ECLI:NL:RBOVE:2025:1259

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/08/317400 / HA ZA 24-279
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familiegeschil over de afwikkeling van een nalatenschap met beschuldigingen van onrechtmatig handelen door de executeur

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers, eisers, en hun vader, gedaagde, over de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De moeder is in december 2021 overleden en had in haar testament haar echtgenoot, de vader, benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. De broers beschuldigen hun vader van onrechtmatig handelen bij de afwikkeling van de nalatenschap, omdat hij volgens hen zijn eigen belangen boven die van de erfgenamen heeft gesteld. De vader heeft onroerende zaken verkocht en de broers zijn van mening dat hij dit onterecht heeft gedaan, evenals andere beschuldigingen met betrekking tot de waardering van de nalatenschap en de verdeling ervan. De rechtbank heeft de vorderingen van de broers afgewezen, oordelend dat de vader niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de vader, door advies in te winnen bij een notaris en openingen in de akte van verdeling te laten opnemen, voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van alle erfgenamen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/317400 / HA ZA 24-279
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen [eiser 1] en [eiser 2] , of samen te noemen [eisers] ,
advocaat: mr. G.M. de Weerd,
tegen
[gedaagde], handelend voor zich en in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder en erfgenaam in de nalatenschap van [naam 1] ,
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.P.M. Buysrogge.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 juni 2024 met producties 1 t/m 18
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 4
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Partijen zijn familie van elkaar. De beide eisers zijn broers en gedaagde is hun vader. Zij hebben daarnaast nog een zus en een broer. Vader is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de moeder van eisers. Moeder heeft bij leven diverse vermogensbestanddelen verkregen onder een uitsluitingsclausule. Het huwelijk van de ouders is geëindigd door het overlijden van moeder in december 2021. Moeder heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt en daarin heeft zij vader benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Vader heeft in die hoedanigheden de nalatenschap afgewikkeld en is tot verdeling overgegaan bij akte van 9 juni 2023. Twee van de vier kinderen verwijten hun vader dat hij bij die afwikkeling onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Daarover gaat deze procedure.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is gehuwd geweest met [naam 1] . Het huwelijk is geëindigd met het overlijden van [naam 1] (hierna te noemen ‘erflaatster’) op [overlijdensdatum] 2021 in Zwolle. Erflaatster was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [gedaagde] .
3.2.
Uit het huwelijk van erflaatster en [gedaagde] zijn vier kinderen geboren te weten: [eiser 1] (eiser sub 1 in deze procedure), [naam 2] , [naam 3] en [eiser 2] (eiser sub 2 in deze procedure).
3.3.
Tot het bezit van erflaatster behoorde het familiekapitaal van de familie [naam] dat door haar is verkregen onder uitsluitingsclausules. Die uitsluiting hield in dat het door haar verkregen familiekapitaal (via schenking en erfenis) niet zou vallen in enige gemeenschap van goederen, zodat het familiekapitaal tot het privévermogen van erflaatster behoorde.
3.4.
Erflaatster heeft bij testament over haar vermogen beschikt. Dat deed zij voor het laatst op 25 november 2021, waarbij zij eerdere uiterste willen heeft herroepen. Dit testament zal hierna worden aangeduid als ‘het testament’.
3.5.
In het testament heeft erflaatster tot erfgenamen benoemd haar echtgenoot en haar vier kinderen, ieder voor een gelijk deel en de wettelijke verdeling is buiten toepassing verklaard.
3.6.
In het testament is een legaat opgenomen ten behoeve van [gedaagde] :
Aan mijn echtgenoot legateer ik een dusdanig geldbedrag dat zijn totale verkrijging uit mijn nalatenschap (dus zijn verkrijging als erfgenaam vermeerderd met zijn verkrijging als legataris) een waarde zal hebben van maximaal een miljoen eenhonderdduizend euro € 1.100.000. Aan het legaat zijn voorwaarden verbonden, zodat hetgeen ervan resteert te zijner tijd zal toekomen aan de kinderen.
3.7.
In het testament heeft erflaatster haar lijfsieraden gelegateerd aan haar dochter en is aan elk van de kleinkinderen een geldsom van € 3.000,00 gelegateerd.
3.8.
In het testament heeft erflaatster [gedaagde] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. [gedaagde] heeft deze benoemingen aanvaard.
3.9.
Ten aanzien van de benoeming tot executeur is in het testament onder andere bepaald:
5.(…)A.(…)2. Taken(…)
In aanvulling op of in afwijking van de in de wet opgenomen bepalingen bepaal ik het volgende:
- De executeur kan ook als wederpartij van zichzelf optreden.
