ECLI:NL:RBOVE:2025:1961

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/08/329993 / JE RK 25-395
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over geschillenregeling in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak hebben de ouders van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], een verzoek ingediend bij de kinderrechter in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW. De ouders zijn in een juridische strijd verwikkeld met de gecertificeerde instelling (GI) over het perspectiefbesluit dat door de GI is genomen. De ouders betogen dat het perspectiefbesluit prematuur is en verzoeken om diagnostisch onderzoek naar de opvoedvaardigheden van henzelf en de situatie van de kinderen. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en heeft op 2 april 2025 uitspraak gedaan. De kinderrechter heeft de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om het perspectiefbesluit te toetsen, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad dat stelt dat een perspectiefbesluit niet via de geschillenregeling kan worden beoordeeld. De kinderrechter heeft wel vastgesteld dat er overeenstemming is over de noodzaak van diagnostisch onderzoek bij de kinderen, dat op korte termijn zal plaatsvinden. Het verzoek van de ouders om een deskundige te benoemen is afgewezen, omdat het NIFP dergelijke onderzoeken niet meer uitvoert. De kinderrechter heeft de ouders in hun verzoeken afgewezen en benadrukt dat de opvoedvaardigheden van de ouders in de praktijk moeten worden beoordeeld tijdens de thuissituatie van [kind 2].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Almelo
Zaakgegevens : C/08/329993 / JE RK 25-395
datum uitspraak: 2 april 2025

beschikking van de kinderrechter in kader van de geschillenregeling

in de zaak van

[de moeder] , hierna te noemen de moeder, en

[de vader], hierna te noemen de vader,
gezamenlijk te noemen de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.J. Soriano,
betreffende
[kind 1], geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [kind 1] , en
[kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen van de ouders, ingekomen bij de griffie op 7 maart 2025.
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2025 met gesloten deuren plaatsgevonden, gelijktijdig met de zaak met nummer C/08/328577 / JE RK 25-209 (
verzoek verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing), in welke zaak heden afzonderlijk bij beschikking is beslist. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat; en
-[naam] en mr. T. Visser namens de GI.
Door mr. Soriano zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De vader is wel deugdelijk opgeroepen, maar hij is niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[kind 1] en [kind 2] verblijven in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 4 april 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 4 oktober 2025.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 19 september 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 4 april 2025.
De kinderrechter heeft bij afzonderlijke beschikking van heden de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van een jaar. Het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] te verlengen is toegewezen tot
4 mei 2025 en voor het overige afgewezen.

Het verzoek van de ouders

De ouders hebben een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij verzoeken de rechtbank om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen dat:
- het perspectiefbesluit prematuur is zodat op basis van een daartoe op te maken plan van aanpak thuisplaatsing dient te blijven worden nagestreefd;
- de GI er zorg voor dient te dragen dat binnen drie maanden na de af te geven beschikking diagnostiek bij de kinderen plaatsvindt;
- er ten aanzien van de ouders een deskundige als bedoeld in artikel 810a, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt benoemd;
- althans enige andere beslissing te nemen die uw rechtbank in goede justitie meent te behoren.
De ouders wensen met dit verzoekschrift een oordeel van de rechtbank te krijgen over het door de GI genomen perspectiefbesluit en de pedagogische kwaliteiten van de ouders. Er is volgens de ouders sinds de eerste machtiging tot uithuisplaatsing in april 2023 tot aan de zitting van 10 december 2024 door de GI geen plan van aanpak opgesteld, waardoor gesteld kan worden dat door de GI niet is gewerkt aan thuisplaatsing van de kinderen. Tijdens de zitting van 10 december 2024 heeft de GI gezegd dat het perspectief van [kind 1] en [kind 2] niet meer bij de ouders thuis ligt. Er heeft echter geen diagnostiek bij de kinderen plaatsgevonden, waardoor niet kan worden uitgesloten dat het eerdere gedrag van de kinderen in de thuissituatie voortkomt uit kindproblematiek. In het geval de kinderen gedragsproblemen tonen die zijn veroorzaakt door kindproblematiek dan zal in eerste instantie moeten worden ingezet op ondersteuning in de thuissituatie. Maar de GI blijft suggereren dat het gedrag van [kind 1] en [kind 2] (deels) is te linken aan ontoereikende opvoedcapaciteiten van de ouders. De ouders voelen zich door de GI buitenspel gezet en zijn van mening dat de GI de gezinsopname in de Bron in Beilen onlangs actief heeft belemmerd. Nu die gezinsopname niet is gelukt, kan volgens de GI niet worden onderzocht of de ouders over voldoende pedagogische capaciteiten beschikken en ligt het perspectief van de kinderen volgens de GI definitief niet meer thuis bij ouders. Dat de GI daarna op geen enkele wijze heeft getracht om de ouders naar een andere GGZ instelling te leiden om een onderzoek te ondergaan, achten de ouders tekenend voor de hardvochtige wijze waarop de GI uitvoering geeft aan de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Deze tegenwerking door de GI vinden de ouders zeer kwalijk, omdat de kinderen daardoor de (gepaste) zorg wordt onthouden die zij nodig hebben. Er wordt niet (verder) gekeken wat er met [kind 1] en [kind 2] aan de hand is. Het ontbreekt nog steeds aan echte diagnostiek en daarom is er nog geen uitsluitsel over de kindproblematiek. Er dient alsnog diagnostiek onderzoek plaats te vinden, waarna het aangewezen kan zijn om gerichte en specialistische ondersteuning bij de ouders thuis aan te bieden. Pas wanneer daarop is ingezet en de inzet onvruchtbaar blijkt, kan worden gedacht en geoordeeld dat het perspectief van de kinderen elders ligt. De ouders wensen zelf door een door de rechtbank via het NIFP te benoemen deskundige te worden onderzocht op hun pedagogische capaciteiten. Na diagnostisch onderzoek van de kinderen zal er voldoende schriftelijke informatie over de kinderen zijn, waardoor zij niet worden belast door het deskundigenonderzoek van de ouders en hun belang zich daartegen niet verzet.

