ECLI:NL:RBOVE:2025:1269

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
ak_23_2733
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering wegens onterecht ontvangen inkomsten uit persoonsgebonden budget

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van eiseres tegen de herziening van haar WAO-uitkering beoordeeld. Eiseres ontvangt sinds 1999 een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 1 mei 2019 inkomsten heeft ontvangen uit een persoonsgebonden budget (pgb), wat heeft geleid tot een te hoge uitkering over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 december 2022. Het UWV heeft een terugvordering van € 42.984,14 opgelegd, maar na bezwaar is dit bedrag verlaagd naar € 31.089,16. Eiseres stelt dat het voor haar niet duidelijk was dat zij te veel uitkering ontving, en de rechtbank oordeelt dat het UWV niet voldoende heeft aangetoond dat eiseres redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de gevolgen van haar pgb-inkomsten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de terugvordering, waarbij de rechtbank oordeelt dat eiseres niet redelijkerwijs had kunnen weten dat zij te veel uitkering ontving. De rechtbank herroept de besluiten van het UWV en bepaalt dat de terugvordering in zijn geheel vervalt. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2733

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L. de Widt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV),
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen herziening van de uitbetaling van haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres heeft sinds 1999 recht op deze uitkering die is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
1.1.
Met het besluit van 4 mei 2023 heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat uit inkomensgegevens van de Belastingdienst is gebleken dat zij per 1 mei 2019 inkomsten ontvangt uit een persoonsgebonden budget (pgb). Daardoor is over de periode van
1 mei 2019 tot en met 31 december 2022 te veel uitgekeerd. Per 1 januari 2023 wordt haar WAO-uitkering maandelijks als voorschot uitbetaald en jaarlijks definitief vastgesteld met de gegevens van de Belastingdienst. Het UWV houdt bij het voorschot rekening met een inkomen van € 1.211,75 per maand. Daardoor is haar uitkering vanaf 1 mei 2023 in totaal
€ 272,75 bruto per maand.
1.2.
Met het besluit van 10 mei 2023 heeft het UWV een totaalbedrag van € 42.984,14 bruto teruggevorderd over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 december 2022. In het daaropvolgende besluit van 11 mei 2023 staat dat eiseres dat bedrag moet terugbetalen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 13 november 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij die besluiten gebleven.
1.4.
Tegen dit besluit van 13 november 2023 (beslissing op bezwaar) heeft eiseres beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. Ook mevrouw [naam] was aanwezig.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de conclusie van advocaat-generaal De Bock af te wachten. Daarbij is aan eiseres de opdracht gegeven om in de tussentijd informatie op te vragen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), zodat het UWV ook daarop kan reageren.
1.7.
Op 18 april 2024 heeft de CRvB uitspraak gedaan [1] . De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Eiseres heeft op 15 juni 2024 gereageerd.
1.8.
Het UWV heeft vervolgens op 4 juli 2024 schriftelijk gereageerd en op
21 augustus 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarin is de terugvorderingsperiode beperkt tot de periode van 10 mei 2020 tot en met
31 december 2022, waardoor het terugvorderingsbedrag is verlaagd naar € 31.089,16. De genoemde bedragen over het voorschot blijven ongewijzigd.
1.9.
Eiseres heeft op 23 september 2024 gereageerd. Zij heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de gewijzigde beslissing op bezwaar.
1.10.
Aan partijen is gevraagd of zij een nadere zitten willen. Hier hebben zij niet om verzocht. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Standpunt van het UWV