- Over de keuze van de goederen en de wijze van tegeldemaking hoeft de executeur niet vooraf overleg te plegen met mijn erfgenamen. De executeur heeft voor de tegeldemaking van een goed geen toestemming van de erfgenamen nodig.
- De executeur heeft voor de werkzaamheden geen recht op loon (…). De kosten die de executeur maakt bij het uitvoeren van de taak komen ten laste van de nalatenschap.
3.10.
Over het afwikkelingsbewind is in het testament het volgende bepaald:
7.(…)B.(…)
1. Benoeming bewindvoerder
Ik benoem mijn echtgenoot (bovendien) tot afwikkelingsbewindvoerder.
Ik ken mijn echtgenoot in die functie de bevoegdheid toe om zelfstandig (zonder medewerking van de andere erfgenamen) te beschikken over de goederen van mijn nalatenschap in verband met de afwikkeling daarvan. Deze bevoegdheid om te beschikken over mijn nalatenschap houdt onder meer in:
- het vervreemden en leveren van goederen;
- het betalen van schulden;
- het bezwaren van goederen om kosten en/of betalingen die mijn erfgenamen verschuldigd zijn te kunnen betalen;
Tot de bevoegdheid tot beschikking over de goederen van mijn nalatenschap behoort ook het als vertegenwoordiger van mijn erfgenamen de nalatenschap verdelen met inachtneming van de erfdelen van ieder van mijn erfgenamen.
(…)
2. Bepalingen bewind
Voor het bewind gelden verder de volgende bepalingen.
- Het bewind is ingesteld in het gemeenschappelijk belang van de erfgenamen.
- De afwikkelingsbewindvoerder kan ook als wederpartij van zichzelf optreden.
- De afwikkelingsbewindvoerder komt geen loon toe.
- De kosten die de afwikkelingsbewindvoerder maakt bij het uitvoeren van de taak en het loon komen ten laste van de nalatenschap.
- Als mijn echtgenoot de taak als afwikkelingsbewindvoerder niet aanvaardt, vervalt dit bewind.
- De afwikkelingsbewindvoerder is niet verplicht de benoeming in te schrijven in de betreffende registers.
- De afwikkelingsbewindvoerder legt bij het einde van het bewind rekening en verantwoording af.
3. Einde afwikkelingsbewind
De taak van de afwikkelingsbewindvoerder – en daarmee het afwikkelingsbewind – eindigt:
- na voltooiing van de verdeling, maar uiterlijk drie jaar na mijn overlijden;
(…)
- als mijn nalatenschap moet worden vereffend in de zin van afdeling 3, titel 6, Boek 4 Burgerlijk Wetboek;
- als de afwikkelingsbewindvoerder door de kantonrechter ontslagen wordt.
3.11.
Zoon [eiser 1] heeft de nalatenschap van erflaatster aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving. De andere erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
3.12.
Op 20 januari 2022 heeft notaris [naam 4] een verklaring van erfrecht opgemaakt. Daarin is onder andere vastgelegd wie de erfgenamen zijn, dat er een executeur afwikkelingsbewindvoerder is benoemd en dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de schulden van de nalatenschap te voldoen.
3.13.
[gedaagde] heeft als executeur de onroerende zaken in [plaats 1] en [plaats 2] verkocht. Verder zijn een aantal roerende zaken verkocht (auto’s en sloep). De opbrengsten zijn in de nalatenschap gebracht en meegenomen in de verdeling. Twee andere onroerende zaken, namelijk de woning in Zwolle en het winkelpand in Assen zijn voorafgaand aan de verdeling niet verkocht.
3.14.
Bij notariële akte van 9 juni 2023, verleden voor notaris mr. [naam 4] uit Zwolle (hierna: de notaris), heeft de verdeling van de nalatenschap van erflaatster plaatsgevonden.
3.15.
[gedaagde] heeft het aan hem toegekende legaat gedeeltelijk aanvaard. In hoofdstuk 7 van de akte van verdeling is namens [gedaagde] vermeld:
De echtgenoot verklaart bij deze (met inachtneming van het hierna hoofdstuk 14 onder ‘Voorbehoud door echtgenoot’ vermelde voorbehoud) het ten behoeve van hem gemaakte legaat (vooralsnog) te aanvaarden voor ‘slechts’ een bedrag groot vierhonderd negentigduizend zevenhonderd achtenzestig euro (€ 490.768).
3.16.
