ECLI:NL:RBOVE:2025:1511

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
C/08/298407 / ES RK 23-3795
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrechten en verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 maart 2025 een beschikking gegeven inzake de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de daarbij behorende nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft eerder op 26 november 2024 een beschikking gegeven waarin de beslissing over de zorgregeling, kinderalimentatie en verdeling was aangehouden. De partijen, de vrouw en de man, hebben in deze procedure verzocht om een beslissing over de kinderalimentatie en de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De man is verplicht om met ingang van 1 maart 2025 € 100,- per kind per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning, die tijdens het geregistreerd partnerschap is aangeschaft, aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 440.000,-. De man heeft recht op een vergoedingsrecht voor investeringen die hij vanuit zijn privévermogen in de woning heeft gedaan. De rechtbank heeft de hoogte van dit vergoedingsrecht vastgesteld en bepaald dat de vrouw een bedrag van € 3.665,89 aan de man moet vergoeden binnen vier weken na betekening van de beschikking. De rechtbank heeft ook bepaald dat de partijen de uitvoering van de verdeling ten overstaan van een notaris moeten regelen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen direct gelden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
Zaaknummers: C/08/298407 / ES RK 23-3795 (ontbinding geregistreerd partnerschap en nevenvoorzieningen) en C/08/303419 ES RK 26-6326 (verdeling)
Beschikking van 14 maart 2025
inzake
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.H. van den Berg,
en
[de man],
wonende in [woonplaats 2],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E. Blokzijl.

1.De verdere procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 26 november 2024 een beschikking gegeven in deze zaak, waarbij de beslissing met betrekking tot de zorgregeling, de kinderalimentatie en de verdeling is aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van de volgende stukken:
- een op 5 december 2024 binnengekomen brief van mr. Blokzijl van die datum met bijlagen;
- een op 25 februari 2025 binnengekomen brief van mr. Blokzijl van die datum;
- een op 25 februari 2025 binnengekomen brief van mr. Van den Berg van die datum.
1.3.
Er heeft (nog) geen verdere mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
Voor de feiten wordt verwezen naar genoemde beschikking van 26 november 2024.
Wat ligt voor?
2.2.
De rechtbank zal in deze beschikking een beslissing geven over de aangehouden verzoeken met betrekking tot de kinderalimentatie en de verdeling. De rechtbank zal de beslissing over de zorgregeling verder aanhouden zoals is bepaald in de beschikking van 26 november 2024.

3.De verdere beoordeling

Kinderalimentatie
3.1.
Partijen hebben op de zitting van 26 november 2024 de rechtbank verzocht de beslissing over de kinderalimentatie aan te houden tot in elk geval 1 februari 2025 zodat gerekend kan worden met de jaaropgaven 2024 die dan beschikbaar zijn. Partijen hebben na de zitting overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie. De man zal met ingang van 1 maart 2025 een bedrag van € 100,- per kind per maand aan de vrouw voldoen als bijdrage in de kosten van de kinderen. De rechtbank zal dit beslissen en bepalen dat de man deze bijdrage telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand dient te voldoen.
De verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen
3.2.
Partijen hebben met elkaar op de zitting van 26 november 2024 afgesproken dat, voordat de rechtbank een beslissing over de verdeling neemt, zij gelegenheid wensen om binnen twee à drie weken na de zitting een taxatierapport van de echtelijke woning op te laten maken en aan de rechtbank over te leggen. De rechtbank heeft het taxatierapport ontvangen waaruit een taxatiewaarde van € 440.000,- blijkt en zal overgaan tot de beoordeling van de verdeling.
3.3.
Partijen hebben geen partnerschapsvoorwaarden laten opstellen en zij zijn na 1 januari 2018 het geregistreerd partnerschap aangegaan. Dat betekent dat voor hen de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen geldt.
3.4.
Door de indiening van het verzoekschrift tot ontbinding geregistreerd partnerschap is de gemeenschap op 20 juni 2023 ontbonden. [1] Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. [2] Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren. [3]
3.5.
Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de (beperkte) gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend (datum indiening van het verzoek tot ontbinding geregistreerd partnerschap), tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Aangezien van een dergelijke afspraak niet is gebleken, geldt als peildatum 20 juni 2023.
3.6.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Uitgangspunt is dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.7.
Partijen zijn het erover eens dat in elk geval de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
De woning aan [adres];
De hypothecaire geldlening bij Lot Hypotheken met leningdeelnummer [nummer].
3.8.
De woning is tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen, op 12 april 2022, door partijen in eigendom verkregen, ieder voor de helft.
3.9.
Partijen zijn het erover eens dat de woning kan worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 440.000,-.
3.10.
Uitgangspunt is dat de man, echter met inachtneming van wat hierna wordt bepaald over het vergoedingsrecht, de helft van de zogenoemde ‘overwaarde’ aan de vrouw moet vergoeden. Dat is het verschil tussen de waarde van de woning en het restant van de hypothecaire geldlening.
3.11.
