ECLI:NL:RBOVE:2024:4692

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
ak_23_1946_23_1947
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig onderzoek UWV leidt tot vernietiging van besluiten inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan op 6 september 2024 in een geschil tussen een eiser en het UWV over de WIA-uitkering. Eiser heeft betoogd dat zijn beperkingen zijn toegenomen en dat het UWV onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet op te roepen voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, ondanks toezeggingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluiten niet voldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie van andere deskundigen en dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het UWV opgedragen om opnieuw op de bezwaren van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed en het UWV veroordeeld tot het terugbetalen van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door het UWV, vooral wanneer medische claims worden betwist.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 23/1946 en ZWO 23/1947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),

gemachtigde: P. Spoelstra.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 12 oktober 2022 (primair besluit I) heeft het UWV eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet wijzigt vanaf 22 april 2020. Zijn mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,81%.
Met het besluit van 18 augustus 2023 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen deze dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ZWO 23/1947.
1.2
Bij besluit van 12 oktober 2022 (primair besluit II) heeft het UWV eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de WIA niet wijzigt vanaf 29 juni 2022. Zijn mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,75%.
Met het besluit van 18 augustus 2023 (bestreden besluit II) op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ZWO 23/1946.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen op 22 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft het beroep heropend om de belanghebbend werkgever in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan de beroepszaken, dan wel beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. De belanghebbend werkgever is aangetekend aangeschreven door de rechtbank, maar de brieven zijn retour ontvangen met de mededeling dat deze niet zijn afgehaald, waarbij het adres is doorgekrast. Omdat de rechtbank geen ander adres van de belanghebbend werkgever heeft en de rechtbank er vanuit gaat dat het UWV de besluiten heeft verzonden naar het laatst bekende adres, is er geen mogelijkheid meer de belanghebbend werkgever aan te schrijven. Uit navraag bij de rechtbank Gelderland is gebleken dat daar geen beroep is ingesteld door de belanghebbend werkgever. Partijen hebben, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meegedeeld dat zij behandeling van de beroepen op een nadere zitting wensen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van de besluiten

2.1
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als zorgverlener voor 20,23 uur per week.
Op 3 juni 2010 heeft hij zich ziek gemeld met rechterschouderklachten. Het UWV heeft geweigerd eiser na afloop van de wachttijd een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
2.2
Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid is eiser vanaf 23 mei 2016 een WIA-uitkering toegekend, waarbij eiser aanvankelijk volledig arbeidsongeschiktheid werd geacht en vanaf 6 maart 2017 38,68% arbeidsongeschikt werd geacht. Het UWV heeft eisers WIA-uitkering per 11 september 2017 beëindigd, maar na bezwaar, beroep en hoger beroep is eisers WIA-uitkering vanaf die datum voortgezet, waarbij zijn mate van arbeidsongeschiktheid per die datum is vastgesteld op 35,58%.
2.3
Het UWV heeft eiser bij besluit van 19 juni 2019 meegedeeld dat hij met ingang van
31 augustus 2018 39,79% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eisers WIA-uitkering zou gewijzigd moeten worden per 1 november 2018, maar omdat gedurende een periode een te hoog bedrag aan uitkering is betaald wordt eisers WIA-uitkering pas aangepast met ingang van 1 juli 2019. Bezwaar, beroep en hoger beroep hebben niet geleid tot wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid.
2.4
Op 2 juli 2020 heeft eiser aan het UWV doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie is gewijzigd per 22 april 2020. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de Inleiding.