In verband met meningsverschillen tussen [gedaagde] enerzijds en [eiser 1] en [eiser 2] anderzijds zijn in de akte van verdeling in hoofdstuk 14 (verdelingsbepalingen) een aantal bijzondere bepalingen opgenomen, waaronder:
- onder het kopje
Peildatum:
Als de dag van verdeling geldt voor de samenstelling van de nalatenschapde datum van overlijden, zijnde (…) ( [overlijdensdatum] 2021). (…) Indien en voor zover goederen na overlijdensdatum zijn verkocht delen alle deelgenoten mee in de gerealiseerde verkoopprijs.
- onder het kopje
(Geen volledige) kwijting:
De echtgenoot verklaart echternietmede namens de andere erfgenamen met betrekking tot de verdeling van de onverdeeldheid, aan hem volledige kwijting en decharge te verlenen. Dit heeft te maken met het feit dat enkele van de andere deelgenoten kenbaar hebben gemaakt dat zij van mening zijn dat de nalatenschap anders zou zijn samengesteld dan dat de echtgenoot blijkens het vorenstaande heeft aangenomen.
- onder het kopje
Geen afstand ontbinding waarde erfdelen:
Daarnaast verklaart de echtgenoot uitdrukkelijk dat hij namens de andere erfgenamen geen afstand doet van hun bevoegdheid om het bedrag/de waarde van hun erfdelen ter discussie te stellen; daartoe blijven de andere erfgenamen, ook na het tekenen van deze akte, bevoegd
- onder het kopje
Voorbehoud door echtgenoot:
Tussen de echtgenoot en enkele van de andere erfgenamen bestaat verschil van mening over enerzijds de samenstelling én de waarde van het eigen (privé)vermogen van de overledene en anderzijds de samenstelling én de waarde van de huwelijksgemeenschap van de overledene en de echtgenoot. Het verschil van mening betreft onder andere:
  • De waarde van de in hoofdstuk 3 en 4 bedoelde vergoedingsvorderingen/schulden; ofwel de vraag of ten aanzien van (een deel van) de betreffende vergoedingsvorderingen/schulden de ‘nomaliteitsleer’ dan wel de ‘beleggingsleer’ moet worden toegepast en/of
  • Het al of niet bestaan van vergoedingsvordering ter zake van de eigen (privé)inkomsten van de overledene uit het registergoed Assen: en/of
  • De waardering van bijvoorbeeld de registergoederen Zwolle en Asssen.
In dit kader heeft [gedaagde] voor zichzelf een voorbehoud gemaakt.
- onder het kopje
Taxatie:dat [gedaagde] bewust heeft afgezien van een recentere taxatie van het registergoed Zwolle en het registergoed Assen en dat bij dwaling door de andere erfgenamen vernietiging is uitgesloten, maar
‘dat geldt (zie hiervoor) niet voor het recht het bedrag/de waarde van hun erfdelen ter discussie te stellen.
3.17.
[gedaagde] heeft de woning in Zwolle in december 2023 verkocht voor een bedrag van € 1.275.000,00.
3.18.
In februari 2024 hebben [eiser 1] en [eiser 2] een klacht tegen de notaris ingediend bij de Kamer voor het Notariaat.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
bij tussenvonnis
1. een deskundigenbericht te bevelen om de waarde per 9 juni 2023 te bepalen van [adres 1] en tevens van [adres 2] ,
bij eindvonnis
2. een verklaring voor recht dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder en/of pro se, al dan niet als erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 2] en [eiser 1] en dat er daarom sprake is van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW,
3.
primairjegens [gedaagde] in persoon,
dan wel
subsidiairin diens hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder,
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser 2] en [eiser 1] van een nader te specificeren bedrag (vast te stellen zodra de waarden van de onder 1 genoemde panden bepaald zijn), dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 december 2021, althans 8 juni 2023, dan wel de dag van dagvaarding,
4.
meer subsidiairjegens [gedaagde] in persoon,
en
nog meer subsidiairin diens hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder,
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding aan [eiser 2] en [eiser 1] nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 december 2021, althans 8 juni 2023, dan wel de dag van dagvaarding,
5. een verklaring voor recht dat de kosten van [gedaagde] inzake deze procedure en de door hem te betalen schadevergoeding niet kwalificeren als kosten van executele dan wel afwikkelingsbewind,
6. veroordeling van [gedaagde] in persoon, danwel in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder, in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en te veroordelen in de nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Onrechtmatige daad?
5.1.
