ECLI:NL:RBOVE:2025:1253

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/08/324093 / KG ZA 24-233
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking verkoop woning ex-partners in kort geding

In deze zaak hebben [eiser] en [gedaagde] een affectieve relatie gehad en zijn zij voor gelijke delen eigenaar van een woning. Na de beëindiging van hun relatie in oktober 2023 is [gedaagde] in de woning blijven wonen, terwijl [eiser] de woning heeft verlaten. [eiser] wenst de woning te verkopen en vordert in kort geding dat [gedaagde] medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. [gedaagde] verzet zich hiertegen en stelt dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft en dat er eerst duidelijkheid moet komen over de verdeling van de verkoopopbrengst.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij de verkoop van de woning, aangezien hij sinds oktober 2023 geen vaste woonruimte meer heeft. De voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en komt tot de conclusie dat het belang van [eiser] om de woning te verkopen zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om in de woning te blijven. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat [gedaagde] haar medewerking moet verlenen aan de verkoop van de woning, met inachtneming van een termijn van vier maanden voor de levering van de woning.

Daarnaast is bepaald dat de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire lening, in depot bij de notaris moet worden geplaatst totdat er overeenstemming is over de verdeling van de opbrengst. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/324093 / KG ZA 24-233
Vonnis in kort geding van 6 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L. Ahlers,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.J. Driessen.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad en zijn voor gelijke delen eigenaar van een woning. Na beëindiging van de relatie in oktober 2023 is [gedaagde] in de woning blijven wonen. [eiser] wil de woning verkopen en vordert in deze kort geding-procedure [gedaagde] te veroordelen medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. [gedaagde] vindt dat de vorderingen afgewezen moeten worden omdat [eiser] geen spoedeisend belang heeft en omdat eerst duidelijkheid moet komen over de wijze van verdeling van de verkoopopbrengst.
1.2.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiser] grotendeels toewijzen en zal hierna uitleggen waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2025
- de pleitnota van [gedaagde]
- de aanhouding van de zaak tot 6 februari 2025
- het bericht van [eiser] met het verzoek vonnis te wijzen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad van medio september 2015 tot oktober 2023. In 2017 hebben zij gezamenlijk de woning aan de [adres] (hierna de woning) gekocht, waarvan zij voor gelijke aandelen eigenaar zijn. Na het verbreken van de relatie in oktober 2023 heeft [eiser] de woning verlaten en is [gedaagde] daar blijven wonen.
3.2.
Eind 2023 hebben [eiser] en [gedaagde] overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning aan een derde voor een koopsom van € 820.000,-. Aan de koopovereenkomst is vervolgens geen uitvoering gegeven. In 2024 heeft [eiser] [gedaagde] meerdere keren verzocht de woning opnieuw te koop aan te bieden maar daar heeft [gedaagde] geen gehoor aan gegeven omdat partijen verschillen van mening over de wijze waarop de opbrengst verdeeld moet worden. [gedaagde] is het niet eens met het standpunt van [eiser] dat hij vanuit zijn privévermogen meer heeft geïnvesteerd in de woning en de verbouwing dan [gedaagde] en daarom recht heeft op een groter deel van de verkoopopbrengst. Volgens [gedaagde] hebben partijen ook voor gelijke delen geïnvesteerd en moet de opbrengst ook gelijk verdeeld worden.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - [gedaagde] te veroordelen volledige medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, [gedaagde] te veroordelen om de te sluiten koopovereenkomst te ondertekenen en haar medewerking te verlenen aan de overdracht van haar aandeel in de woning. [eiser] vordert verder te bepalen dat, wanneer [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling(en) tot medewerking, dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] en verder te bepalen dat de eventueel resterende verkoopopbrengst van de woning na aflossing van de hypothecaire geldlening, in depot bij de notaris komt te staan totdat partijen een regeling hebben getroffen of totdat er een vonnis is gewezen over hoe de opbrengst tussen partijen verdeeld moet worden, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met compensatie van de proceskosten gelet op de verhouding tussen partijen als ex-partners.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang5.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] het spoedeisend belang bij zijn vordering voldoende aannemelijk gemaakt. Zoals [eiser] heeft aangevoerd geldt als uitgangspunt dat niemand gedwongen kan worden in een onverdeelde gemeenschap te blijven en heeft hij een spoedeisend belang bij de verkoop van de woning omdat de relatie al meer dan een jaar verbroken is en hij al sinds oktober 2023 niet meer in de woning woont. Daarnaast belemmert de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening hem in het kopen van een eigen woning. Wanneer de woning wordt verkocht kan de hypotheek afgelost worden en heeft [eiser] meer mogelijkheden om een nieuwe woning te kopen.
