Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/317056 / HA ZA 16-446)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel met producties;
- de akte van de zijde van de vrouw met producties;
- de akte van de zijde van de man met producties;
- de antwoordakte van de zijde van de man;
- de antwoordakte van de zijde van de vrouw.
3.De beoordeling
Artikel 1
primairte bepalen dat zij over de periode vanaf 1 september 2011 althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, niet gehouden is om de helft van de verschuldigde hypotheekrente voor haar rekening te nemen, en in het geval het hof meent dat de vrouw wel gehouden is om de helft van de verschuldigde hypotheekrente voor haar rekening te nemen;
- a) de gebruiksvergoeding (grief 1 van de man en grief 1 van de vrouw);
- b) de kosten tot verbetering van de woning (grief 2 van de man);
- c) de onttrokken gelden (grief 3 van de man);
- d) de hypotheekrente, zowel de draagplicht terzake als de hoogte daarvan (grief 2 en 3 van de vrouw).
hofzal achtereenvolgens ingaan op: (i) de verjaring van de regresvordering; (ii) de hypotheekrente over de periode van 1 september 2011 tot en met november 2014; (iii) de hypotheekrente over de periode vanaf 1 december 2014.
vrouwvoert het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw gehouden is om de helft van de verschuldigde hypotheekrente voor haar rekening te nemen. De man heeft geen regresvordering op haar (mva, pt. 74 en 82). Alleen de man heeft het gebruik en het genot van de woning gehad, met uitsluiting van de vrouw. De man heeft na het verbreken van de relatie de intentie gehad om de woning over te nemen. In het verlengde daarvan heeft de man de volledige hypotheekrente ook voor zijn rekening genomen.
manvoert het volgende aan. De vrouw erkent dat zij ex art. 3:172 BW gehouden is de helft van de maandelijkse hypotheekrente voor haar rekening te nemen. Zij doet echter een beroep op de redelijkheid en billijkheid op grond waarvan dit anders zou zijn. Dat beroep gaat niet op.
hofoordeelt als volgt. Het standpunt van de vrouw is tweeledig. De vrouw beroept zich er op dat een tussen partijen geldende regel (hier: art. 3:172 BW en het daarop gepretendeerde regresrecht) niet van toepassing is, omdat dit in de door haar gestelde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:2 lid 2 BW). Maar ook betrekt zij een ander, verdergaand standpunt, namelijk dat de man al geen regresvordering heeft en zij überhaupt niet gehouden is om de hypotheekrente voor haar rekening te nemen. De vrouw heeft aan haar verweer, onweersproken, ten grondslag gelegd dat alleen de man het gebruik en het genot van de woning had en dat hij ook de intentie had de woning over te nemen en hij “in het verlengde” daarvan de hypotheekrente ook volledig betaalde. Daarmee beroept de vrouw zich er mede op dat de hypotheekrenteschuld in de onderlinge verhouding van partijen de man aangaat (art. 6:10 BW). Op (of mede op) die grondslag zal het hof de zaak beslissen gelet op het bepaalde in art. 24 Rv. Dat de vrouw in dat verband zelf de redelijkheid en billijkheid als rechtsgrond noemt (art. 3:166 BW en art. 6:2 BW) staat aan deze aanvulling van de rechtsgronden door de rechter niet in de weg (art. 25 Rv).
vrouwvoert het volgende aan. Onjuist is het oordeel van de rechtbank dat: de vrouw gehouden is om de helft van de verschuldigde hypotheekrente voor haar rekening te nemen vanaf 1 december 2014, omdat partijen dat uitdrukkelijk zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst van 19 november 2014 (vs rov. 3.22).
manvoert verweer. De omstandigheden waarop de vrouw zich beroept, zijn slechts vermeende omstandigheden (mva incid appel, pt. 26). Op grond van art. 3:172 BW dient de vrouw de helft van de maandelijkse hypotheekrente voor haar rekening te nemen. Het verweer van de vrouw daartegen, haar beroep op de redelijkheid en billijkheid, gaat niet op. De man heeft de woning niet verwaarloosd. Evenmin heeft hij de verkoop tegengehouden.
hofoordeelt als volgt. Zoals hiervóór reeds overwogen, hangt, samengevat, de
vrouwstelt in haar derde (voorwaardelijke) grief, namelijk in het geval het hof oordeelt dat de vrouw gehouden is de helft van de hypotheekrente te dragen, dat de rechtbank ten onrechte de regresvordering heeft gebaseerd op de bruto hypotheekrente.
manstelt dat de vrouw ten onrechte uitgaat van de netto hypotheeklast, nu de berekening van de vrouw er volgens de man van uit gaat dat partijen nog fiscaal partner zijn.
hofoordeelt als volgt.
rechtbankheeft de man veroordeeld tot betaling van € 400,-- per maand met ingang van 1 september 2011. De rechtbank heeft een fictieve huur vastgesteld van € 800,-- per maand, en de gebruiksvergoeding op de helft daarvan. De man vindt dat hij geen gebruiksvergoeding hoeft te betalen. Volgens de vrouw is de door de rechtbank bepaalde vergoeding te laag.
manhoudt in dat de rechtbank hem ten onrechte verplicht heeft tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 400,-- per maand, ingaande 1 september 2011. Hij voert het volgende aan (mvg, p. 2-3). De vrouw heeft destijds de woning verlaten en de man feitelijk achtergelaten in de (al jaren) in erbarmelijke staat van onderhoud verkerende woning. De vrouw is nimmer bereid geweest te investeren in onderhoud om de woning te verbeteren en het woongenot te vergroten. In de woning is de afgelopen jaren sprake geweest van extreem hoog energieverbruik omdat de woning niet is geïsoleerd. De man is in het belang van partijen begonnen verbeteringen aan de woning aan te brengen en hij heeft de kosten hiervan zelf gedragen. De vrouw beschikte vanaf 2011 over een eigen woning en zij had niet of nauwelijks eigen woonlasten. Er was geen overwaarde. Een gebruiksvergoeding kan niet worden vastgesteld. In reactie op het incidenteel hoger beroep van de vrouw (ter zake van de gebruiksvergoeding) voert de man nog aan dat hij alle kosten verbonden aan de woning voldoet (mva, pt. 18 jo. pt. 8 (dit laatste punt dient als reactie van de man op het incidenteel appel te worden aangemerkt).
vrouwheeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de man in de woning verblijft en dat hij daarom het gebruik en genot ervan heeft. Op grond van art. 3:169 BW in samenhang met art. 3:172 BW is de man daarom een gebruiksvergoeding verschuldigd. De man is in september 2011 de woning gaan bewonen, omdat hij de intentie had om de woning over te nemen. In 2014 heeft er overleg tussen partijen plaatsgevonden, in het bijzijn van hun toenmalige advocaten. Dit overleg heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst van 19 november 2014 met als doel het op korte termijn te koop zetten van de woning bij makelaarskantoor [de makelaar] dan wel overname door de man van de gezamenlijke woning (mva, pt. 14). De woning was goed bewoonbaar. De man heeft de woning verwaarloosd. Aangezien de vrouw niet het genot van de woning heeft gehad en de rechtbank heeft beslist dat zij vanaf 1 september 2011 de helft van de hypotheekrente voor haar rekening moet nemen, is het redelijk dat de man haar een gebruiksvergoeding moet betalen. Voor de berekening van de hoogte van de gebruiksvergoeding moet aansluiting worden gezocht bij de door partijen verschuldigde lasten, in die zin dat de vergoeding “gelijk zou zijn aan de helft van de woonlasten waarvoor de vrouw draagplichtig is” (mva, pt. 27 en pt. 64). Dit bedrag moet nog worden vermeerderd met een bedrag van € 50,-- “ter zake andere noodzakelijke eigenaarslasten”(mva, pt. 70).
hofoverweegt als volgt. Op grond van art. 3:169 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed. Dit artikel heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid, die op grond van art. 3:166 lid 3 juncto art. 6:2 BW ook de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen. Met hun grieven hebben partijen de kwestie van de gebruiksvergoeding in volle omvang aan het hof voorgelegd.
hofals volgt. De man komt geen regresvordering toe voor de periode van 1 september 2011 tot en met november 2014. Voor die periode komt de verschuldigde hypotheekrente volledig voor rekening van de man (het hof verwijst naar hetgeen het bij de grieven 2 en 3 van de vrouw heeft overwogen). Waarin dan de schade voor de vrouw in die periode bestaat, heeft zij onvoldoende toegelicht. Dat zij eigenaarslasten heeft betaald, heeft de man voldoende gemotiveerd betwist. Voor zover het deze periode betreft, slaagt dus de grief van de man. Hij is over deze periode geen gebruiksvergoeding verschuldigd. In zoverre zal het hof het bestreden vonnis vernietigen.
manbetoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering tot betaling van de helft van kosten die hij heeft gemaakt voor de woning, heeft afgewezen. De man beroept zich op art. 3:170 BW en stelt dat de door hem betaalde facturen betrekking hebben op gewoon onderhoud dan wel handelingen die geen uitstel konden lijden. In eerste aanleg heeft de man een bedrag van € 5.000,-- gevorderd. Bij memorie van grieven heeft de man facturen overgelegd van in totaal € 7.693,40 en hij vordert nu betaling van € 3.725,95 door de vrouw. Hij stelt dat de werkzaamheden dienden ter behoud van de woning, het aanpassen van de fundering en grondwerkzaamheden.
vrouwweerspreekt dat de man daadwerkelijk kosten heeft gemaakt ter verbetering van de woning. Zij wijst er op dat de man zich in het kader van zijn bedrijfsvoering onder meer bezighoudt met het kopen van grond. De facturen zijn gericht aan de ondernemingen van de man. Als de kosten voor de woning zijn gemaakt, betwist zij dat deze noodzakelijk waren. Zij voert verder als verweer aan dat de man geen overleg met haar heeft gehad over de werkzaamheden.
hofoordeelt als volgt. Anders dan de man stelt, zijn de facturen niet door hem betaald, althans is daarvan niet gebleken. De facturen zijn gericht aan Grondbank [vestigingsnaam] B.V. en [advies] Advies. De stelling van de man dat hij kosten heeft gemaakt, onderbouwt de man aldus ook in hoger beroep niet. Reeds hierom faalt de grief.
manbetoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering tot veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van € 26.312,-- en tot verstrekking van inzage in haar bank- en spaarrekeningen, heeft afgewezen.
vrouwweerspreekt dat zij een totaalbedrag van € 26.312,-- heeft overgeboekt van de gezamenlijke rekening naar haar privérekening. Daarnaast weerspreekt zij dat zij op enige andere wijze substantiële bedragen aan de gezamenlijke rekening zou hebben onttrokken, of dat zij bewust een bedrag van € 26.312,-- buiten de gezamenlijke rekening zou hebben gehouden.
hofbegrijpt de vordering van de man aldus dat partijen een gezamenlijke bankrekening hadden, dat de vrouw gelden van die rekening naar haar privérekening zou hebben overgeboekt althans/alsmede ontvangen inkomsten niet heeft overgeboekt naar die gezamenlijke rekening en dat zij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens de man. Voor toekenning van een schadevergoeding op die grond moet worden vastgesteld dat sprake is van in ieder geval onrechtmatig handelen en een causaal verband tussen dat onrechtmatig handelen en de gestelde schade. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan deze vordering op de man.