ECLI:NL:RBOVE:2025:1938

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
ak_24_4015
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA-uitkering door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn WGA-vervolguitkering beoordeeld. Eiser had zijn uitkering niet gewijzigd gezien de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van respectievelijk 39,81% en 39,75% op de data 22 april 2020 en 29 juni 2022. Het UWV had eerder besloten om de uitkering niet te wijzigen, wat door eiser werd betwist. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek compleet en zorgvuldig is uitgevoerd, en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) voldoende beperkingen bevatte die rekening hielden met de schouderproblematiek van eiser. Eiser had eerder al een WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het UWV werd zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn klachten waren toegenomen, niet gevolgd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4015

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. R. Kaya)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV),
(gemachtigde: P. Spoelstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op twee data.
1.1.
Met het eerste besluit van 12 oktober 2022 heeft het UWV eisers vervolguitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) niet gewijzigd en eisers mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 22 april 2020 vastgesteld op 39,81%. Met het tweede besluit van 12 oktober 2022 heeft het UWV eisers WGA-vervolguitkering niet gewijzigd en zijn mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 29 juni 2022 vastgesteld op 39,75%. Met twee beslissingen op bezwaar van 18 augustus 2023 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft met een uitspraak van 6 september 2023 met zaaknummers ZWO 23/1946 en ZWO 23/1947 [1] de beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 18 augustus 2023 vernietigd en het UWV opgedragen nieuwe besluiten op de bezwaren van eiser te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.3.
Met het bestreden besluit van 16 oktober 2024 op de bezwaren van eiser is het UWV opnieuw bij de besluiten van 12 oktober 2022 gebleven. Dit wordt hierna het bestreden besluit genoemd.
1.4.
Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld.
1.5.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
Wat aan de besluitvorming vooraf ging
2.1.
Eiser was werkzaam als zorgverlener voor 20,23 uur per week. Op 3 juni 2010 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan zijn rechterschouder. Het UWV heeft geweigerd eiser na afloop van de wachttijd een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
2.2.
Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het UWV aan eiser vanaf 23 mei 2016 tot en met 6 april 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij eisers mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Vervolgens heeft het UWV eiser vanaf 6 maart 2017 38,68% arbeidsongeschikt geacht en aan hem vanaf
6 april 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend die gelijk is aan de loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV heeft eisers WIA-uitkering met een beslissing op bezwaar van 26 juli 2017 vanaf 11 september 2017 beëindigd, maar na beroep en hoger beroep heeft het UWV eisers WGA-loonaanvullingsuitkering vanaf die datum voortgezet, waarbij het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid vanaf die datum heeft vastgesteld op 35,58%.
2.3.
Het UWV heeft eiser met een besluit van 19 juni 2019 meegedeeld dat hij met ingang van 31 augustus 2018 39,79% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eisers WIA-uitkering zou gewijzigd moeten worden per 1 november 2018, maar omdat gedurende een periode een te hoog bedrag aan uitkering is betaald wordt eisers WIA-uitkering pas aangepast met ingang van 1 juli 2019. Bezwaar, beroep en hoger beroep hebben niet geleid tot wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid.
2.4.
Op 2 juli 2020 heeft eiser aan het UWV gemeld dat zijn gezondheidssituatie is gewijzigd per 22 april 2020. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
De uitspraak van 6 september 2024
3.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 september 2024 met zaaknummers ZWO 23/1946 en ZWO 23/1947 [2] vastgesteld dat de besluiten van 18 augustus 2023 onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en deze besluiten voor vernietiging in aanmerking komen. De rechtbank heeft overwogen dat, ondanks een afspraak dat eiser alsnog zou worden opgeroepen voor een (lichamelijk en psychisch) onderzoek om zijn gezondheidssituatie grondig in beeld te krijgen, een medisch onderzoek achterwege is gebleven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om dit gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2.
De rechtbank heeft de stelling van eiser gevolgd, dat bij het nadere onderzoek met name (de duurzaamheid van) de schouderproblematiek vastgesteld had kunnen worden. De rechtbank heeft hierin ook aanleiding gezien het onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft bepaald dat alsnog een nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek dient plaats te vinden.
