namelijk het voorkomen van een overtreding, te bereiken. De vraag die de rechtbank daarom moet beantwoorden is de vraag of de last onder dwangsom evenwichtig is.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de last niet onevenwichtig is. Er is dus geen sprake is van een bijzonder geval waardoor het college van handhavend optreden had moeten afzien. Er is namelijk geen sprake van concreet zicht op legalisatie. De vraag of het college aan de VOF een ontheffing had moeten verlenen, heeft de rechtbank in de uitspraak van vandaag, zaaknummer ZWO 24/2443, ontkennend beantwoord. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar deze uitspraak. Dat de last tot gevolg heeft dat de VOF haar sloepen moet ombouwen naar elektrische sloepen, dan wel dat de VOF nieuwe (elektrische) sloepen moet aanschaffen, maakt de last ook niet onevenwichtig. Dit is een keuze van de VOF. De last onder dwangsom verplicht de VOF hier immers niet toe, maar heeft alleen het doel om de overtreding door het varen met de sloepen met verbrandingsmotor te voorkomen.
Hoogte dwangsom en ontbreken begunstigingstermijn
5. De VOF verzet zich tegen de hoogte van de dwangsom en het ontbreken van een begunstigingstermijn.
5.1.
Uit de rechtspraak [5] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat als een last onder dwangsom strekt tot het voorkomen van een herhaling van een overtreding, aan de last niet per se een begunstigingstermijn hoeft te worden verbonden, maar dat dit in bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Nu de rechtbank van oordeel is dat vaststaat dat de VOF reeds een overtreding heeft begaan, is een begunstigingtermijn niet noodzakelijk. In dit geval heeft de VOF niet gesteld dat sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor wel een begunstigingstermijn verleend zou moeten worden. Dat is zonder nadere onderbouwing ook niet aannemelijk, omdat in beginsel gestopt kan worden met het varen met de twee rondvaartboten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college geen begunstigingstermijn heeft hoeven verbinden aan de last onder dwangsom. De VOF heeft haar bezwaren tegen de hoogte van de last niet geconcretiseerd. De rechtbank is van oordeel dat het college de hoogte van de dwangsom voldoende heeft gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. De VOF krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 22:3, eerste lid.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1361.