ECLI:NL:RBOVE:2025:1530

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
11389622 \ CV EXPL 24-3973
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling studiefinanciering door Stichting Studiefinanciering Curaçao na beëindiging studie door gedaagde

In deze zaak heeft de Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in 2006 een studieleningsovereenkomst met SSC heeft gesloten. De gedaagde heeft haar studie in 2009 gestaakt en heeft sindsdien geen terugbetaling van de lening gedaan. SSC vordert een bedrag van € 12.997,-, maar de gedaagde stelt dat de vordering is verjaard. De kantonrechter heeft de vordering van SSC gedeeltelijk toegewezen. De rechter oordeelt dat de vordering voor betaling van 36 maandelijkse termijnen is verjaard, omdat SSC te laat heeft gevraagd om betaling. De gedaagde erkent de lening, maar stelt dat de volledige vordering is verjaard. SSC heeft echter brieven overgelegd die aantonen dat de verjaringstermijn tijdig is gestuit. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de resterende 36 termijnen moet betalen, evenals de contractuele rente, die is gematigd tot € 1.500,-. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar deze zijn lager vastgesteld dan door SSC gevorderd. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11389622 \ CV EXPL 24-3973
Vonnis van 18 maart 2025
in de zaak van
STICHTING STUDIEFINANCIERING CURAÇAO,
te Curaçao,
eisende partij,
hierna te noemen: SSC,
gemachtigde: Heijkoop en Partners,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
In 2006 heeft [gedaagde] een overeenkomst gesloten met SSC voor studiefinanciering. Omdat zij in 2009 is gestopt met haar opleiding heeft SSC gevraagd om terugbetaling van de verstrekte bedragen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. In deze procedure vordert SSC daarom betaling van een bedrag van € 12.997,-. [gedaagde] erkent dat zij het geld van SSC geleend heeft, maar stelt dat de vordering tot terugbetaling is verjaard. De kantonrechter zal de vordering van SSC gedeeltelijk toewijzen en zal hierna uitleggen waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
SSC en [gedaagde] hebben op 4 augustus 2006 een studieleningsovereenkomst gesloten op Curaçao. Op de overeenkomst zijn de Algemene voorwaarden Studiefinancieringsregeling 2006/2007 (hierna de algemene voorwaarden) van toepassing. [gedaagde] heeft van augustus 2006 tot augustus 2009 een studie gevolgd. Toen heeft zij haar studie gestaakt. Volgens het “Schuldoverzicht Plaatselijk” heeft [gedaagde] in totaal in Antilliaanse Guldens (ANG) 16.908,35 exclusief rente ontvangen. SSC heeft over de studielening rente van 4% in rekening gebracht, waardoor het totaalbedrag inclusief rente op 12 juni 2014 ANG 19.000,08 bedroeg. De terugbetalingsperiode van de studieschuld van [gedaagde] bedraagt volgens het overzicht 72 maanden.