3.3.
De rechtbank heeft de besluiten van 18 augustus 2023 vernietigd en het UWV opgedragen nieuwe besluiten op de bezwaren van eiser te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Het UWV moet eiser nogmaals verzekeringsgeneeskundig beoordelen ten aanzien van (de duurzaamheid van) de schouderproblematiek. Na het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet het UWV, als dat nodig is, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling laten uitvoeren.
Standpunten van partijen
Standpunt UWV
4. Het UWV blijft in het bestreden besluit bij het standpunt dat eisers WIA-uitkering vanaf 22 april 2020 en 29 juni 2022 ongewijzigd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,81% respectievelijk 39,75%. Het UWV heeft dit onderbouwd met het rapport van 6 december 2023 en een nader rapport van 16 oktober 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Standpunt eiser
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek nog steeds niet zorgvuldig/volledig is uitgevoerd en dat het bestreden besluit nog steeds niet voldoende is gemotiveerd. Eiser is van mening dat hij op de data in geding meer arbeidsongeschikt is dan het UWV aanneemt.
5.1.
Eiser stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte vanuit gaat dat eisers klachten tijdens het onderzoek op 9 oktober 2024 nog dezelfde waren als ten tijde van beide data in geding. Eiser heeft al vanaf het begin geclaimd dat er sprake is van toename van klachten en hierdoor ook toename van beperkingen. Deze klachten van zijn rechterschouder bestaan al jaren en ondanks langdurige behandelingen (o.a. fysiotherapie) en operaties (2 maal), zijn de klachten niet verholpen.
5.2.
Verder is eiser van mening dat in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende is ingegaan op de bevindingen van de andere deskundigen, zoals de fysiotherapeut. Volgens eiser gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorbij aan de medische verklaring van de fysiotherapeut van september 2022. Eiser merkt hierbij op dat de datum van deze verklaring veel dichter bij de data in geding ligt dan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in oktober 2024.
5.3.
Verder wijst eiser op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep meldt dat eiser met zijn rechterhand ternauwernood de achterzijde van zijn hoofd kan bereiken en dat hij zijn rechterhand niet op de onderzijde van zijn rug kan plaatsen en dat dit met de linkerhand allemaal wel mogelijk is.
5.4.
Ook voert eiser aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich ten onrechte hoofdzakelijk uitlaat over het item reiken en frequent reiken. Eiser wijst erop dat alle overige items met betrekking tot de schouder in de vorige procedure aan de orde zijn geweest. Het gaat daarbij ook om het gebruik van toetsenbord en muis, boven schouderhoogte werkzaam zijn, dragen, tillen, duwen en trekken, klimmen, etc. Eiser wijst op de verklaring van de fysiotherapeut dat heftige zeurende pijn ontstaat bij herhalende taken van vaker dan 20 maal. Hiermee is volgens eiser voldoende onderbouwd dat 450 maal een taak uitvoeren niet mogelijk is. Eiser vindt dat aan de bevindingen van de fysiotherapeut als specialist meer waarde moet worden toegekend dan aan die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die een generalist is.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vanaf
22 april 2020 en 29 juni 2022 terecht heeft vastgesteld op 39,81% respectievelijk 39,75% en dus of het UWV de WGA-vervolguitkering van eiser per die data terecht niet heeft gewijzigd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zorgvuldigheid verzekeringsgeneeskundig onderzoek
8.1.
Het UWV mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Maar deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten.
8.2.
Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van de (primaire) UWV-arts van
15 september 2022 en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
17 augustus 2023, 6 december 2023 en 16 oktober 2024. De primaire UWV-arts heeft het dossier van eiser bestudeerd en met eiser gesproken. De primaire UWV-arts heeft eiser psychisch en lichamelijk onderzocht. Ze heeft alle (medische) informatie, waaronder die van orthopedisch chirurg L.L.F. Penning van 5 oktober 2020 en van fysiotherapeut
J.H. Hackberth van 2 september 2022, bij haar beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier van eiser bestudeerd. Hij was aanwezig bij de hoorzitting met de gemachtigde van eiser. Eiser zelf was daar niet aanwezig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van 15 augustus 2023, die hij bij de huisarts heeft opgevraagd, en ook alle andere (medische) informatie in het dossier bij zijn beoordeling betrokken. In navolging van de uitspraak van 6 september 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gesproken tijdens een spreekuur en bij hem lichamelijk onderzoek verricht. Hiermee is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen zoals bedoeld in de vaste rechtspraak genoemd in de eerdere uitspraak van 6 september 2024 van deze rechtbank. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
Vastgestelde belastbaarheid
8.3.