In deze procedure gaat het over de afwikkeling van de nalatenschap van [naam 1] . Zij was de moeder van [eiser 1] en [eiser 2] en de echtgenote van [gedaagde] . In het proces van afwikkeling van de nalatenschap trad [gedaagde] op als executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Bij akte van 9 juni 2023 heeft verdeling van de nalatenschap plaatsgevonden. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft [gedaagde] , in de hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder dan wel als privépersoon, bij de totstandkoming van die verdeling onrechtmatig jegens hen gehandeld. Zij willen dat dit door de rechtbank wordt vastgesteld en dat daarbij wordt vastgesteld dat [gedaagde] (in welke hoedanigheid dan ook) schadeplichtig is geworden.
5.2.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] staat voor de rechtbank de inhoud van het testament voorop. In het testament van moeder [naam 1] is [gedaagde] tot executeur benoemd met ruime bevoegdheden (zie hiervoor onder 3.9). Vervolgens is in het testament een afwikkelingsbewind ingesteld (zie hiervoor onder 3.10). Daarbij is uitdrukkelijk bepaald dat het afwikkelingsbewind is ingesteld in het gemeenschappelijk belang van de gezamenlijke erfgenamen. Aan de afwikkelingsbewindvoerder is de bevoegdheid toegekend om zelfstandig te beschikken over de goederen van de nalatenschap in verband met de afwikkeling daarvan. Ook de bevoegdheid tot verdeling van de nalatenschap is aan de afwikkelingsbewindvoerder toegekend. Op het testamentair bewind is artikel 4:163 BW van toepassing. In dit artikel is bepaald dat de bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, als hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Een zorgplicht bestaat er overigens ook voor de executeur. Indien in het licht van de concrete omstandigheden van het geval geoordeeld moet worden dat de executeur is tekortgeschoten in de van hem te vergen zorg, is hij, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend, aansprakelijk jegens de rechthebbenden die als gevolg daarvan benadeeld zijn. Hij is op die grond gehouden de schade van de benadeelden te vergoeden (HR 21 november 2008 ECLI:NL:HR:2008:BD5985).
5.3.
Deze zorgplichten betekenen dat de executeur/afwikkelingsbewindvoerder bij de uitoefening van zijn taken de zorg van een goed executeur en bewindvoerder moet betrachten. Voor het vaststellen van de omvang van deze zorgplicht moet rekening gehouden worden met het gegeven dat aan de executeur/afwikkelingsbewindvoerder, voor zover hij bij de uitoefening van zijn taak niet is gebonden aan regels, in beginsel een ruime mate van vrijheid toekomt. Ook dient rekening gehouden te worden met het gegeven dat de executeur/afwikkelingsbewindvoerder bij de uitoefening van zijn taak zich gesteld kan zien voor de opgave van het behartigen van verschillende, soms tegengestelde belangen.
5.4.
Om vast te stellen of een executeur en afwikkelingsbewindvoerder persoonlijk aansprakelijk is wegens een onjuiste taakuitoefening, moet de vraag worden beantwoord of, uitgaande van de vrijheid bij de afwikkeling, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende executeur/afwikkelingsbewindvoerder in de gegeven omstandigheden - mede gelet op diens (al dan niet professionele) achtergrond en ervaring - in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen.
5.5.
Als die zorgplicht wordt geschonden, kan er sprake zijn van een onrechtmatige daad en schadeplichtigheid. In deze procedure ligt dus de vraag voor of [gedaagde] in dit geval is tekortgeschoten in de zorg van een goede executeur en bewindvoerder en of hem dat (in die hoedanigheid dan wel als privépersoon) kan worden toegerekend.
De verwijten aan het adres van de executeur en afwikkelingsbewindvoerder
5.6.
Het belangrijkste verwijt dat [eiser 1] en [eiser 2] hun vader maken met betrekking tot de uitoefening van diens taken als executeur en afwikkelingsbewindvoerder is hun stelling dat [gedaagde] het gemeenschappelijk belang van de erfgenamen heeft geschonden. Volgens de beide broers heeft [gedaagde] bij de afwikkeling en verdeling van de nalatenschap van hun moeder vooral zijn eigen belangen voorop gesteld en heeft hij daarmee niet gehandeld in het gemeenschappelijk belang van zijn kinderen. Om dat hoofdverwijt nader in te vullen hebben [eiser 1] en [eiser 2] vijf onderliggende verwijten geformuleerd die luiden als volgt:
(1) [gedaagde] heeft als executeur nodeloos en daarmee onbevoegd tot de nalatenschap behorende onroerende zaken vervreemd, terwijl [eiser 1] en [eiser 2] te kennen hadden gegeven deze toegedeeld te willen krijgen;
(2) [gedaagde] heeft bij de vaststelling van de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap en van de nalatenschap, vermogensbestanddelen bewust verkeerd gealloceerd en vergoedingsrechten onjuist berekend ondanks beargumenteerde bezwaren van [eiser 1] en [eiser 2] daartegen;
(3) [gedaagde] heeft bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap en van de nalatenschap de (waarde)peildatum ‘geantedateerd’;
(4) [gedaagde] heeft bij de vaststelling van de omvang van de nalatenschap bewust onroerende en andere zaken niet of op onjuiste wijze getaxeerd;
(5) de door [gedaagde] vastgestelde verdeling bevat een dubbeltelling en rekenfout ten nadele van [eiser 1] en [eiser 2] .
