5.3 Het hof is bij zijn in rov. 5 neergelegde oordeel uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Indien het hof heeft geoordeeld dat op [eiser] als executeur zonder meer de verplichting rustte om het risico van koersdaling van de aandelen na het openvallen van de nalatenschap te voorkomen door de aandelen direct tegen de toen geldende koers te verkopen, en dat hij jegens [verweerder] schadeplichtig is omdat hij zulks heeft nagelaten, is het blijkens hetgeen hiervoor in 4.3 is overwogen uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Het hangt immers van de - door [verweerder] te stellen en te bewijzen - verdere omstandigheden af of geoordeeld kan worden dat [eiser], door niet (tijdig) tot verkoop over te gaan, is tekortgeschoten in de zorg van een goed executeur.
Indien het hof dit niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel dat [eiser] als executeur in strijd met zijn verplichtingen heeft gehandeld door de aandelen niet (tijdig) na het openvallen van de nalatenschap te verkopen, onvoldoende gemotiveerd. Tegen de door [verweerder] gestelde aansprakelijkheid heeft [eiser] immers in de feitelijke instanties ten verwere aangevoerd, kort gezegd, dat van algemene bekendheid is dat de koerswaarde van aandelen fluctueert en dat het risico van koersdaling inherent is aan het houden van aandelen; dat van speculatie door hem geen sprake is geweest en dat het onderhavige aandelenfonds van Robeco juist algemeen bekend staat als een zeer defensief fonds; dat hij evenveel nadeel heeft geleden door het koersverlies als [verweerder]; dat [verweerder] zelf altijd in het bezit is geweest van eigen aandelen en die aandelen - ook in de onderhavige periode - nimmer heeft verkocht; dat hij ([eiser]) heeft gehandeld overeenkomstig het advies van banken de aandelen te behouden tot zich een structureel opgaande koersontwikkeling zou hebben voorgedaan (bij pleidooi in hoger beroep aldus gepreciseerd dat een bankmedewerker van ABN AMRO hem adviseerde de aandelen vast te houden tot betere tijden zouden aanbreken); dat het enkele feit dat koersverlies is opgetreden onvoldoende grond is voor aansprakelijkheid; en dat [verweerder] in gebreke blijft aan te geven waaruit de geschonden norm (onrechtmatigheid), de causaliteit en de schade bestaan. Het hof heeft deze stellingen in het geheel niet besproken en daarom zijn oordeel dat [eiser] jegens [verweerder] aansprakelijk is onvoldoende gemotiveerd.
Indien het hof heeft geoordeeld dat [eiser] in strijd met zijn verplichtingen als executeur heeft gehandeld omdat hij [verweerder] niet (direct) op de hoogte heeft gesteld van zijn mede-erfgenaamschap en van het feit dat hijzelf tot executeur was benoemd, en dat dit reeds leidt tot zijn aansprakelijkheid voor het uit het koersverlies voortvloeiende nadeel van [verweerder], heeft het hof miskend dat daarmee het causaal verband tussen deze gedragingen en de schade wegens koersverlies nog niet gegeven is, en dat de stelplicht en bewijslast ook te dien aanzien op [verweerder] rusten. Ook voor het oordeel omtrent dit causaal verband zijn de zojuist weergegeven stellingen die [eiser] ten verwere heeft aangevoerd van belang, aangezien in deze stellingen besloten ligt dat ook indien [eiser] ter zake van het beheer van de aandelen met [verweerder] zou hebben overlegd, geen andere handelwijze zou zijn gevolgd. Het hof heeft, door deze stellingen niet te bespreken, ook zijn oordeel omtrent het causaal verband onvoldoende gemotiveerd.
De op het vorenstaande gerichte klachten van de onderdelen 2.2 - 2.7 zijn derhalve gegrond. Deze onderdelen, alsmede de overige onderdelen van het middel, behoeven verder geen behandeling.