Het standpunt van de GI

De GI heeft bij monde van mr. T. Visser mondeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de ouders. Zij is vooralsnog van mening dat het perspectief van [kind 1] en [kind 2] niet meer bij de ouders thuis ligt. De GI benoemt dat de Hoge Raad in een arrest van 2023 heeft besloten dat het perspectiefbesluit niet in een geschillenregeling - procedure kan worden voorgelegd en dat de ouders daarom op dat punt in hun verzoek niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Met het door de ouders verzochte diagnostiek onderzoek bij de kinderen is de GI het eens. De GI vertelt dat zij in eerste instantie diagnostisch onderzoek door Ambiq wilde laten uitvoeren, maar dat de ouders daar destijds geen toestemming voor hebben gegeven. De ouders hebben daarna zelf de optie Forza benoemd en daarom zijn [kind 1] en [kind 2] daar op de wachtlijst geplaatst. De GI is van mening dat er al heel lang diagnostiek voor beide kinderen moet komen, maar dat het door allerlei ontwikkelingen in de zaak nog niet van de grond is gekomen. [kind 1] en [kind 2] kunnen nu op korte termijn bij Forza starten.
Door de ouders is verzocht om een deskundige via het NIFP te benoemen die de ouders onderzoekt op hun pedagogische capaciteiten. De GI stelt dat voor zover zij weet het NIFP dit soort onderzoeken niet (meer) doet. Daarnaast is de GI van mening dat een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de ouders niet meer nodig is omdat [kind 1] en [kind 2] als het aan de GI ligt niet zullen terugkeren naar de ouders thuis. Zo’n onderzoek is wat de GI betreft een gepasseerd station. Wel wil de GI inzetten op een onderzoek en of hulpverlening waarbij de ouders kunnen leren om het perspectiefbesluit te accepteren en hoe zij het beste kunnen aansluiten bij de kinderen.