De rechtbank gaat uit van een resterende hypothecaire geldlening van € 277.266,71 per 1 november 2024 zoals door de man gesteld (bijlage 11). Dit is niet weersproken. Uitgaande van een woningwaarde van € 440.000,- bedraagt de overwaarde dus € 162.733,29.
3.12.
Partijen zijn het erover eens dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap, in verband met investeringen van de man met privévermogen in de echtelijke woning. In geschil is de hoogte van het vergoedingsrecht.
3.13.
Op grond van artikel 1:95, lid 2 BW juncto artikel 1:87 BW, dat in werking is getreden per 1 januari 2012, heeft de echtgenoot die uit privévermogen de aanschaf van een gemeenschappelijk goed (deels) heeft gefinancierd, recht op vergoeding van de inleg en deelt evenredig aan de inleg mee in de waardestijging van het gemeenschappelijke goed.
Standpunt man
3.14.
De man heeft gesteld dat hij ongeveer € 160.000,- aan privévermogen in de woning van partijen heeft geïnvesteerd. Dit bedrag was de overwaarde van zijn oude woning. Met dit privévermogen heeft de man de overbruggingshypotheek van € 70.595,- afgelost. Het resterende bedrag heeft de man geïnvesteerd in de gezamenlijke woning van partijen (verbouwing/klussen). De man heeft dit resterende bedrag uiteindelijk gesteld op € 97.263,37 onder verwijzing naar zijn bijlagen 12 en 14. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij het totale geïnvesteerde bedrag vanuit zijn privévermogen stelt op afgerond € 160.000,-.
3.15.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de man zo dat hij, conform de beleggingsleer van artikel 1:87, lid 2 sub a, zijn vergoedingsrecht stelt op € 160.000,-/ € 327.000,- x 440.000,- = € 215.290,52. Daarbij is € 327.000,- het aankoopbedrag van de woning. De rechtbank heeft de berekening van de man in zijn standpunt herrekend met de taxatiewaarde van € 440.000,-.
3.16.
De man verzoekt de rechtbank de echtelijke woning aan hem toe te delen, waarbij de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire verplichtingen dient te worden ontslagen. De man stelt dat de overwaarde van € 162.733,29 in zijn geheel aan hem toekomt, gelet op zijn vergoedingsrecht. Omdat de overwaarde ontoereikend is om zijn vergoedingsrecht uit te voldoen, verzoekt hij daarnaast te bepalen dat de vrouw aan de man de helft van het tekort dient te voldoen. De rechtbank begrijpt het standpunt van de man, na herrekening, zo, dat hij een vordering op de vrouw heeft van € 26.278,62 (overwaarde van € 162.733,29 minus het vergoedingsrecht van € 215.290,52 = € 52.557,23 / 2).
Standpunt vrouw
3.17.
De vrouw kan ermee instemmen dat de woning aan de man wordt toebedeeld, mits het voor hem mogelijk is deze alleen te financieren en haar te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Als dat niet zo is wenst de vrouw dat de woning wordt verkocht. De vrouw gaat niet akkoord met de berekening van het vergoedingsrecht en de hoogte van de vordering van de man op haar. De gestelde investeringen zijn door de man onvoldoende onderbouwd. De vrouw wenst bovendien verdeling van alle vermogensbestanddelen en niet alleen de woning. Er moet ook met door de vrouw gedane investeringen rekening worden gehouden.
Het oordeel van de rechtbank
3.18.
In deze procedure zijn alleen de verdeling van de woning, de hoofdelijke aansprakelijkheid en het eventuele vergoedingsrecht van de man aan de rechtbank voorgelegd. Ten aanzien van het verdelen van overige vermogensbestanddelen dan wel het bestaan van een vergoedingsrecht voor de vrouw is door de vrouw onvoldoende gesteld en zijn geen verzoeken gedaan. De rechtbank laat dit daarom buiten de beoordeling. Partijen kunnen dit zo mogelijk onderling oplossen.
3.19.
Niet in geschil is dat de man bij aankoop van de echtelijke woning met zijn privévermogen de overbruggingshypotheek van € 70.595,- heeft afgelost.
3.20.
De man heeft bankafschriften aan de rechtbank overgelegd in verband met de onderbouwing van zijn stelling dat hij naast het aflossen van de overbruggingshypotheek ook investeringen in de woning vanuit zijn privévermogen heeft betaald. De man heeft gesteld dat hij dit tot een bedrag van € 127.945,90 kan onderbouwen met bankafschriften (het totaal van de gearceerde posten op de 2e en 3e pagina van bijlage 12). Van deze kosten is een bedrag van € 37.000,- uit het bouwdepot voldaan. De vrouw heeft dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betwist. Voor de rechtbank is daarmee komen vast te staan dat de man, naast het aflossen van de overbruggingshypotheek, € 90.945,90 uit zijn privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning.
3.21.
De rechtbank heeft geconstateerd dat partijen al snel na de aankoop van de woning (plus verbouwing) uit elkaar zijn gegaan.
3.22.