Standpunten van partijen

3.1
Het UWV stelt zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat eiser met zijn beperkingen nog steeds werk kan verrichten. Met dit werk zou eiser per 22 april 2020 39,81% en per 29 juni 2022 39,75% minder kunnen verdienen dan zijn maatman, in dit geval een gezonde zorgverlener gedurende 20,23 uur per week. Met dit percentage dient eiser volgens het UWV te worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
3.2
Eiser stelt dat het onderzoek niet zorgvuldig, dan wel niet volledig is geweest. Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat eiser alsnog zou worden opgeroepen voor een (lichamelijk en psychisch) onderzoek om de gezondheidssituatie grondig in beeld te krijgen, maar het UWV heeft besloten om de zaak verder op de stukken af te doen.
Eiser stelt verder dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen. Volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zou eiser elk uur tot 450 maal repeterende handelingen kunnen verrichten, terwijl de fysiotherapeut heeft aangegeven dat eiser bij vaker dan 20 maal herhalen van een handeling heftige zeurende pijn ondervindt.
Verder is onduidelijk wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bedoelt met langdurig achtereen gebruik van toetsenbord en muis. Eiser stelt dat hij nauwelijks 1 minuut spanning op zijn rechterschouder kan verdragen. Hij is van mening dat hij hierin ondersteund wordt door de informatie van de fysiotherapeut en orthopedisch chirurg.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt melding van een chronische slaapstoornis, waarvoor medicatie wordt ingenomen, maar is niet ingegaan op wat dit betekent voor de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Eiser is van mening dat bij een chronische slaapstoornis op energetisch vlak beperkingen moeten worden aangenomen.
Het UWV heeft niet goed uitgelegd waarom taken die belastend zijn voor zijn schouder, zoals boven schouderhoogte werkzaam zijn, repeterende handelingen, auto rijden (stuur bedienen en schakelen), schroefbewegingen, zware gewichten, maar ook klimmen, etc. ondanks de verergerde klachten uitgevoerd kunnen worden. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat de laatste vermelding over de schouders afkomstig is van 5 oktober 2020, betekent volgens eiser niet dat hij van andere deskundigen geen medische hulp heeft gehad. Hij is al meerdere jaren in behandeling bij de fysiotherapeut. Dat deze informatie bij de huisarts niet bekend is betwijfelt eiser, doch als dat inderdaad het geval zou zijn, dan maakt dit geen verschil, omdat de fysiotherapeut hierover voldoende informatie heeft verstrekt.
3.3
Het UWV heeft in het aangevoerde geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen. Het UWV heeft daarbij gewezen op het rapport van 6 december 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen, ziet het UWV geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde voorbeeldfuncties.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4.1
De primaire arts heeft eiser zelf gesproken en psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft zij de dossiergegevens bestudeerd en recente medische informatie van 5 oktober 2020 van de orthopeed en van 2 september 2022 van de fysiotherapeut in haar beoordeling betrokken. Haar conclusies heeft de primaire arts neergelegd in de rapportage van
15 september 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossieronderzoek verricht en heeft informatie ingewonnen bij eisers huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd op 17 augustus 2023.
4.2
Het UWV heeft ter zitting niet weersproken dat tijdens de hoorzitting is afgesproken dat eiser alsnog zou worden opgeroepen voor een (lichamelijk en psychisch) onderzoek om de gezondheidssituatie grondig in beeld te krijgen. De rechtbank neemt dan ook aan dat dit niet (langer) in geschil is. Aangezien een medisch onderzoek achterwege is gebleven, moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet geen aanleiding dit gebrek in dit geval te passeren met artikel 6:22 van de Awb, zoals door het UWV verzocht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.3
De primaire arts heeft in haar rapport van 15 september 2022 vastgesteld dat eiser al lang bestaande schouderklachten rechts heeft. In 2010 en in 2016 is hij geopereerd. Eiser claimt toegenomen beperkingen vanaf 22 april 2020. Volgens de primaire arts was er vanaf die datum geen sprake van een duurzame verslechtering (>2 maanden) van de belastbaarheid. Het is weliswaar aannemelijk dat eiser tijdens proefplaatsingen kortdurend meer klachten ervoer bij het uitvoeren van de beschreven werkzaamheden, maar dit waren werkzaamheden die de belastbaarheid van de eerder opgestelde FML van 16 april 2019 (onder meer ten aanzien van bovenhands werken) overschreden. Eiser zocht in deze periode ook verdere professionele hulp bij onder anderen de fysiotherapeut. Deze beschrijft in januari en april 2020 (mail van cliënt) een volledige 'range of motion', met alleen nog beperking van exorotatie. Op een echo wordt dan dorsaal impingement vastgesteld, passend bij de toename van klachten op dat moment. Deze feiten maken niet aannemelijk dat de medische situatie rondom de claimdatum dusdanig is verslechterd dat aanvullende beperkingen geïndiceerd zijn. Vervolgens wordt er in september 2020 een MRI-scan vervaardigd, die beperkte artrotische glenohumerale degeneratie laat zien met een losliggend fragment aan anterieure zijde. Voor een dergelijke situatie zijn schoudersparende beperkingen aan de orde zoals vastgesteld in de FML van 16 april 2019. De toename van klachten die in het voorjaar van 2020 aan de orde was werd dus zeer waarschijnlijk veroorzaakt door overbelasting bij FML overschrijdende activiteiten. Een duurzame verslechtering van de belastbaarheid is niet aannemelijk, zodat de belastbaarheid op de claimdatum 22 april 2020 niet is gewijzigd. Op het spreekuur van de primaire arts heeft eiser nog steeds veel klachten van de schouder. Anamnestisch beschrijft hij een grote invloed van de klachten op zijn dagelijks leven. Bij lichamelijk onderzoek zijn er beperkingen aanwezig, met name bij actief bewegingsonderzoek. De behandelend fysiotherapeut beschrijft een toename van zeurende pijnklachten bij repeterende bewegingen en bij bewegingen die biomechanisch of qua gewicht te zwaar zijn. De primaire arts heeft overwogen dat een toename van pijnklachten niet altijd een indicatie is voor meer beperkingen. In dit geval zijn er al ruime schoudersparende beperkingen aangenomen die passend zijn bij de medische situatie van eiser ten tijde van zijn spreekuurbezoek. Wel heeft de primaire arts aanleiding gezien eiser ten opzichte van de FML van 16 april 2019 tevens beperkt te achten ten aanzien van item 4.4 (werken met toetsenbord en muis), omdat langdurig werken met toetsenbord en muis valt onder repeterende bewegingen in een passieve houding. De fysiotherapeut noemt dit specifiek als provocerende factor. Ten aanzien van de overige schouderbelastende activiteiten werd eiser al beperkt geacht om overbelasting te voorkomen. Om diezelfde reden heeft de primaire arts een beperking ten aanzien van item 4.4 toegevoegd. Het gaat hierbij voornamelijk om langdurig, achtereen gebruik van toetsenbord en muis. Wanneer dit afgewisseld wordt met andere activiteiten dan is dat medisch gezien acceptabel. De primaire arts heeft de belastbaarheid vastgesteld per