2. Volgens het UWV heeft eiseres ten onrechte € 31.089,16 aan WAO-uitkering ontvangen en had het haar vanaf 1 mei 2019 redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij maandelijks te veel ontving. Eiseres ontvangt naast haar uitkering immers ook inkomen uit het pgb van haar zoon. Volgens het UWV blijkt uit wat tijdens de zitting is besproken dat het pgb na de scheiding in 2012 op naam van eiseres is gezet. Vanaf dat moment had eiseres deze inkomsten al aan het UWV moeten doorgeven. In 2019 heeft zij namens haar zoon een (nieuwe) zorgovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd, voor 58 uur/€ 1.160,00 per maand. Daarbij heeft zij zelf aangegeven gebruik te willen maken van de opting-in-regeling. Gelet op wat staat vermeld in de zorgovereenkomst en op het opting-in-formulier, alsmede gelet op de toelichting op de site en in de folder van de SVB had het eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat sprake was van inkomsten uit arbeid en dat deze inkomsten van invloed (kunnen) zijn op haar WAO-uitkering. Dat het eiseres door haar beperkingen niet duidelijk kon zijn, volgt het UWV niet, omdat eiseres er zelf voor gekozen heeft om de gemachtigde/wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon te zijn.
2.1.
Volgens het UWV had het eiseres in ieder geval vanaf 1 mei 2019 redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat de inkomsten uit het pgb van invloed zijn. Wel is er met de gewijzigde beslissing op bezwaar voor gekozen om de terugvordering te beperken
door alleen de uitkering terug te vorderen die in de afgelopen drie jaar is uitgekeerd, teruggerekend vanaf de datum dat de vordering aan betrokkene kenbaar werd gemaakt. Die bekendmaking vond plaats met de beslissing van 10 mei 2023. Er is voor een periode van drie jaar gekozen, om uitdrukking te geven aan het eigen aandeel bij het laten oplopen van de terugvordering. Deze periode van drie jaar is volgens het UWV redelijk, omdat er is geconstateerd dat de opting-in inkomsten in loonaangiftetijdvakken van één jaar in de polisadministratie staan.
2.2.
Volgens het UWV is er geen dringende reden om van de terugvordering af te zien. Ook is het besluit niet onevenredig omdat de terugvordering is beperkt en omdat rekening is gehouden met de financiële situatie van eiseres. Zij hoeft voorlopig niet terug te betalen, omdat haar inkomen lager is dan het bedrag dat zij per maand over mag houden om van te leven (beslagvrije voet € 9631,00). Na zes maanden wordt de financiële situatie opnieuw beoordeeld.

Standpunt van eiseres

3. Eiseres stelt - samengevat weergegeven - dat het haar niet redelijkerwijs duidelijk was dat zij maandelijks te veel uitkering ontving. Hiertoe voert zij aan dat zij niet het begrip en het vermogen heeft om betreffende vragen goed te beantwoorden, laat staan de consequenties daarvan te overzien. Op het formulier dat zij diende in te vullen staat nergens dat een pgb, dat is toegekend aan een familielid, als inkomen voor haar geldt. Zij zou dit wel zo hebben begrepen als er een pgb aan haar zou zijn toegekend. Zij deed en doet niet anders dan voor haar gehandicapte zoon zorgen.
3.1.
Ook voert eiseres aan dat de maandelijkse bedragen aan pgb na het inleveren van het opting-in formulier niet zijn gewijzigd. Bovendien heeft zij niet zelf om een opting-in regeling gevraagd, maar heeft de SVB in 2019 een actie opgezet waarbij aan mensen die een pgb ontvingen is gevraagd om het opting-in formulier in te vullen. Dit is destijds gedaan omdat dat niet voor alle budgethouders was geregeld en er door die actie een inhaalslag is gemaakt. Hiervoor wijst eiseres op de kopieën van de zorgovereenkomst Wlz en een formulier opting-in en heeft zij een overzicht van betalingen overgelegd. Uit de betalingen blijkt volgens eiseres dat de bedragen in 2019 fors naar beneden zijn gegaan, nadat opting-in werd toegepast. Vanaf dat moment is de salarisadministratie overgenomen door de SVB en zijn de loonbelasting en premie volksverzekeringen en de bijdragen voor de zorgverzekeringswet ingehouden. Volgens eiseres stelt het UWV ten onrechte dat het haar uit informatie van de SVB duidelijk had moeten zijn, omdat het UWV deze informatie niet heeft bijgevoegd.
3.2.
Verder voert eiseres aan dat het besluit onevenredig is, vanwege haar gezinssituatie en omdat zij onder het sociaal minimum leeft. Het is voor elke week een uitdaging om de financiële eindjes aan elkaar te knopen. Zij is een alleenstaande moeder met drie kinderen en zij lijdt aan de chronische ontstekingsziekte SLE, waardoor zij dagelijks veel medicatie moet gebruiken. Haar thuissituatie en gezondheidsklachten zorgen voor veel stress. Haar zoon die het pgb ontvangt heeft een verstandelijke beperking en Cerebrale Parese waardoor hij zijn arm niet kan gebruiken. Haar andere zoon heeft een Wajong-uitkering, is agressief, makkelijk beïnvloedbaar en heeft ernstige hartklachten waaraan hij voor het laatst in 2023 is geopereerd. Haar dochter heeft veel last van angsten. De zorgunit die zij bij huis hadden is onlangs verwijderd. Dit heeft een grote impact op het hele gezin. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een brief overgelegd van mevrouw [naam] (gespecialiseerd cliëntondersteuner Stichting Cliënt Ondersteuning Twente).