4.Het geschil

4.1.
SSC vordert - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.997,-, vermeerderd met de contractuele rente van 4% over een bedrag van € 9.500,04, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van SSC, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van SSC.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De Nederlandse rechter is bevoegd en het recht van Curaçao is van toepassing
5.1.
Omdat SSC gevestigd is op Curaçao heeft de vordering een interregionaal karakter. De kantonrechter moet daarom eerst ambtshalve beoordelen of hij bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Daarbij moet de kantonrechter zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. [1] De vordering is ingesteld na 10 januari 2015 en het gaat om een burgerlijke zaak. Daarom wordt de EEX-verordening 2012 [2] analoog toegepast. Op grond van artikel 4 van deze verordening is de Nederlandse rechter bevoegd omdat [gedaagde] in Nederland woont.
5.2.
Voor het toepasselijke recht geldt dat ook zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij de regels van internationaal privaatrecht. [3] Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen SSC en [gedaagde] in 2006 was het EVO-Verdrag van toepassing. [4] Omdat partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, is op grond van artikel 4 lid 1 van het EVO-verdrag het recht van toepassing van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Op grond van artikel 4 lid 2 van het EVO-verdrag wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur heeft. Uit de overeenkomst van studielening volgt dat SSC ten tijde van het sluiten van die overeenkomst (en nog steeds) op Curaçao gevestigd is. Ook [gedaagde] woonde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op Curaçao. Er zijn daarom naar het oordeel van de kantonrechter geen aanwijzingen dat de overeenkomst nauwer met een ander land, in het bijzonder Nederland, is verbonden. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het recht van Curaçao.
Inhoudelijke beoordeling
Verjaring
5.3.
[gedaagde] stelt dat zij lange tijd niets van SSC heeft vernomen en dat de vordering daarom is verjaard. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.4.
Op grond van artikel 7.6 lid 2 van de algemene voorwaarden start de ‘aflosfase’ op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de studie is gestaakt. In dit geval heeft [gedaagde] haar studie gestaakt in augustus 2009. Dat betekent dat zij vanaf 1 september 2009 had moeten starten met het aflossen van de studieschuld. SSC had haar daar ook sindsdien op kunnen wijzen, maar SSC heeft geen contact opgenomen en niet gevraagd om terugbetaling. Voor zover bekend bij de kantonrechter is de brief van 25 augustus 2017 de eerste brief die SSC aan [gedaagde] heeft gestuurd. In die brief vraagt SSC [gedaagde] om haar verplichtingen op grond van de overeenkomst na te komen en de verstrekte lening terug te betalen. Een vordering tot nakoming verjaart vijf jaar nadat SSC die had kunnen opeisen. In dit geval had SSC [gedaagde] uiterlijk 1 september 2014 moeten vragen om betaling van de maandelijkse termijn van 1 september 2009. Dat heeft SSC niet gedaan. Hetzelfde geldt voor de maandelijkse termijnen van oktober t/m december 2009, alle maandelijkse termijnen van 2010 en 2011 en de maandelijkse termijnen van januari t/m augustus 2012. SSC heeft [gedaagde] te laat gevraagd om betaling van deze termijnen. De vordering voor betaling van deze 36 maandelijkse termijnen is daarom verjaard.
5.5.
[gedaagde] voert verder aan dat de volledige vordering is verjaard omdat zij sinds 2018 niet meer van SSC heeft gehoord, maar dat heeft SSC gemotiveerd weersproken. SSC heeft brieven overgelegd waarin zij aanspraak maakt op terugbetaling en die per deurwaardersexploot op zes december 2018 en op 14 november 2023 zijn betekend. Dat betekent dat de verjaring van het resterende deel van de vordering door SSC tijdig is gestuit.
[gedaagde] moet de resteerde 36 termijnen betalen
5.6.
[gedaagde] erkent dat zij de lening van SSC heeft ontvangen en dat zij die niet heeft terugbetaald. Dat betekent dat [gedaagde] de 36 termijnen die niet zijn verjaard alsnog moet betalen.
Rente
5.7.
SSC vordert ook betaling van de contractuele rente. Volgens SSC is [gedaagde] op grond van artikel 7.2 van de algemene voorwaarden verplicht 6% (later met terugwerkende kracht vastgesteld op 4%) rente te betalen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de maand waarop SSC het eerste bedrag aan [gedaagde] heeft uitgekeerd. In het geval van [gedaagde] is dat 1 oktober 2006. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.8.