De beoordeling

Het wettelijk kader
De ouders hebben een geschil voorgelegd in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, kunnen op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de GI, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
Het oordeel
Ten aanzien van het perspectiefbesluit (het eerste gedachtestreepje)
De eerste vraag die de kinderrechter dient te beantwoorden is of de ouders een geschil over het opvoedperspectief van de kinderen, te weten directe toetsing van een in dat kader genomen perspectiefbesluit, kunnen voorleggen aan de rechtbank op grond van artikel 1:262b BW.
De kinderrechter stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn beschikking van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) heeft overwogen dat een perspectiefbesluit niet als zodanig via de geschillenregeling van art. 1:262b BW ter beoordeling, goedkeuring of bekrachtiging aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. Artikel 1:262b BW voorziet immers niet in een afzonderlijke rechtsgang voor een zelfstandige beoordeling van een perspectiefbesluit. Het is aan de wetgever om een zelfstandige rechtsingang te creëren. De geschillenregeling is, blijkens de wetsgeschiedenis, bedoeld voor het oplossen van problemen en het overbruggen van verschillen van mening tussen ouders, kinderen, pleegouders of zorgaanbieders, opdat de uitvoering van de ondertoezichtstelling verbeterd kan worden. De GI heeft terecht en op goede gronden naar deze beslissing gewezen. Een perspectiefbesluit kan niet beoordeeld worden in een procedure als de onderhavige. De kinderrechter zal de ouders in dit onderdeel van hun verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de diagnostiek bij de kinderen (tweede gedachtestreepje)
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders en de GI het eens zijn over de noodzaak van diagnostiek bij de kinderen. Door de GI is verteld dat [kind 1] en [kind 2] inmiddels bij Forza op de wachtlijst staan en zij daar op korte termijn zullen starten. Forza is volgens de GI door de ouders zelf aangedragen als instantie om het diagnostisch onderzoek te verrichten. Ouders hebben dat niet weersproken. De kinderrechter gaat er vanuit dat er op korte termijn, in elk geval korter dan de drie maanden die ouders in hun verzoek noemen, diagnostiek onderzoek zal plaatsvinden bij [kind 1] en [kind 2] . Het geschil is dus opgelost en dit onderdeel van het verzoek van ouders kan worden afgewezen.
Ten aanzien van het benoemen van een deskundige van het NIFP (derde gedachtestreepje)
De kinderrechter meent ook te weten dat het NIFP onderzoeken als door de ouders verzocht niet meer uitvoert. Overigens is de kinderrechter van oordeel dat de door de ouders verzochte benoeming van een deskundige (nog) niet noodzakelijk is. De kinderrechter heeft bij afzonderlijke beschikking van heden in de zaak met nummer: C/08/328577 / JE RK 25-209 het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] te verlengen, afgewezen voor de periode na 4 mei 2025. Dit betekent dat [kind 2] uiterlijk op die dag terug zal keren naar de ouders thuis. Bij voornoemde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] bij [locatie] verlengd voor de duur van een jaar. Vooralsnog lijkt [kind 1] nog goed genoeg op zijn plek te zitten bij [locatie] en krijgt hij daar geboden wat hij nodig heeft. Moeder heeft in mindere mate dan voorheen zorgen over [kind 1] bij [locatie] . De kinderrechter verwijst naar hetgeen hij in voornoemde beschikking heeft overwogen met betrekking tot het wel weer naar huis laten gaan van [kind 2] en het verlengen van het verblijf van [kind 1] bij [locatie] . Er zal daarom op dit moment niet worden gewerkt aan een terugkeer van [kind 1] naar de ouders. Wel zal er worden ingezet op de forse gedragsproblematiek van beide kinderen. Voor [kind 2] thuis en voor [kind 1] bij [locatie] . Zij zullen binnenkort starten met het diagnostisch onderzoek bij Forza. De kinderrechter gaat ervan uit dat daaruit een diagnose volgt en er een behandelingsadvies wordt gegeven, waarna er door ouders samen met de GI kan worden ingezet op hulpverlening. Die hulpverlening zullen de ouders in het belang van [kind 2] in de thuissituatie moeten accepteren, niet alleen vanwege de kindproblematiek van [kind 2] maar daarnaast omdat de ouders daarvan ook zelf kunnen profiteren en het wonen van [kind 2] in de thuissituatie daarmee meer kans van slagen heeft. Tijdens het thuis wonen van [kind 2] zal aan GI en de in te zetten hulp in de thuissituatie naar verwachting voldoende duidelijk worden of de ouders (nu wel…) voldoende opvoedvaardigheden hebben en mogelijk ook wat zij tekort komen en waarin zij bijgespijkerd moeten worden. Wat de kinderrechter betreft is daarvoor op dit moment geen langdurend onderzoek met daaraan voorafgaand een lange wachttijd nodig. In de praktijk zal blijken of de ouders het – met hulp – wel of niet goed genoeg kunnen met [kind 2] . Afhankelijk van een en ander kan in de verdere toekomst mogelijk nog gekeken worden of terugplaatsing van [kind 1] ook tot de mogelijkheden behoort. In die zin is wat de kinderrechter betreft op dit moment het perspectief voor [kind 1] nog niet volledig helder. En daarmee heeft de kinderrechter dus toch nog iets gezegd over het perspectiefbesluit van het eerste gedachtestreepje.
Gelet op al het vorenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de ouders op dit derde punt afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in het verzoek om te verklaren dat het perspectiefbesluit te prematuur is genomen;
wijst de verzoeken onder het tweede en derde gedachtestreepje af.
Deze beschikking is gegeven door J.H. Olthof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
A.G.M. Wispels als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.