ECLI:NL:RBOVE:2025:137

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
81.227057.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van valsheid in geschrifte en belastingfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opstellen en indienen van valse facturen bij de Belastingdienst. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was verdacht van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift door een (suppletie)aangifte en een vervalste factuur in te dienen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het indienen van een valse aangifte waarin onterecht een bedrag van € 40.892,-- aan voorbelasting werd teruggevraagd, en het ter beschikking stellen van een vervalste factuur aan de Belastingdienst. Tijdens de zitting op 16 december 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, maar kwam tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de documenten of dat hij deze had opgesteld of ingediend. De betrokkenheid van een boekhouder, die de suppletieaangifte had ingediend, werd vastgesteld, maar de rechtbank kon niet uitsluiten dat de verdachte hiervan geen weet had. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 81.227057.22 (P)
Datum vonnis: 13 januari 2025
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 december 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 14 augustus 2020 opzettelijk gebruikt heeft gemaakt en/of laten maken van een vals geschrift door het (laten) indienen bij de Belastingdienst van een (suppletie)aangifte/ bezwaarschrift omzetbelasting waarin ten onrechte € 40.892,-- aan voorbelasting werd teruggegevraagd;
feit 2:(primair) op 7 december 2020 opzettelijk een vervalste factuur voor raadpleging ter beschikking heeft gesteld en/of laten stellen aan de Belastingdienst, althans
(subsidiair) opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of laten maken van een vals geschrift door voornoemde factuur aan de Belastingdienst ter beschikking te stellen en/of te laten stellen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 14 augustus 2020 te Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of doen/laten maken van een vals
en/of vervalst geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te
weten een (suppletie)aangifte/bezwaarschrift omzetbelasting over het vierde
kwartaal 2019 [DOC-006 en DOC-072], als ware het echt en onvervalst, door deze
(suppletie)aangifte/bezwaarschrift omzetbelasting bij de Belastingdienst in te
dienen en/of doen/laten indienen, bestaande deze valsheid en/of vervalsing hierin
dat in voornoemde (suppletie)aangifte/bezwaarschrift omzetbelasting valselijk
en/of in strijd met de waarheid een bedrag ad € 40.892 aan voorbelasting is
opgegeven/wordt teruggevraagd, terwijl in werkelijkheid dat bedrag aan
voorbelasting (gedeeltelijk) niet is betaald/onjuist is;
2.
hij op of omstreeks 7 december 2020 te Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor
raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere)
gegevensdagers en/of de inhoud daarvan, deze (telkens) opzettelijk in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld en/of doen/laten stellen, door
een kopie factuur met factuurdatum 12 december 2019, factuurnummer
[factuurnummer] [DOC-010], ter beschikking te stellen en/of te doen/laten stellen aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst, bestaande de valsheid hierin dat op/in
dit document een BTW bedrag van € 37.800 is vermeld, terwijl in werkelijkheid dit
bedrag niet is gefactureerd, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 december 2020 te Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of doen/laten maken van een vals
en/of vervalst geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te
weten een kopie factuur met factuurdatum 12 december 2019, factuurnummer
[factuurnummer] [DOC-010], als ware het echt en onvervalst, door deze factuur ter
beschikking te stellen aan de Belastingdienst en/of te doen/laten stellen, bestaande
deze valsheid en/of vervalsing hierin dat op/in voornoemde factuur valselijk en/of
in strijd met de waarheid een BTW bedrag van € 37.800 is vermeld, terwijl in
werkelijkheid dat bedrag niet is gefactureerd.

