ECLI:NL:RBOVE:2025:2058

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
11288613 \ CV EXPL 24-3181
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering op grond van artikel 6:10 BW met betrekking tot een lening en de verdeling van de schuld tussen ex-partners

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ex-partners, [eiser] en [gedaagde], over een lening die zij gezamenlijk zijn aangegaan. De lening van € 20.000,00, afgesloten bij BNP Paribas Personal Finance B.V., was bedoeld voor de financiering van hun gezamenlijke woning. Na de beëindiging van hun relatie heeft [eiser] het aandeel van [gedaagde] in de woning overgenomen, maar er ontstond een betalingsachterstand op de lening. [eiser] vorderde dat [gedaagde] voor 50% zou bijdragen in de schuld en bijkomende kosten, wat [gedaagde] betwistte. De kantonrechter oordeelde dat er geen concrete afspraak was gemaakt over de overname van de lening door [eiser]. De rechter concludeerde dat van de lening een bedrag van € 5.800,00 voor beide partijen gelijkelijk aangaat, en dat [gedaagde] € 3.254,67 aan [eiser] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11288613 \ CV EXPL 24-3181
Vonnis van 1 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1],
eisende partij, hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. J. van de Worp,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 augustus 2024;
- de brief van [gedaagde] van 28 augustus 2024, aangemerkt als conclusie van antwoord;
- de aanvullende producties van de zijde van [eiser];
- de spreekaantekeningen van mr. van der Worp;
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben van begin september 2018 tot februari 2021 een affectieve relatie gehad. Zij hebben gezamenlijk een woning gekocht waarin zij tot het einde van hun relatie hebben samengewoond.
2.2.
Op 2 november 2020 hebben [eiser] en [gedaagde] een lening van € 20.000,00 afgesloten bij BNP Paribas Personal Finance B.V. Het bedrag dat zij moesten terugbetalen bedroeg inclusief rente € 29.828,40.
2.3.
Na beëindiging van de relatie heeft [eiser] het aandeel van [gedaagde] in de woning overgenomen. Daartoe is op 9 juli 2021 een akte van verdeling opgemaakt, waarin is bepaald dat [eiser] de woning en de hypotheekschuld overneemt. Sinds 12 juli 2021 is [eiser] eigenaar van de woning.
2.4.
Er is een betalingsachterstand ontstaan in de maandelijkse aflossingen van de lening bij BNP Paribas. [eiser] heeft daarna betalingen gedaan van in totaal € 1.300,00. Nadat BNP Paribas tot het dagvaarden van [eiser] en [gedaagde] is overgegaan, heeft [eiser] het openstaande deel van de lening en de bijkomende kosten, in totaal een bedrag van € 21.145,97, afgelost.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vindt dat [gedaagde] voor 50% moet bijdragen in de schuld en de bijkomende kosten. Daarom vordert [eiser] dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen om een bedrag van € 11.872,99 aan hem te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de wettelijke rente daarover en in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat hoofdelijke schuldenaren, zoals hier [eiser] en [gedaagde], in hun onderlinge verhouding ieder verplicht zijn om in de schuld bij te dragen voor het gedeelte dat hem of haar in de onderlinge verhouding aangaat. Het is aan de regresnemende schuldenaar, hier [eiser], om te stellen en te bewijzen dat hij meer heeft betaald dan het gedeelte van de schuld dat hem aangaat. Daarbij geldt dat in het Burgerlijk Wetboek niet nader is omschreven hoe het gedeelte van de schuld dat iemand ‘aangaat’ moet worden vastgesteld. Er zijn geen algemene regels te geven. De grootte van ieders bijdrageplicht zal in de eerste plaats afhangen van wat zij uitdrukkelijk of stilzwijgend over hun bijdrageplicht zijn overeengekomen en van een eventuele onderlinge rechtsverhouding van de schuldenaren, op grond waarvan zij zich gezamenlijk hebben verbonden. Wanneer de schuld om baat is aangegaan en wanneer er tussen de schuldenaren geen andere band bestaat dan het feit dat zij hoofdelijke medeschuldenaren zijn, is ook van belang in hoeverre de tegenwaarde van hun schuld aan ieder van hen ten goede is gekomen. In ieder geval is het niet de hoofdregel dat de schuldenaren voor gelijke delen in de schuld moeten bijdragen. Wel is, indien geen van de hierboven aangegeven omstandigheden en beginselen uitsluitsel geven, een draagplicht voor gelijke delen de aangewezen oplossing. [1]
4.2.
[eiser] heeft gesteld dat de schuld aan BNP Paribas zowel [eiser] als [gedaagde] aangaat. Het geld is besteed aan de verbetering van de woning waarvan zij beide eigenaar waren. Partijen zijn daarom verplicht om in hun onderlinge verhouding in gelijke delen bij te dragen in de schuld en de kosten van de lening, aldus [eiser].
4.3.
[gedaagde] heeft ten eerste aangevoerd dat partijen bij de beëindiging van hun relatie een afspraak hebben gemaakt op grond waarvan [eiser] de lening zou overnemen. Hij zou, naast de woning en de hypotheek, ook de lening overnemen. Die afspraak is eerst via Whatsapp besproken en op 9 juni 2021 vastgelegd in een vragenformulier dat voorafgaand aan het opmaken van de akte van verdeling naar de notaris is gestuurd. Op de één of andere manier is de verdeling van de lening niet in de akte van verdeling terechtgekomen. De notaris wil of kan dit vragenformulier echter niet aan haar overhandigen, omdat het formulier met het e-mailadres van [eiser] naar de notaris is gestuurd, aldus [gedaagde].