De UWV-arts meldt dat eiser te maken heeft met lang bestaande schouderklachten rechts en dat hij daaraan in 2010 en 2016 is geopereerd en ook langdurig fysiotherapie volgde. Volgens de UWV-arts was vanaf 22 april 2020 wel sprake van een toename van klachten, maar was geen sprake van een duurzame verslechtering van de belastbaarheid. De UWV-arts heeft overwogen dat het aannemelijk is dat eiser kortdurend meer klachten ervoer bij het uitvoeren van werkzaamheden. Dit waren echter werkzaamheden die de belastbaarheid van de ten behoeve van het besluit van 19 juni 2019 opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 16 april 2019 (onder meer ten aanzien van bovenhands werken) overschreden. De UWV-arts noemt informatie van de fysiotherapeut over de situatie van eiser in januari en april 2020, die de toename van klachten verklaart. Deze informatie maakt volgens de UWV-arts echter niet aannemelijk dat de medische situatie rondom de datum 22 april 2020 dusdanig is verslechterd, dat aanvullende beperkingen nodig zijn. Ook gegevens van de orthopedisch chirurg over de situatie van eiser in september 2020 maken geen aanvullende beperkingen noodzakelijk. De toename van klachten die in het voorjaar van 2020 aan de orde was werd volgens de UWV-arts dus zeer waarschijnlijk veroorzaakt door overbelasting bij activiteiten die de vastgestelde FML overschreden.
8.4.
De UWV-arts ziet in de informatie van de fysiotherapeut van 15 september 2022 wel aanleiding om vanaf de datum van het spreekuur op 29 juni 2022 extra beperkingen in de FML op te nemen.
8.5.
In de FML van 16 september 2022, die ziet op de datum in geding 22 april 2020, is de FML van 16 april 2019 overgenomen. Hierin zijn vanwege de schouderklachten diverse beperkingen opgenomen. In de rubriek sociaal functioneren (2) geldt dat autorijden gecontra-indiceerd is. In rubriek omgevingseisen (3) is vermeld dat trillingsbelastingen op de rechterarm gecontra-indiceerd worden geacht. In rubriek dynamische handelingen (4) zijn schroefbewegingen met hand en arm beperkt geacht. Eiser kan niet repetitief krachtig wringen vanwege beperkte kracht ten aanzien van rotatiemogelijkheden in de rechterschouder. Verder is reiken licht beperkt geacht. Eiser kan met licht gebogen arm reiken (afstand schouder-hand: ongeveer 60 cm). Dit is rechts beperkt als sprake is van intensief bandgebruik. Verder is frequent reiken tijdens het werk voor eiser beperkt geacht. Hij kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 450 keer reiken. Rechts is dit sterk beperkt, links is dit niet beperkt. Daarnaast geldt een beperking voor duwen of trekken. Rechts is dit sterk beperkt. Tillen of dragen is licht beperkt geacht. Dit is rechts beperkt. Frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk is voor eiser beperkt geacht. Rechts is dit sterk beperkt, links is dit normaal. Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk is rechts beperkt geacht. Klimmen is licht beperkt geacht. In rubriek statische houdingen (5) is boven schouderhoogte actief zijn beperkt geacht. Rechts is dit beperkt, links niet.
In de FML van 16 september 2022, die ziet op de datum in geding 29 juni 2022, is geen beperking voor vervoer opgenomen. Uit het rapport van 5 oktober 2022 van de arbeidsdeskundige blijkt echter dat dit niet correct is en dat deze beperking ook in die FML vermeld moet worden. In het arbeidskundig onderzoek is vervolgens ook van die beperking uitgegaan. Volgens deze FML is verder in de rubriek dynamische handelingen (4) werken met toetsenbord en/of muis voor eiser licht beperkt mogelijk. Hij kan zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag (ongeveer 4 uur) met toetsenbord en/of muis werken, maar niet aaneengesloten.