5.7.
De rechtbank zal de specifieke verwijten van [eiser 1] en [eiser 2] hierna bespreken en beoordelen of er sprake is van onrechtmatig handelen in het optreden van [gedaagde] .
Verwijt 1, nodeloze verkoop onroerende zaken
5.8.
[gedaagde] heeft alvorens tot verdeling over te gaan de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken in [plaats 1] en [plaats 2] verkocht. De opbrengsten daarvan zijn in de nalatenschap gebracht. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] was het niet nodig om deze onroerende zaken te verkopen. Zij stellen dat zij hebben kenbaar gemaakt deze zaken toegedeeld te willen krijgen, maar dat [gedaagde] daaraan is voorbij gegaan.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de stelling dat verkoop onnodig was, gemotiveerd heeft weersproken. Zijn verweer luidt dat toedeling van deze onroerende zaken aan één van de erfgenamen niet mogelijk was, omdat de waarde ervan veel hoger was dan hun erfdelen en daar komt volgens hem bij dat [eiser 1] en [eiser 2] nooit een concreet voorstel hebben gedaan om de betreffende onroerende zaken tegen een vergoeding te kunnen verkrijgen. Volgens [gedaagde] was verkoop van deze onroerende zaken juist in het belang van de gezamenlijke erfgenamen, omdat de opbrengst ervan hoger was dan verwacht en deze opbrengst ten goede is gekomen aan alle erfgenamen. Bovendien was het volgens [gedaagde] de wens van moeder zelf dat onroerende zaken zoveel mogelijk te gelde zouden worden gemaakt. Dit laatste wordt onderschreven door [naam 2] en [naam 3] , de andere kinderen van [gedaagde] . De rechtbank is van oordeel dat het verweer van [gedaagde] een steekhoudend verweer is en [eiser 1] en [eiser 2] hebben het verweer nadien niet voldoende concreet weersproken. Uit dit eerste verwijt van [eiser 1] en [eiser 2] is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen onrechtmatigheid in het handelen van [gedaagde] af te leiden.
Verwijt 2, vergoedingsrechten en allocatie van vermogensbestanddelen
5.10.
Het tweede verwijt van [eiser 1] en [eiser 2] houdt in dat zij stellen dat [gedaagde] vermogensbestanddelen uit de huwelijksgemeenschap bewust verkeerd heeft gealloceerd en vergoedingsrechten onjuist heeft berekend ondanks beargumenteerde bezwaren van [eiser 1] en [eiser 2] daartegen. In dat kader stellen zij ook dat de nominaliteitsleer niet goed is toegepast door [gedaagde] . [gedaagde] zou in dat proces een opmerkelijke draai hebben gemaakt. Het niet goed toepassen van de leer zou volgens de broers in het voordeel van [gedaagde] zijn geweest. [gedaagde] heeft ten aanzien van dit verwijt het verweer gevoerd dat hij in eerste instantie niet goed op de hoogte was van de consequenties van rechtshandelingen in het verleden. Naar aanleiding van de bezwaren van [eiser 1] en [eiser 2] heeft hij zich vervolgens laten voorlichten door de notaris en aan de hand daarvan heeft hij toen andere keuzes gemaakt.
5.11.