Het gewijzigde besluit

4. Tijdens de beroepsprocedure heeft het UWV het bestreden besluit vervangen door een gewijzigde beslissing op bezwaar (hierna te noemen: het gewijzigde besluit). Omdat het gewijzigde besluit niet volledig tegemoetkomt aan de beroepsgronden van eiseres heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit ook betrekking op het gewijzigde besluit. Dit is bepaald in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Het bestreden besluit is een belastend besluit. Dat betekent dat het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te verzamelen aan de hand waarvan aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO is voldaan. In artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006, staat beschreven wat het UWV doet als het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was dat er te veel uitkering werd verstrekt. In dat geval wordt de uitkering herzien of ingetrokken met ingang van de dag waarop het UWV de verzekerde voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat er te veel uitkering is verstrekt. Het volledige wettelijke kader is vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV op juiste gronden heeft besloten dat de inkomsten als zorgverlener in mindering moeten worden gebracht op de WAO-uitkering, omdat het UWV toepassing moet geven aan artikel 44 van de WAO. Tegen de herziening van de WAO-uitkering over de periode vanaf 1 januari 2023 heeft eiseres ook geen beroep ingesteld.
5.3.
De rechtbank is in dit geval echter van oordeel dat het eiseres niet redelijkerwijs duidelijk was, noch hoefde te zijn, dat zij over de periode van 10 mei 2020 tot en met
31 december 2022 te veel uitkering ontving. Hiervoor is het volgende van belang.
5.3.1.
De rechtbank volgt het UWV niet in haar standpunt dat het eiseres vanaf
1 mei 2019 redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zij te veel aan WAO-uitkering ontving, op grond van het feit dat zij toen namens haar zoon een (nieuwe) zorgovereenkomst heeft gesloten en heeft aangegeven gebruik te willen maken van de opting-in regeling. Eiseres heeft tijdens de zitting benadrukt dat zij al 23 jaar zorg verleent aan haar zoon en dat zij in 2019 geen aanleiding heeft gezien om het UWV in te lichten over haar inkomsten uit de pgb, omdat haar loon uit pgb toen niet is toegenomen, zoals het UWV tijdens de zitting veronderstelde en uit welke toename van het inkomen het haar volgens het UWV duidelijk had moeten zijn dat ze het UWV had moeten informeren. Uit het door eiseres overgelegde overzicht van loonbetalingen pgb blijkt inderdaad dat eiseres vanaf mei 2019 juist lagere bedragen ontving. Van januari tot en met april 2019 ontving zij elke maand € 1.063,00 en € 75,00 per maand en vanaf mei 2019 de eerste drie maanden € 613,23 en daarna € 570,05 per maand. Uit die wijziging van de inkomsten kan dus niet worden afgeleid dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij te veel uitkering ontving.
5.3.2.
Ook is de rechtbank niet gebleken dat in de zorgovereenkomst en het opting-in formulier stond vermeld dat het pgb-loon van invloed is op een uitkering. Evenmin is gebleken dat die informatie in een folder of op de site van de SVB was gepubliceerd. Het UWV heeft geen kopieën van de site en de folder overgelegd. Maar bovendien is de rechtbank niet gebleken dat eiseres in mei 2019 aanleiding had om die informatie op de site of in een folder te gaan raadplegen.
5.3.3.
De rechtbank acht in dit geval vooral ook relevant, dat eiseres onbestreden op de zitting heeft gesteld dat haar zoon al 23 jaar een pgb heeft, dat haar ex-echtgenoot aanvankelijk altijd alles regelde, maar dat het vanaf de scheiding in 2012 op haar naam is gekomen. Onder deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat het eiseres in mei 2019 redelijkerwijs niet duidelijk was of kon zijn dat haar vanaf 1 mei 2019 ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. Anders dan het UWV, neemt de rechtbank daarbij in dit geval ook de verstandelijke vermogens van eiseres en de ingewikkeldheid van de regelgeving in aanmerking. Dat eiseres, zoals het UWV aanvoert, er zelf voor gekozen heeft om als wettelijke vertegenwoordiger c.q. gemachtigde van haar zoon op te treden, passeert de rechtbank in dit geval, omdat geenszins mag worden uitgesloten dat die keuze voor haar als moeder en tegen de achtergrond van een problematische echtscheiding geen volledig vrije of bewuste keuze is geweest maar uit noodzaak is voortgekomen.