22 april 2020 en per 29 juni 2022 in twee afzonderlijke FML’en.
4.4
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische redenen gezien om andere of verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komen uit de bij de huisarts opgevraagde informatie geen nieuwe medische feiten naar voren. De huisarts geeft aan dat het contact met de orthopedisch chirurg van 5 oktober 2020 het laatste contact was ten aanzien van deze klacht. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat bij eiser sprake is van een chronisch slaapstoornis waarvoor Midazolam 7,5 mg voor de nacht is voorgeschreven. Het gebruik van de Midazolam was ook al vóór 22 april 2020 bekend.
4.5
In het rapport van 6 december 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat eiser aangewezen is op schoudersparende werkzaamheden. Dit komt tot uiting in de aangenomen beperkingen. De informatie van de fysiotherapeut geeft geen medische reden(en) om andere of verdergaande beperkingen aan te nemen.
De slaapproblemen van cliënt waarvoor Dormicum wordt gebruikt zijn tevens al langer bekend. Er is of zijn geen medische reden(en) om hiervoor een beperking in de duurbelastbaarheid op energetische gronden aan te nemen. Dit wordt bovendien bevestigd door het gevulde dagverhaal van eiser. Eiser is gezien de slaapproblemen wel gebaat bij een gestructureerd slaap-/waakritme hetgeen tot uiting komt in de aangenomen beperking op het beoordelingspunt perioden van het etmaal.
4.6
Eiser heeft aangevoerd dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is verricht, omdat hij niet is opgeroepen voor onderzoek en het UWV niet goed heeft gemotiveerd waarom ondanks de medische informatie van andere deskundigen de items in de FML niet gewijzigd worden. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden daarbij aldus dat eiser stelt dat bij het nadere onderzoek met name (de duurzaamheid van) de schouderproblematiek vastgesteld had kunnen worden. De rechtbank volgt deze stelling van eiser en ziet hierin aanleiding het onderzoek onzorgvuldig te achten en te bepalen dat alsnog een nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek dient plaats te vinden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de primaire arts geen extra beperking heeft aangenomen naar aanleiding van de toegenomen klachten van eiser, aangezien deze geen duurzaam karakter zouden hebben. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een nader onderzoek (de duurzaamheid van) deze klachten had kunnen toetsen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten na het onderzoek door de primaire arts alleen maar zijn toegenomen. Ook acht de rechtbank van belang dat eiser zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase niet is gezien door een verzekeringsarts, ook niet tijdens de hoorzitting. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak [1] , waarin de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake moet zijn van een contact met deze verzekeringsarts.
4.7
Ten aanzien van de slaapproblematiek is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat deze niet leidt tot extra beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 december 2023 opgemerkt dat de slaapproblemen, waarvoor eiser Dormicum gebruikt, al langer bekend zijn. Er is geen medische reden om hiervoor een beperking in de duurbelastbaarheid op energetische gronden aan te nemen. Dit wordt bovendien bevestigd door het gevulde dagverhaal van cliënt. Eiser is gezien de slaapproblemen wel gebaat bij een gestructureerd slaap-/waakritme hetgeen tot uiting komt in de aangenomen beperking op het beoordelingspunt perioden van het etmaal. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft de slaapproblemen pas in beroep genoemd en heeft niet aangegeven en ook niet onderbouwd in welk opzicht meer rekening gehouden zou moeten worden gehouden met de slaapproblematiek, hoewel deze al langer bekend is. Gelet op het feit dat de slaapproblemen pas in beroep zijn aangevoerd, ziet de rechtbank voorts aanleiding om te oordelen dat het gebrek aan een spreekuur in bezwaar ten aanzien van dit onderdeel wel gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit betekent dat bij het nieuw te nemen besluit, eiser over de slaapproblematiek niet hoeft te worden gehoord.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond. Uit 4.2 tot en met 4.6 van deze uitspraak volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid van de Awb.
6. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en het UWV opdragen nieuwe besluiten op de bezwaren van eiser te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Het UWV zal eiser nogmaals verzekeringsgeneeskundig moeten beoordelen ten aanzien van (de duurzaamheid van) de schouderproblematiek. Na het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet het UWV, als dat nodig is, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling laten uitvoeren.
7. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor indiening beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Daarbij merkt de rechtbank de beroepen op grond van artikel 3, tweede lid, van de Bpb, aan als samenhangende zaken, die op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bpb voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Bpb worden beschouwd als één zaak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt het UWV op nieuwe besluiten op de bezwaren van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.750,-;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1757.