SSC heeft op 25 augustus 2017 voor het eerst aanspraak gemaakt op betaling van rente over het terug te betalen bedrag. Omdat rente over een geldvordering verjaart na 5 jaar en SSC op 25 augustus 2017 voor het eerst heeft aangeschreven tot betaling van de rente, is de rente die vóór 25 augustus 2012 is vervallen verjaard.
5.9.
Naar het toepasselijke Curaçaose recht kan de rechter ambtshalve de bedongen contractuele rente matigen wanneer toepassing van het rentebeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvan is in deze situatie sprake. De kantonrechter zal de tot aan de datum van dit vonnis verschuldigde rente daarom matigen tot een bedrag van € 1.500,-. De kanontrechter is van oordeel dat SSC voortvarender had kunnen handelen. [gedaagde] heeft haar studie in augustus 2009 gestaakt. De kantonrechter maakt uit de stellingen en producties van SSC op dat SSC [gedaagde] op 25 augustus 2017 voor het eerst heeft aangeschreven tot terugbetaling. Op 6 december 2018 is door SSC opnieuw aanspraak gemaakt op betaling. Na die datum heeft SSC [gedaagde] pas op veertien november 2023 (net voor het verstrijken van de verjaringstermijn) opnieuw aangeschreven. Omdat SSC telkens lange tijd laat verstrijken voordat zij aanspraak maakt op terugbetaling, loopt de rente onnodig hoog op. Daar komt bij dat de hoogte van de gevorderde rente van € 4.742,50 (vanaf 12 juni 2014 tot 31 oktober 2024) onderbouwing mist. SSC heeft niet inzichtelijke gemaakt hoe het gevorderde rentebedrag tot stand is gekomen. Daar waar aan de ene kant onderbouwd gesteld wordt dat de ingangsdatum van de rente 1 oktober 2006 is, wordt aan de andere kant (bloot) gesteld dat deze gevorderd wordt met ingang van 12 juni 2014. De overgelegde stukken van SSC (zie bijvoorbeeld productie 2 bij dagvaarding) lijken erop te wijzen dat de ingangsdatum toch 1 oktober 2006 is, hetgeen conform de algemene voorwaarden is. De hoogte blijft vervolgens onduidelijk, omdat de rente in dat stuk in “ANG” is vermeld en onduidelijk is hoe SSC tot haar gevorderde bedrag in euro’s komt.
5.10.
Het voorgaande houdt in dat [gedaagde] over de 36 maandelijkse termijnen tot aan de datum van dit vonnis € 1.500,- rente verschuldigd is. De kantonrechter zal daarbij oordelen dat [gedaagde] vanaf de datum van dit vonnis over de hoofdsom de wettelijke rente verschuldigd is.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.11.
SSC vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 742,79. Volgens SSC is [gedaagde] op grond van artikel 7.12 van de algemene voorwaarden buitengerechtelijke incassokosten van 15% over de hoofdsom verschuldigd. Hoe SSC tot de buitengerechtelijke incassokosten van € 742,79 bij de door haar gevorderde hoofdsom van € 9.500,04 is gekomen is door SSC niet nader toegelicht. De kantonrechter stelt vast dat SSC geen 15% over de hoofdsom heeft gevorderd en aansluiting (lijkt) te zoeken bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter acht vaststelling van het bedrag conform het Besluit redelijk en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 673,04.
Wat moet [gedaagde] terugbetalen?
5.12.
Op grond van het voorgaande moet [gedaagde] het resterende deel van de studieschuld betalen aan SSC. Volgens de algemene voorwaarden moet zij aflossen in de valuta waarin zij de studiefinanciering heeft gekregen. Dat betekent dat zij moet aflossen in Antilliaanse guldens en dat het bedrag in euro’s moet worden omgerekend. De kantonrechter gaat uit van de wisselkoers op de dag van de dagvaarding, dus 31 oktober 2024.
5.13.
De volledige studieschuld bedroeg ANG 16.908,35. Verdeeld over 72 maanden levert dit een maandelijkse aflossing op van ANG 234,83. De vordering van SSC is verjaard voor 36 maandelijkse aflossingen, zodat [gedaagde] nog 36 maanden aflossing moet betalen. zij moet dus nog (36 x ANG 234,83 =) ANG 8.453,88 betalen.
Uitgaande van de wisselkoers op 31 oktober 2024 moet [gedaagde] het volgende bedrag betalen aan SSC:
- aflossing studieschuld
4.312,32
- buitengerechtelijke incassokosten incl. BTW
673,04
- rente 25 augustus 2012 t/m 17 maart 2025
1.500,00
Totaal
6.485,36
5.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van SSC worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,35
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.493,35

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan SSC te betalen een bedrag van € 6.485,36, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 4.312,32, met ingang van 18 maart 2025, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.493,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.

Voetnoten

1.HR 2 mei 2015, ECLI:NL:HR:2014:1063.
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012).
3.HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0663.
4.Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.