5.3.
Omdat het in deze procedure gaat over de verkoop van een onroerende zaak in kort geding is verder het volgende van belang. Dat de verdeling van de gemeenschap tussen partijen niet is vastgesteld in een bodemprocedure, staat er niet aan in de weg dat in kort geding een veroordeling tot medewerking aan de overdracht van een onroerende zaak wordt uitgesproken of dat aan een deelgenoot machtiging wordt verleend tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed. Gelet op het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding, wordt daarmee niet een definitief einde aan de verdeling gemaakt (HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499).
Inhoudelijke overwegingen
5.4.
Zoals hiervoor is overwogen zal de voorzieningenrechter beoordelen of de vorderingen van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat toewijzing in deze kort geding procedure gerechtvaardigd is. Daarvoor zal de voorzieningenrechter de belangen van [eiser] en [gedaagde] afwegen.
Belangenafweging
5.5.
De belangen van [eiser] vallen samen met zijn spoedeisend belang dat in rechtsoverweging 5.2. is weergegeven. Daarnaast wijst hij erop dat hij vanaf oktober 2023 geen vaste eigen plek heeft en toe is aan een eigen woning.
[gedaagde] stelt dat zij niet tot verkoop kan worden gedwongen zolang niet duidelijk is wat de verkoop van het eerder verkochte appartement “ [omschrijving] ” en de woning aan de [adres] voor haar oplevert. Pas dan weet zij of zij de woning met behulp van haar vader kan overnemen en of zij een andere woning kan kopen. [gedaagde] heeft altijd een eigen woning gehad en dat is wat zij ook gehandhaafd wil zien.
5.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van [eiser] om de woning te verkopen en de hypotheek af te lossen zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij (het voorlopig) behoud van de woning. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. Hoewel [gedaagde] aanvoert dat zij het aandeel van [eiser] in de woning mogelijk wil overnemen, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij, eventueel tezamen met haar vader, daarvoor de mogelijkheden heeft. Er is onvoldoende gebleken dat zij, ondanks dat [eiser] de woning al bijna anderhalf jaar geleden verlaten heeft, concrete stappen heeft ondernomen om tot een overname van zijn aandeel te komen. Tegenover het belang van [gedaagde] om in de woning te blijven omdat zij anders nog niet over andere passende woonruimte beschikt, staat het belang van [eiser] dat de hypotheek afgelost wordt zodat hij financiële ruimte heeft om een eigen woning te kopen. [eiser] heeft immers sinds oktober 2023 geen vaste woonruimte meer.
5.7.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde] graag zekerheid wil over de precieze wijze van verdeling van de opbrengst van de woning zodat zij weet waar zij aan toe is, maar dat belang weegt niet zwaarder dan het belang van [eiser] omdat hij op dit moment geen woning heeft en door de hypotheeklast ook in onzekerheid verkeert over zijn financiële mogelijkheden. Bovendien was [gedaagde] eind 2023 wel bereid de woning te verkopen en te verlaten. Verder zal de voorzieningenrechter ook rekening houden met de belangen van [gedaagde] en de onzekerheid beperken door te bepalen dat alleen het deel van de verkoopopbrengst waar een geschil over bestaat in een depot moet worden geplaatst ter afwachting van een definitieve regeling over de verdeling (waarover hierna onder 5.11. meer).
5.8.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [eiser] bij verkoop van de woning zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij het afwachten van een bodemprocedure over de wijze van verdeling van de opbrengst. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld haar medewerking te verlenen aan het te koop zetten, verkopen en leveren van de woning. Omdat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen onder I. (samengevat het opvolgen van alle aanwijzingen van de makelaar), zal de voorzieningenrechter de vorderingen onder I. toewijzen. De voorzieningenrechter zal daarbij bepalen dat de verkoopopdracht aan [makelaar] moet worden verstrekt, tenzij [gedaagde] instemt met een andere door [eiser] voorgestelde makelaar.
Termijn voor levering
5.9.
[eiser] vordert om [gedaagde] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan levering van de woning binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis. In die vordering volgt de voorzieningenrechter [eiser] niet. Zoals [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd heeft zij geen alternatieve woonruimte wanneer zij de woning op korte termijn moet verlaten. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat zij de woning niet eerder dan vier maanden na de datum van dit vonnis hoeft te verlaten. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het tekenen van de koopovereenkomst, onder de voorwaarde dat de in die overeenkomst opgenomen leveringsdatum minimaal vier maanden na de datum van dit vonnis ligt, behoudens het geval waarin [gedaagde] instemt met een eerdere leveringsdatum. Ook zal [gedaagde] worden veroordeeld haar medewerking te verlenen aan levering van de woning, mits de datum waarop die levering plaatsvindt minimaal vier maanden na de datum van dit vonnis ligt.