De rechtbank overweegt het volgende. [gedaagde] heeft de hulp van een boedelnotaris ingeroepen, die – naar aanleiding van de bezwaren van [eiser 1] en [eiser 2] – de verhoudingen tussen de boedels (de boedel van de huwelijksgemeenschap en de boedel van de nalatenschap van moeder) in kaart heeft gebracht. Ten aanzien van de allocatie van de vermogensbestanddelen, kan [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank geen onrechtmatig handelen worden verweten. Daarin zijn na onderzoek door de notaris keuzes gemaakt. Voorafgaand aan de definitieve akte van verdeling (uit juni 2023) is door de notaris in een bespreking uitleg gegeven aan [eiser 1] en [eiser 2] over de te maken keuzes. Dat [eiser 1] en [eiser 2] het niet eens zijn met de gemaakte keuzes ten aanzien van de allocatie en de toepassing van de nominaliteitsleer, maakt niet dat [gedaagde] bij de totstandkoming van de verdeling onrechtmatig heeft gehandeld. Niet alleen omdat hij daarin advies heeft ingewonnen van de notaris, maar ook omdat gelet op het debat tussen de notaris en de broers, hierover op een verschillende manier juridisch kan worden gedacht. Het door [gedaagde] na voorlichting door de notaris gekozen uitgangspunt is verdedigbaar. Daarom is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] bij de uitvoering van zijn taken in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn heeft kunnen komen en is van onrechtmatig handelen op dit punt geen sprake.
Verwijt 3, de (waarde)peildatum is ‘geantedateerd’
5.12.
In de akte van verdeling is gekozen voor de datum van overlijden als waardepeildatum voor de verdeling. Daarbij is in de akte van verdeling opgenomen dat alle deelgenoten meedelen in de gerealiseerde verkoopprijs voor zover goederen na de overlijdensdatum zijn verkocht. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft [gedaagde] daarmee bij de uitvoering van zijn taken onrechtmatig jegens hen gehandeld. Als gevolg hiervan hebben zij niet kunnen meedelen in de waardestijging van de onroerende zaken in Zwolle en Assen in de periode tussen het overlijden en het moment van verdeling. Deze panden zijn namelijk niet voorafgaand aan de verdeling verkocht, maar de waarde ervan is in de verdeling betrokken. Wel zijn de lasten van die zaken vanaf de gekozen peildatum voor rekening van [gedaagde] in privé gekomen. Het voordeel van de waardestijging tussen datum overlijden en datum verdeling is volgens de broers alleen ten gunste van [gedaagde] zelf gekomen. Hetzelfde geldt volgens hen voor de huurinkomsten van het winkelpand in Assen. Die inkomsten zijn na het overlijden ten goede gekomen aan [gedaagde] en [eiser 1] en [eiser 2] hebben als erfgenamen niet kunnen meedelen daarin.
5.13.
De rechtbank overweegt het volgende. Het is vaste jurisprudentie dat in beginsel een waardepeildatum zo dicht mogelijk bij de verdelingsdatum moet worden gehanteerd. Weliswaar wordt in de praktijk ook wel voor een andere datum (zoals de datum van overlijden) gekozen, maar dat gebeurt doorgaans als de erfgenamen het daar onderling over eens zijn, of als de redelijkheid en billijkheid dit eisen. In dit geval wist [gedaagde] dat [eiser 1] en [eiser 2] niet met de waardepeildatum wilden instemmen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de brief van 17 februari 2023 van [eiser 1] en [eiser 2] aan de notaris (onderdeel van productie 9 van eisers). Dat betekent dat [gedaagde] daar ook niet als afwikkelingsbewindvoerder namens [eiser 1] en [eiser 2] vanuit mocht uitgaan. Toch is de rechtbank van oordeel dat de keuze van de peildatum in dit geval niet onrechtmatig is. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. Ten eerste heeft [gedaagde] zich over de keuze voor de peildatum laten voorlichten door de notaris. De notaris heeft aangegeven dat een andere peildatum kan leiden tot bewerkelijke berekeningen en tot gevolgen die lastig te overzien zijn en die weer andere vragen kunnen oproepen. Ten tweede blijkt uit de akte van verdeling (hoofdstuk 14 daarvan) dat er een opening is geboden aan [eiser 1] en [eiser 2] en de andere erfgenamen om de waardes uit de verdeling nadien nog ter discussie te stellen. Door ten aanzien van de keuze voor de peildatum het advies van de notaris te volgen en daarbij in de akte de genoemde opening te bieden was het naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd om de verdeling op deze manier in werking te stellen. Bovendien was het van belang om tot verdeling te komen omdat er andere erfgenamen waren (broer [naam 3] en zus [naam 2] ) die graag uit de verdeeldheid wilden geraken. Door aan de deelgenoten de opening te bieden om de waardepeildatum na de verdeling nog ter discussie te stellen, heeft [gedaagde] voldoende rekening gehouden met de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en de belangen van broer [naam 3] en zus [naam 2] om tot een snellere verdeling over te gaan anderzijds.
Verwijt 4, het ontbreken van de juiste taxaties
5.14.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] , voorafgaand aan de verdeling, de waarde van de woning in Zwolle en het winkelpand in Assen niet heeft laten vaststellen door een taxateur. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft [gedaagde] daarmee bij de verdeling onrechtmatig jegens hen gehandeld. De rechtbank overweegt als volgt.
