ECLI:NL:RBOVE:2025:1586

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
AK_24_2601
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft eiser op 8 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder, het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst IJsselland, op zijn bezwaar van 13 januari 2024. De rechtbank Overijssel heeft de zaak behandeld op 20 februari 2025. Eiser had eerder op 3 september 2023 een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo), dat gedeeltelijk was afgewezen door verweerder. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en verweerder bevestigde de ontvangst van het bezwaarschrift op 12 februari 2024, waarbij de beslistermijn werd verlengd met zes weken. Eiser heeft verweerder op 17 april 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar. De rechtbank oordeelt dat eiser te vroeg in beroep is gegaan, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De ingebrekestelling was prematuur en voldeed niet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt op dat verweerder op 11 september 2024 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiser, en dat eiser in een aparte procedure beroep heeft ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een bestuurlijke dwangsom af, omdat de bepalingen van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op grond van de Woo. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2601

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

mr. [eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het dagelijks bestuur Omgevingsdienst IJsselland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Tunnissen).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 8 mei 2024 tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn bezwaar van 13 januari 2024.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 3 juli 2024.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Het procesverloop
3. Eiser heeft op 3 september 2023 een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) bij verweerder ingediend. Het Woo-verzoek heeft betrekking op het bezoek van de Arbeidsinspectie bij verweerder. Verweerder heeft bij besluit van 28 december 2023 het verzoek tot openbaarmaking op grond van artikel 4.1 van de Woo gedeeltelijk afgewezen, voor zover de weigeringsgronden uit artikel 5.1. tweede lid van de Woo aan openbaarmaking in de weg staan, en het verzoek tot het verstrekken van informatie op grond van artikel 5.5, 5.6 en 5.7 van de Woo afgewezen
3.1.
Op 13 januari 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 december 2023.
3.2.
Bij brief van 12 februari 2024 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) de beslistermijn verlengd met zes weken.
3.3.
Bij brief van 17 april 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar van 13 januari 2024.
3.4.
Op 8 mei 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn bezwaar.
Het beroep niet tijdig beslissen
4. Eiser is te vroeg in beroep gegaan. Gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb had verweerder tot en met 3 mei 2024 de tijd om te beslissen op het bezwaar van eiser (indien er geen commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb was ingesteld). Eiser heeft verweerder op 17 april 2024 in gebreke gesteld. De ingebrekestelling is prematuur ingediend. Daarmee is niet voldaan aan de eisen van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5. Het beroep van 8 mei 2024 is niet-ontvankelijk.
6. Overigens stelt de rechtbank vast dat verweerder op 11 september 2024 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiser. Eiser heeft apart beroep ingesteld tegen dit besluit. Het beroep van eiser tegen dit besluit komt aan de orde in de zaak ZWO 24/3683.
7. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van eiser om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen af, nog daargelaten dat op grond van artikel 8.2 van de Woo paragraaf 4.1.3.2. (Dwangsom bij niet tijdig beslissen) van de Awb niet van toepassing is op besluiten op grond van de Woo.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.