Artikel 3:300 BW
5.10.
[gedaagde] voert geen verweer tegen de vordering onder IV. dat het vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] in de opdracht tot verkoop aan de makelaar, in de koopovereenkomst en in de akte van levering in de zin van artikel 3:300 BW. De voorzieningenrechter zal die vordering daarom toewijzen.
Depot
5.11.
[eiser] vordert te bepalen dat de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire geldlening, in een depot bij de notaris die de leveringsakte passeert wordt gestort. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat hij vanwege de investering die hij heeft gedaan, een regresvordering van € 80.000,- op [gedaagde] heeft. Omdat partijen alleen van mening verschillen over de verdeling van dat deel van de opbrengst en de opbrengst van de woning na aflossing van de hypotheek naar verwachting hoger is, zal de voorzieningenrechter bepalen dat alléén het deel van de opbrengst waarover een geschil bestaat, namelijk € 80.000,-, in een depot bij de notaris moet worden geplaatst.
Conclusie
5.12.
Gelet op het voorgaande zal [gedaagde] worden veroordeeld binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het verstrekken van de opdracht aan [makelaar] tot het te koop aanbieden van de woning. Ook zal [gedaagde] worden veroordeeld haar medewerking te verlenen aan het tekenen van de koopovereenkomst en haar medewerking te verlenen aan levering van de woning, mits de leveringsdatum minimaal vier maanden na de datum van dit vonnis ligt. Tot slot zal de voorzieningenrechter bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] zoals hiervoor omschreven en dat, na aflossing van de hypotheek, een bedrag van € 80.000,- in een depot moet worden geplaatst.
Proceskosten
5.13.
Gelet op de relatie tussen partijen als ex-partners zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis haar volledige en onverwijlde medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan de [adres] waaronder begrepen:
  • het ondertekenen van een opdracht tot verkoop aan [makelaar] en het retourneren van de getekende verkoopopdracht aan de betreffende makelaar;
  • het telkens op eerste verzoek van de makelaar verstrekken van stukken binnen een door de makelaar te bepalen (redelijke) termijn;
  • het opvolgen van adviezen van de makelaar met betrekking tot de vraag- en laatprijs van de woning, het vaststellen van de advertentietekst en foto’s van de woning, het openstellen van de woning voor open dagen, het plaatsen van een verkoopbord aan c.q. bij de woning, het stylen en opgeruimd hebben en houden van de tuin en de woning wanneer er foto’s worden gemaakt en bezichtigingen plaatsvinden en de aan-of afwezigheid tijdens bezichtigingen;
  • het zo vaak als nodig toegang verschaffen tot de woning aan de (verkoop)makelaar, potentiële kopers en (hun) aankoopmakelaar, en eventuele derden, zoals een fotograaf of de uitvoerder van een bouwtechnische keuring;
  • niet aanwezig te zijn bij de bezichtigingen van potentiële kopers,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om, indien een potentiële koper naar het oordeel van de makelaar op redelijk te achten voorwaarden bereid is tot aankoop van de woning over te gaan, binnen één week na een daartoe gedaan (schriftelijk) verzoek van de makelaar, over te gaan tot ondertekening van de koopovereenkomst, mits de in de koopovereenkomst opgenomen leveringsdatum minimaal vier maanden na de datum van dit vonnis ligt,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om, in geval er een koopovereenkomst is gesloten, op een daartoe strekkend (schriftelijk) verzoek van [eiser] haar medewerking te verlenen aan de overdracht van haar aandeel in de woning en, indien nodig, daarvoor te verschijnen voor de notaris op een door de notaris te bepalen datum en plaats voor ondertekening van de notariële leveringsakte, mits de leveringsdatum minimaal vier maanden na de datum van dit vonnis ligt,
6.4.
bepaalt dat wanneer [gedaagde] in gebreke blijft te voldoen aan (een van) de veroordeling(en) onder 6.1, 6.2 of 6.3, dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] in de opdracht tot verkoop aan de makelaar, in de koopovereenkomst en in de akte van levering in de zin van artikel 3:300 BW, met veroordeling van [gedaagde] in de helft van de kosten van de makelaar en de door [eiser] aan te wijzen notaris,
6.5.
bepaalt dat van de eventueel resterende verkoopopbrengst van de woning na aflossing van de hypothecaire geldlening, een bedrag van € 80.000,- in depot bij de notaris die de akte van levering passeert, komt te staan, totdat partijen een regeling hebben getroffen of tot er een vonnis is gewezen over hoe die opbrengst tussen partijen moet worden verdeeld,
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025.(mb)