3.De motivering

3.1
Inleiding
Verdachte heeft op 9 december 2016 een eenmanszaak opgericht onder de naam [eenmanszaak] . Hij heeft in 2019 zijn bedrijfsactiviteiten uitgebreid onder de handelsnamen ‘ [handelsnaam 1] ’ en ‘ [handelsnaam 2] ’. In dat kader heeft hij in 2019 in [vestigingsplaats] een winkel- en horecaexploitatie ( [naam vof] ) overgenomen.
Op 6 januari 2020 is bij de Belastingdienst ingekomen de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 op naam van verdachte, waarin een verzoek om teruggaaf van
€ 41.343,-- werd gedaan.
Op 30 januari 2020 is evenwel bij de Belastingdienst een tweede aangifte omzetbelasting op naam van verdachte ingekomen die betrekking heeft op datzelfde vierde kwartaal 2019, maar dan met een verzoek om teruggaaf van € 451,--.
Naar aanleiding van deze tweede aangifte is aan verdachte een naheffingsaanslag opgelegd van € 40.892,--. Op 26 maart 2020 is op naam van verdachte een bezwaarschrift tegen deze naheffingsaanslag ingediend. Op 14 augustus 2020 is een aanvullend bezwaarschrift ingediend, in de vorm van een suppletieaangifte (hierna: bezwaarschrift), inhoudende een verzoek om teruggaaf van € 40.892,--. Ter onderbouwing van dit bezwaarschrift zijn door de Belastingdienst facturen opgevraagd en verkregen. Na derdenonderzoek is het vermoeden ontstaan dat aan de Belastingdienst op 7 december 2020 een valse factuur ter beschikking is gesteld.
De Belastingdienst/FIOD heeft vervolgens onder de naam [naam 4] een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en overweegt daartoe het volgende.
Aan verdachte is onder 1 en 2 tenlaste gelegd dat hij gebruik heeft gemaakt en/of heeft laten maken van een vervalst geschrift.
Voor bewezenverklaring van het gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de gebruiker het geschrift aanwendt als middel tot misleiding van degene jegens wie hij van het geschrift gebruik maakt en jegens wie hij zich dus gedraagt alsof dat geschrift echt en onvervalst is. De gebruiker moet ten minste voorwaardelijk opzet hebben gehad op het gebruik maken van het geschrift als ware het echt en onvervalst én op het valse karakter van het geschrift. Ook artikel 68 Algemene wet inzake rijkbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 69 AWR vereist (voorwaardelijk) opzet.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Valsheid van de geschriften
Op 14 augustus 2020 is bij de Belastingdienst binnengekomen een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019, op naam van verdachte. In het bezwaarschrift wordt een bedrag ad € 40.892,-- teruggevraagd. De Belastingdienst heeft om onderbouwing van dit bezwaarschrift verzocht. Hierop is op 7 december 2020 een e-mail bij de Belastingdienst ingekomen met als bijlage een factuur gedateerd 12 december 2019. Deze factuur heeft betrekking op de aankoop van [naam vof] door verdachte en is gericht aan verdachte en zijn onderneming [handelsnaam 1] / [handelsnaam 2] . Op de factuur is V.O.F. [naam vof] als afzender benoemd. De factuur heeft als omschrijving “Payment of venues” en behelst een bedrag van € 180.000,-- vermeerderd met € 37.800,-- BTW (“tax 21%).
De rechtbank stelt op grond van de volgende feiten en omstandigheden vast dat voornoemde factuur van 12 december 2019 als vals dient te worden aangemerkt.
Wanneer een onderneming of een deel van een onderneming wordt verkocht of overgedragen aan een koper is volgens artikel 37d Wet op de Omzetbelasting 1968 geen omzetbelasting verschuldigd.
De verkoop van [naam vof] is via een bedrijfsmakelaar verlopen. De betrokken makelaar van [bedrijf] heeft bevestigd dat geen BTW werd berekend over de koopsom. In artikel 2 van de verkoopovereenkomst is hierover opgenomen dat over de koopsom geen BTW wordt berekend conform artikel 37d Wet op de Omzetbelasting 1968. Daarnaast heeft voormalig vennoot [naam 1] verklaard dat geen factuur is uitgestuurd door V.O.F. [naam vof] .
Met de valsheid van de factuur van 12 december 2019 staat tevens vast dat in het ingediende bezwaarschrift van 14 augustus 2020 een vals bedrag aan voorbelasting is opgegeven.
Nog afgezien van het feit dat een tegen een belastingaanslag gericht bezwaarschrift als zodanig, voor zover dat bezwaarschrift ertoe strekt het bedrag van aanslag tot bepaald bedrag te verminderen, geen bewijsbestemming in de zin van art. 225 Sr toekomt [1] , komt de rechtbank tot vrijspraak van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde op grond van de volgende overwegingen met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte.
Betrokkenheid verdachte
Voornoemde valse suppletieaangifte van 14 augustus 2020 op naam van verdachte is digitaal bij de Belastingdienst ingekomen. In de suppletieaangifte is [naam 2] (hierna [naam 2] ) als contactpersoon vermeld.
Voornoemde valse factuur van 12 december 2019 is door [naam 2] op 7 december 2020 per e-mail verzonden aan de Belastingdienst vanaf het e-mailadres [e-mailadres] (DOC-010).
[naam 2] heeft over zijn betrokkenheid verklaard dat hij als boekhouder van verdachte de suppletieaangifte heeft ingediend. Hij heeft hiertoe stukken opgevraagd bij verdachte. De specifieke factuur van 12 december 2019 heeft hij van verdachte of van [naam 3] ontvangen. [naam 2] had naar eigen zeggen geen weet van de valsheid van de factuur.
Verdachte heeft geen verklaring willen afleggen.
De rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen of en in hoeverre verdachte betrokken is geweest bij het opmaken van de valse factuur, de indiening van de suppletieaangifte en de ter beschikking stelling van de factuur aan de Belastingdienst. Wel is duidelijk dat [naam 2] een centrale rol heeft gespeeld in het contact met de Belastingdienst. De rechtbank kan evenwel niet uitsluiten dat verdachte van dit alles geen weet heeft gehad. Er is geen onderzoek verricht naar het IP-adres van de indiener van de suppletieaangifte. Er is evenmin financieel onderzoek verricht naar de begunstigde van door de Belastingdienst uitbetaalde bedragen en de daaropvolgende geldstroom.
Bij deze stand van zaken kan niet worden bewezen verklaard dat de valse stukken op instigatie van verdachte zijn opgesteld en ingediend, noch dat en in hoeverre verdachte daarvan weet heeft gehad of anderszins daarbij betrokken is geweest. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van hetgeen hem ten laste is gelegd.

4.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. H. Stam en mr. R. Hamers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1847.