4.4.
[eiser] erkent dat over en weer is gecorrespondeerd over een dergelijke afspraak, maar dat was volgens [eiser] slechts één van de scenario’s die [eiser] en [gedaagde] hebben besproken. Het is uiteindelijk niet tot een concrete afspraak gekomen, aldus [eiser].
4.5.
De kantonrechter overweegt dat uit de Whatsappberichten die [gedaagde] heeft overgelegd, blijkt dat het voornemen om [eiser] de lening te laten overnemen tussen partijen wordt besproken, maar er blijkt niet uit dat het tot een concrete afspraak is gekomen. De Whatsappberichten zijn dus onvoldoende om een afspraak aan te kunnen nemen. [gedaagde] heeft verder te kennen gegeven dat zij de e-mail aan de notaris of het vragenformulier waarin de afspraak zou zijn vastgelegd niet kan overleggen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen om stukken te overleggen waaruit blijkt dat een dergelijke afspraak tussen partijen is gemaakt.
4.6.
Een afspraak tussen partijen op basis waarvan [eiser] de schuld geheel op zich zou nemen, komt dus niet vast te staan. Verder is er geen sprake (geweest) van een samenlevingsovereenkomst en is in de akte van verdeling niets opgenomen over de lening. Bij die stand van zaken is het aan [eiser] om onderbouwd te stellen dat hij meer heeft betaald dan het gedeelte van de schuld dat hem aangaat. Zoals hiervoor is overwogen, komt het er daarbij op aan te beoordelen of het geleende bedrag voor het geheel of voor een groter deel aan één van partijen ten goede is gekomen.
4.7.
Ter zitting is tussen partijen vast komen te staan dat zij van de lening een bedrag van (€ 1.300,00 + € 4.500,00 =) € 5.800,00 hebben gebruikt om andere leningen af te betalen. Het geld uit die andere leningen is aangewend voor het voldoen van de kosten koper bij de aankoop van de woning van partijen en uiteindelijk dus gebruikt met het doel om die woning te kunnen financieren. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee voldoende vast komen te staan dat dat gedeelte van de schuld [eiser] en [gedaagde] voor een gelijk deel aangaat.
4.8.
Voor het overige deel van het geleende bedrag heeft [gedaagde] betwist dat het geld ten goede is gekomen aan de gezamenlijke woning van partijen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] met het geleende geld ook zakelijke uitgaven voor zijn eigen bedrijf gedaan.
4.9.
[eiser] heeft in eerste instantie volhard in zijn stelling dat de lening volledig ten goede is gekomen aan de woning van partijen. Ter zitting heeft hij echter erkend dat hij met het geld ook enkele betalingen voor zijn eigen bedrijf heeft gedaan. Volgens [eiser] liepen zijn privébetalingen en zakelijke betalingen wel eens door elkaar. Uit de bankafschriften die [gedaagde] heeft overgelegd blijkt dat er in totaal een bedrag van € 6.794,81 naar het bedrijf van [eiser] is overgemaakt. [eiser] heeft niet onderbouwd dat die betalingen – via zijn bedrijf – aan de woning ten goede zijn gekomen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat deze bedragen alleen aan [eiser] ten goede zijn gekomen.
4.10.
Daarnaast gaat de kantonrechter voorbij aan de stelling van [eiser] dat een deel van het geld is gebruikt voor de verbouwing van de bovenverdieping van de woning, omdat [eiser] heeft gesteld dat die verbouwing meteen na aankoop van de woning heeft plaatsgevonden, terwijl de lening pas in november 2020 is afgesloten. Daarnaast was de bovenverdieping volgens [gedaagde] helemaal gereed toen zij in de woning trokken. Verder heeft [eiser] de stelling van [gedaagde] dat haar vader de keuken heeft verbouwd en dat daarbij geen geld van de lening is gebruikt, niet weersproken. Gelet op het voorgaande heeft [eiser] in het licht van de betwisting van [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat het geld van de lening – afgezien van de hierboven genoemde € 5.800,00 – ten goede is gekomen aan de woning of op een andere manier mede aan [gedaagde] ten goede is gekomen.
4.11.
De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat van de volledige lening van € 20.000,00 een bedrag van € 5.800,00 [eiser] en [gedaagde] voor een gelijk deel aangaat. Daarvan komt dus de helft, € 2.900,00, voor rekening van [gedaagde]. Dat is 14,5% van het geleende bedrag (€ 2.900,00 / € 20.000,00).
Na verloop van tijd is er rente over de lening berekend en zijn er aflossingen gedaan. De kantonrechter zal de rente, kosten en het nog door [eiser] afgeloste bedrag van € 1.300,00 dan ook naar rato toewijzen. Van het totaal door [eiser] betaalde bedrag (inclusief rente en kosten van de dagvaarding van BNP Paribas) komt dan ook een bedrag van € 21.145,97 + € 1.300,00 x 14,5% = € 3.254,67 voor rekening van [gedaagde]. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld om dat bedrag aan [eiser] te betalen.
4.12.
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 28 juli 2024 tot de dag van volledige betaling.
4.13.
[eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden gebaseerd op de toegewezen hoofdsom, en zullen naar analogie met de vergoeding volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen voor een bedrag van € 450,47.
4.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 3.254,67 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 28 juli 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 450,47 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] te betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.(SB)