De rechtbank vat het vergoedingsrecht met betrekking tot de aflossing van de overbruggingslening op als een vergoedingsrecht in het kader van de aflossing van een schuld die is aangegaan in verband met de verwerving/aankoop van de woning, in de zin van artikel 1:87 lid 2
sub aBW [4] en het vergoedingsrecht met betrekking tot de verbouwingskosten als een vergoedingsrecht zoals bedoeld in artikel 1:87 lid 2
sub bBW (kosten voor verbetering van de woning).
3.23.
Beide vergoedingsrechten bedragen volgens artikel 1:87 BW een gedeelte van de waarde van het goed op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan. Artikel 1:87 BW dient in samenhang te worden gelezen met de Memorie van Antwoord in de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2008/09, 22867, C) [5] . Toepassing van de wet leidt dan tot het volgende.
3.24.
De vergoeding krachtens lid 2 sub a bedraagt het gedeelte van de waarde ten tijde van het voldoen van de vergoeding evenredig aan het aandeel van de man in de tegenprestatie voor de woning (de aankoopprijs).
3.25.
De vergoeding krachtens lid 2 sub b wordt gerelateerd aan de waarde van het goed ten tijde van de voldoening van de schuld die verband houdt met de investering in het goed. De waarde van de woning ten tijde van de verbouwing wordt vastgesteld en vervolgens wordt daarbij het bedrag van de verbouwing of verbetering opgeteld (totaalbedrag). De bijdrage van de man aan de kosten van verbouwing of verbetering wordt vervolgens uitgedrukt als een percentage van dit totaalbedrag. Het aldus gevonden percentage wordt toegepast op de waarde van het goed op het moment waarop de vergoedingsvordering wordt afgerekend. [6]
3.26.
Als beide categorieën samenlopen (sub a en b) kan de man volgens de genoemde Memorie van Antwoord aanspraak maken op vergoeding van een gedeelte van de eindwaarde van het huis, evenredig aan zijn bijdrage in het totaal van de koopprijs en de verbouwingskosten. In dit geval beloopt de vergoeding dus (70.595 + 90.945,90) / (327.000 + 90.945,90) x 440.000,- = 170.065,06. [7] De rechtbank is niet gebleken van stellingen van de man dat dit anders zou moeten zijn.
3.27.
Voor zover de gemeenschap niet voldoende baten heeft om het vergoedingsrecht aan de man te betalen, heeft de man jegens de vrouw recht op vergoeding van de helft van het tekort. [8] Gelet op de hiervoor onder 3.11 genoemde overwaarde van € 162.733,29 is sprake van een tekort van € 7.331,77 (€ 170.065,06 -/- 162.733,29). De helft van het tekort bedraagt € 3.665,89 (€ 7.331,77 / 2). De rechtbank zal de vrouw daarom tot betaling van dit bedrag veroordelen. De rechtbank zal verder bepalen dat de vrouw dit binnen een termijn van vier weken aan de man dient te voldoen.
3.28.
De man heeft tijdens de zitting meegedeeld dat hij 100% zeker de woning kan overnemen zodat de rechtbank hiervan uitgaat. De rechtbank zal de echtelijke woning aan de man toedelen nu dit verder niet in geschil is.
3.29.
Omdat de rechtbank de woning aan de man toedeelt, moet hij ook de lasten dragen van de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening en zal de vrouw moeten worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank kan de vrouw niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die lening ontslaan. Dat kan alleen de schuldeiser doen, dus in dit geval Lot Hypotheken.
3.30.
Ter uitvoering van deze verdeling is voor de toedeling van de woning aan de man nog de inschrijving van een notariële akte in de openbare registers vereist. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen dienen over te gaan tot uitvoering van de verdeling ten overstaan van een notaris. De rechtbank zal ook bepalen dat de kosten van de notaris voor deze werkzaamheden ten laste van de gemeenschap (partijen samen) komen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.31.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de man met ingang van 1 maart 2025 een bedrag van € 100,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2];
4.2.
beslist dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
stelt de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen als volgt vast:
 deelt de woning toe aan de man tegen een waarde van € 440.000,-;
 bepaalt dat de man voortaan alleen draagplichtig is voor lasten verbonden aan de hypothecaire geldlening;
4.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man binnen vier weken na betekening van deze beschikking een bedrag te vergoeden van
€ 3.665,89;
4.5.
bepaalt dat partijen dienen over te gaan tot uitvoering van deze verdeling ten overstaan van een notaris;
4.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst de verzoeken met betrekking tot de verdeling en de kinderalimentatie voor het overige af;
4.8.
houdt de beslissing over de
zorgregelingaan in afwachting van het hulpverleningstraject zoals bepaald in de beschikking van 26 november 2024.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Bruggen en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025 in tegenwoordigheid van mr. A.H. Wiersma, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:99, lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:94, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:94, lid 7 van het Burgerlijk Wetboek
4.[naam 1]/[naam 2] & [naam 3] 1-II 2023/190
5.T&C PFR, boek 1, artikel 1:87 BW, aantekening 4;
6.T&C PFR, boek 1, artikel 1:87 BW, aantekening 4;
7.MvA Kamerstukken I 2008/09, 22867, C, voorbeelden 3 en 4;