5.15.
Uit de stukken die [eiser 1] en [eiser 2] hebben overgelegd (productie 8 bij dagvaarding) blijkt dat de notaris [gedaagde] erop gewezen heeft dat een taxatie in het kader van de verdeling niet onverstandig zou zijn. [gedaagde] heeft vervolgens de keuze gemaakt om geen nieuwe taxaties te laten uitvoeren ten aanzien van de onroerende zaken in Zwolle en Assen. Hij heeft de waardes bepaald aan de hand van gegevens waarover hij al beschikte. Dat [gedaagde] geen taxaties heeft laten doen, blijkt ook uit de bewoordingen in hoofdstuk 14 van de akte van verdeling onder het kopje ‘Taxatie’(zie hiervoor onder 3.16). Daarin staat namelijk dat de echtgenoot bewust heeft afgezien van (een recentere) taxatie van deze registergoederen. In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde] die keuze nog nader toegelicht. Hij voert aan dat de woning in Zwolle in oktober 2020 was getaxeerd en dat hij voor de waardebepaling in de akte van verdeling (een waarde van € 1.000.000) rekening heeft gehouden met de eerder getaxeerde waarde en de ontwikkeling van de WOZ waarde over de periode van 1 januari 2021 tot 1 januari 2023. De WOZ waarde bedroeg per 1 januari 2023 € 1.000.000. Verder voert [gedaagde] aan dat het bedrag waarvoor een woning verkocht wordt niet gelijk staat aan de waarde van een woning, aangezien de verkoopbedragen regelmatig hoger liggen dan de waarde van een woning als gevolg van overbiedingen. Volgens hem zou je terugrekenend van de latere verkoopwaarde van de woning in Zwolle uit december 2023 (een bedrag van € 1.275.000 zie hiervoor onder 3.17) wel uit kunnen komen op de waarde per datum overlijden die in de verdelingsakte is aangehouden. Ten aanzien van het winkelpand in Assen heeft hij aangevoerd dat dat pand niet goed in de markt lag en dat de WOZ waarde voor het jaar 2023 € 314.000 bedroeg. Hij heeft voor de verdeling een waarde van € 350.000 aangehouden, hetgeen volgens hem in die omstandigheden verdedigbaar is. Uit deze toelichting van [gedaagde] blijkt dat hij een onderbouwing heeft gegeven voor de manier waarop hij is omgegaan met de waardering van de onroerende zaken in de akte van verdeling. De vraag ligt voor of hij bij zijn keuze om de waarderingen op deze manier vast te stellen jegens de erfgenamen voldoende zorgvuldig heeft gehandeld in de uitvoering van zijn taak als afwikkelingsbewindvoerder.
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit laatste het geval en is er geen sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagde] . Dit oordeel is ingegeven door het volgende.
In de akte is opgenomen dat vernietiging van de verdeling is uitgesloten, maar dat geldt volgens de akte niet voor het recht van de andere erfgenamen om het bedrag/de waarde van hun erfdelen ter discussie te stellen. De akte biedt dus een opening voor de erfgenamen om terug te komen op de hoogte van de waarderingen die bij de verdeling zijn gehanteerd. Voor zover de erfgenamen dus twijfelen aan de waarderingen die in de akte van verdeling zijn opgenomen, kunnen zij daarop terugkomen. In deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat als er al sprake zou zijn van onjuiste waarderingen, daaraan de onrechtmatigheid is ontnomen door de mogelijkheid die de akte biedt om terug te komen op de waarde van de betreffende panden. Tegen die achtergrond hebben [eiser 1] en [eiser 2] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde] – ondanks de in de akte van verdeling geboden opening - onrechtmatig heeft gehandeld. Ook kan zonder nadere toelichting niet worden aangenomen dat zij door de akte van verdeling op dit punt schade hebben geleden. Juist ten aanzien van het verwijt met betrekking tot de gehanteerde waardes, heeft [gedaagde] namelijk een opening geboden in de akte van verdeling.
Verwijt 5,de verdeling bevat een dubbeltelling en rekenfout
5.17.
