1.4Daarna heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning aan de maatschap verleend. Dit betreft een vergunning voor de activiteit bouwen, zijnde een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2. Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bevat het toetsingskader voor een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk. Dit betreft een zogenoemd limitatief-imperatief toetsingskader. Dit toetsingskader houdt, kort gezegd, in dat de aangevraagde omgevingsvergunning alleen mag en moet worden geweigerd als:
- aannemelijk is dat het bouwwerk waarop de aanvraag ziet niet voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit 2012;
- aannemelijk is dat het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften in de bouwverordening;
- het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan; of
- het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo de aangevraagde omgevingsvergunning moet worden verleend. Volgens verweerder is het bouwwerk waarop de aanvraag ziet niet in strijd met de bestemming die het perceel volgens de geldende beheersverordening heeft en ook niet met de redelijke eisen van welstand. Verder is volgens verweerder aannemelijk dat het bouwwerk voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening. Daarnaast heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat voor het verlenen van de omgevingsvergunning geen vvgb van GS is vereist, omdat de maatschap een separate vergunningaanvraag op grond van de Wnb bij GS heeft ingediend.
Beroepsgronden van eiseres
4. Eiseres is van mening dat verweerder verplicht is om eerst te beoordelen wat de gevolgen van de aangevraagde activiteit zijn voor het Natura 2000-gebied voordat de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend. Volgens eiseres is er namelijk een kans dat de uitbreiding van de ligboxenstal significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Nu is de besluitvorming over dit project verdeeld over meerdere procedures. Dan mag een gedeeltelijke toestemming (zoals de nu bestreden Wabo-vergunning) alleen worden gegeven als ervoor wordt zorg gedragen dat het project niet eerder kan worden uitgevoerd dan wanneer is voldaan aan alle wettelijke bepalingen, waaronder het recht van de Europese Unie (het Unierecht). De Nederlandse wetgeving is volgens eiseres op dit punt onvolledig. Verder stelt zij dat de mogelijkheid bestaat dat, als de maatschap haar aanvraag voor een Wnb-vergunning intrekt, uiteindelijk geen volledige beoordeling van het project plaatsvindt. Dat zou in strijd zijn met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn (Hrl). Verder is volgens eiseres onzeker of de aangevraagde Wnb-vergunning daadwerkelijk kan worden verleend. Mede gelet op deze twijfel, had verweerder in het primaire besluit niet mogen opnemen dat de maatschap (op eigen risico) mocht beginnen met de bouwwerkzaamheden. Het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden zonder dat daarvoor een Wnb-vergunning is verleend, zou namelijk in strijd zijn met artikel 6, derde lid, van de Hrl. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres gewezen op het bepaalde onder nummer 65 van het arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2004.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de Hrl ook bepaalt dat inspraak moet worden geboden en dat dat als gevolg van het ‘opknippen’ van het project in dit geval ten onrechte niet is gedaan.
Beoordeling van het beroep
Overgangsrecht Omgevingswet