8.6.
Uit het rapport van 17 augustus 2023 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de informatie van de huisarts van 15 augustus 2023 geen aanleiding heeft gezien om voor de data in geding andere of verdergaande beperkingen aan te nemen. De informatie van de huisarts, die onder meer de brief van 5 oktober 2020 van de orthopedisch chirurg bevat, was al bekend. In het rapport van 6 december 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemeld dat de informatie van de fysiotherapeut van 2 september 2022 over zeurende pijnklachten bij bewegingen die vaker herhaald worden dan 20 keer het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet wijzigt.
8.7.
Uit de uitspraak van 6 september 2024 volgt dat het UWV eiser nogmaals verzekeringsgeneeskundig moet beoordelen ten aanzien van (de duurzaamheid van) de schouderproblematiek. Uit het rapport van 16 oktober 2024 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de schoudergewrichten van eiser heeft onderzocht. Ook heeft hij een onderzoek gedaan naar de spierkracht van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ervanuit dat de klachten van eiser hetzelfde zijn als op de beide data in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet, gelet op de mate van mobiliteit in de rechterschouder en de spierkracht van de musculatuur rond de rechterschouder en rechterelleboog, zoals hij heeft waargenomen bij eigen gericht fysiek onderzoek, geen medische redenen om op beide data in geding andere of verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep noemt opnieuw dat de informatie van de orthopedisch chirurg van 5 oktober 2020 niet meer of verdergaande beperkingen nodig maakt.
8.8.
De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek compleet is. Met de verzekeringsgeneeskundige rapporten is afdoende onderbouwd dat in de FMLen van 16 september 2022, die zien op beide data in geding, te weten 22 april 2020 en 29 juni 2022, voldoende beperkingen zijn opgenomen. De UWV-arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaan ervanuit dat bij eiser sprake is van lang bestaande schouderklachten rechts en dat hij daaraan in 2010 en 2016 is geopereerd en ook langdurig fysiotherapie volgde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn lichamelijk onderzoek vastgesteld dat de belastbaarheid, zoals deze blijkt uit de FMLen van 16 september 2022, voldoende rekening houdt met de schouderproblematiek, zoals deze zich op de datum van het onderzoek, te weten 9 oktober 2024, voordeed. Eiser stelt dat zijn klachten sinds 22 april 2020 zijn toegenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geconstateerd dat de beperkingen, zoals ze zijn vastgesteld vanaf de data in geding niet duurzaam zijn gewijzigd. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. De rechtbank merkt hierbij evenwel op dat, ook als de beperkingen op de datum van het onderzoek op
9 oktober 2024 wel zouden zijn toegenomen, dit er niet automatisch toe zou leiden dat de in de FMLen, die zien op de in het verleden gelegen data in geding, meer of verdergaande beperkingen zouden moeten worden opgenomen. Op de data in geding zou dan immers sprake kunnen zijn geweest van minder en/of lichtere beperkingen dan op de datum van het onderzoek. Verder wijst de rechtbank erop dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naast de bevindingen van de UWV-arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook alle beschikbare informatie van behandelaren, waaronder die van de fysiotherapeut, is betrokken. Het is echter de specialiteit van de verzekeringsarts om onderzoeksbevindingen en informatie van behandelaren te vertalen naar arbeidsbeperkingen. Wat eiser heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit in de situatie van eiser niet goed heeft gedaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat het feit dat eiser zwaardere klachten ervaart, niet zonder meer betekent dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is immers niet alleen wat eiser ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. De FMLen van 16 september 2022 bevatten diverse beperkingen vanwege de schouderproblematiek van eiser op de data in geding en er is geen reden om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn.
8.9.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV eisers WGA-vervolguitkering vanaf 22 april 2020 en 29 juni 2022 terecht niet heeft gewijzigd en dat het UWV eiser per die data op goede gronden respectievelijk 39,81% en 39,75% arbeidsongeschikt heeft geacht.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.