De rechtbank vat de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] op dit punt als volgt samen. Ten behoeve van de verdeling is een reconstructie gemaakt van het privévermogen van erflaatster. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] bevat die reconstructie onjuistheden. [gedaagde] heeft tegen dit verwijt verweer gevoerd. Hij voert aan dat hij voor de totstandkoming van de berekeningen het advies van de notaris heeft gevolgd. [gedaagde] wijst er daarbij op dat bij het maken van de berekeningen keuzes zijn gemaakt, waarin de visie op de eerder (onder 5.10-5.11 van dit vonnis) genoemde nominaliteitsleer een rol speelt. De rechtbank heeft daarover al overwogen en geoordeeld dat het feit dat [eiser 1] en [eiser 2] het niet eens zijn met de gemaakte keuzes niet maakt dat [gedaagde] bij de totstandkoming van de verdeling onrechtmatig heeft gehandeld. Dat oordeel herhaalt de rechtbank hier. Ook op dit punt komt de rechtbank dus niet toe aan het oordeel dat [gedaagde] bij de uitvoering van zijn taken onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens [eiser 1] en [eiser 2] .
Slotconclusie
5.18.
Op grond van voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de slotconclusie dat er ten aanzien van de afwikkeling en de verdeling van de nalatenschap van erflaatster geen sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Dat geldt zowel voor [gedaagde] persoonlijk als ook in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Er bestaat daarom ook geen grond om [gedaagde] te veroordelen tot schadevergoeding. [gedaagde] heeft gelet op de adviezen die hij heeft ingewonnen en openingen die hij in de akte van verdeling heeft laten opnemen (zoals geen volledige kwijting, geen afstand ontbinding waarde erfdelen en de mogelijkheid om het bedrag van de erfdelen nog ter discussie te stellen) niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiser 1] en [eiser 2] . Dat geldt te meer nu er naast [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde] zelf, nog twee erfgenamen zijn die betrokken zijn en belang hadden bij de verdeling van de nalatenschap van erflaatster. De stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat zij geen andere mogelijkheid hebben dan deze procedure om terug te komen op de akte van verdeling van 9 juni 2023 volgt de rechtbank ook niet. De akte van verdeling heeft immers openingen geboden om het financiële resultaat van de verdeling achteraf onderling nog aan te passen. Daarmee heeft [gedaagde] als executeur en afwikkelingsbewindvoerder rekening gehouden met al zijn kinderen, namelijk zowel met [naam 2] en [naam 3] die tot een spoedige verdeling wilden komen en hun vader volgden in zijn keuzes als met [eiser 1] en [eiser 2] die het op bepaalde onderdelen niet met hun vader eens waren.
5.19.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] , zoals hiervoor geformuleerd onder 4.1. en genummerd 1 tot en met 4, worden afgewezen.
5.20.
Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat geen sprake is van onrechtmatig handelen, bestaat ook geen grond om in deze procedure een taxatie te gelasten voor het vaststellen van schade. De rechtbank ziet in de geformuleerde vordering en de gestelde feiten ook onvoldoende feitelijke grond om de vordering in deze procedure te beoordelen op een andere grondslag zoals een vordering tot nadere verdeling of een vordering tot nakoming van de akte van verdeling. Daarbij weegt ook mee dat de andere bij de akte van verdeling betrokken partijen – [naam 2] en [naam 3] – geen partij zijn in deze procedure, terwijl dat voor een vordering met betrekking tot de waardevaststelling op grond van de akte van verdeling wel nodig is. Partijen kunnen buiten rechte op grond van de voorbehouden in de akte van verdeling met elkaar in gesprek gaan over een nieuwe taxatie en het hanteren van een andere peildatum. Als zij daar niet uitkomen, kunnen [eiser 1] en [eiser 2] alsnog een nieuwe procedure starten op grond van een andere primaire grondslag dan onrechtmatige daad, zoals een vordering op grond van de (voorbehouden in de) akte van verdeling. Het is teleurstellend dat partijen nu via deze procedure niet tot een afwikkeling kunnen komen, maar dit is het gevolg van het feit dat naar het oordeel van de rechtbank in juridische zin geen sprake is van onrechtmatig handelen.
Proceskosten
5.21.
Partijen zijn familie van elkaar. De rechtbank ziet in die omstandigheid aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5.22.
Het geschil speelt zich af tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en [gedaagde] anderzijds. De andere erfgenamen, dan wel de nalatenschap zelf, zijn hierin geen partij. Er bestaat daarom geen grond om de kosten die te maken hebben met deze procedure ten laste van de nalatenschap te brengen. In zoverre zal de gevorderde verklaring voor recht, onder 5 van de vorderingen, worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank,
6.1.
wijst, behoudens het hierna volgende, de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] af;
6.2.
verklaart voor recht dat dat de kosten van [gedaagde] inzake deze procedure niet kwalificeren als kosten van executele dan wel afwikkelingsbewind;
6.3.
compenseert de kosten van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025. (ap)