5.3.4
Op basis van het voorgaande kon het UWV op grond van artikel 4, eerste lid van de Beleidsregels de WAO-uitkering herzien met ingang van de dag waarop het UWV aan eiseres voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat haar ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering was verstrekt. Maar er bestond geen grond voor een terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkering over een periode van drie jaar.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het gewijzigde besluit vernietigen voor zover dit ziet op de terugvordering. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing, omdat het UWV al in de gelegenheid gesteld om te reageren. De rechtbank herroept de primaire besluiten van 10 en 11 mei 2023 en bepaalt dat dat de terugvordering in zijn geheel vervalt. Deze uitspraak treedt in plaats van het gewijzigde besluit.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden.
6.2.
Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend, aan de zitting van de rechtbank deelgenomen en een zienswijze ingediend na de gewijzigde beslissing op bezwaar. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Ook de reiskosten van € 10,76 komen voor vergoeding in aanmerking.
De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.572,26. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet het UWV deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het gewijzigde besluit gegrond;
- vernietigt het gewijzigde besluit voor zover deze ziet op de terugvordering en de invordering;
- herroept de besluiten van 10 mei 2023 en 11 mei 2023 over de terugvordering en de invordering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het gewijzigde besluit;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 3.572,26 aan proceskosten aan de gemachtigde van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit.
Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb Op grond van artikel 3:4, eerste lid van de Awb weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Op grond van het tweede lid van dit artikel mogen de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de WAO, voor zover van belang, wordt, indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de
arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
Op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de WAO, voor zover van belang, herziet verweerder een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering of trekt hij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering of indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
In artikel 57, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de uitkering, die onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd. In het zesde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
In artikel 80, eerste lid, van de WAO is, voor zover van belang, bepaald dat degene, die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht is aan verweerder, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door verweerder kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
Artikel 3. Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
1) Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
2) Indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. Is deze dag niet te bepalen, dan vindt de intrekking of herziening plaats met ingang van de dag vanaf welke het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
3) Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
4) Bij samenloop van een of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
Artikel 4 Intrekking of herziening met ingang van de dag van de mededeling
1) Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst
(…)