ECLI:NL:RBOVE:2025:1167

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
08.102727.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. J. van der Meer
  • P. de Vries
  • L. J. van der Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met schadevergoeding aan slachtoffers

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van geweld op 17 maart 2024 te Enschede, waarbij hij samen met anderen meerdere slachtoffers heeft aangevallen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 200 uren en het betalen van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder aangiften van de slachtoffers, in haar oordeel betrokken. De rechtbank heeft de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding heeft vastgesteld op basis van de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de positieve ontwikkeling tijdens de schorsingsperiode. De rechtbank heeft besloten geen contact- of locatieverbod op te leggen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte ongewenst contact heeft gezocht met de slachtoffers sinds het incident.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.102727.24 (P)
Datum vonnis: 27 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 februari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.W. Bosman, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen door de raadsvrouw, mr. L. van de Ven, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 maart 2024 samen met anderen openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te Enschede openlijk, te weten, op of aan de Noorderhagen, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 4]
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] meermalen, althans
eenmaal, (met kracht),
- in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- op/tegen het lichaam te trappen en/of
- op/tegen het lichaam te duwen en/of
- (een) knietje(s) te geven op/tegen het lichaam en/of door die [slachtoffer 1] (met kracht) meermalen, althans eenmaal,
- (van achteren en/of onverhoeds) vast te pakken en/of op de grond te werpen (ten
gevolge waarvan die [slachtoffer 1] roerloos op de grond is komen te liggen).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen over de bewijsvraag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 februari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], van 18 maart 2024 (pagina’s 35 t/m 38);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], van 17 maart 2024 (pagina’s 49 t/m 51);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4], van 17 maart 2024 (pagina’s 55 t/m 57);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], van 19 maart 2024 (pagina’s 64 t/m 66);
het proces-verbaal van bevindingen, van 27 maart 2024 (pagina’s 130-132).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 maart 2024 te Enschede openlijk, te weten, op of aan de Noorderhagen, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 4]
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] meermalen, (met kracht),
- in het gezicht en het lichaam te slaan en/of te stompen en
- op/tegen het lichaam te trappen en
- op/tegen het lichaam te duwen en
- (een) knietje te geven op/tegen het lichaam en
door die [slachtoffer 1] (met kracht),
- (van achteren en onverhoeds) vast te pakken en op de grond te werpen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] roerloos op de grond is komen te liggen).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft verzocht om opheffing van het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om enkel een taakstraf van 22 uren op te leggen. Deze uren corresponderen met het voorarrest. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de indringende vrijheidsbeperkende schorsingsvoorwaarden die reeds voor een lange periode gelden, er geen plek meer is voor het opleggen van een aanvullende taakstraf en/of (on)voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de Oriëntatiepunten voor jeugdigen als uitgangspunt te nemen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij er fors geweld is gebruikt tegen de slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders hebben bewust de confrontatie gezocht met de slachtoffers waarna de situatie volledig is geëscaleerd. Zij kenden de slachtoffers niet, er was geen reden om überhaupt tot enige vorm van geweld over te gaan en de verdachten zijn helemaal los gegaan.
Op de beelden die van het incident zijn gemaakt, is te zien hoe heftig het geweld is geweest dat door verdachte en de mededaders tegen de slachtoffers is gebruikt. Ook is te zien dat bij het geweld vechttechnieken werden gebruikt van de vechtsport die door verdachte en/of diens medeverdachten werd beoefend. Alle aangevers hebben in meer of mindere mate letsel opgelopen. Uiteindelijk is één van de slachtoffers zelfs buiten bewustzijn geraakt. Dit is door verdachte gefotografeerd die de beelden direct heeft gedeeld via social media. Verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens vertrokken en hebben het slachtoffer achtergelaten terwijl hij bewegingsloos op straat lag. Op dat moment was het voor de andere slachtoffers niet duidelijk of hun vriend nog in leven was. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit moment voor hen zeer beangstigend moet zijn geweest.
Vervolgens werd, terwijl de verdachte en diens medeverdachten wegfietsten, onderling nog een boks gegeven als een soort teken van overwinning. Ook heeft één van de mededaders een schoen van één van slachtoffers meegenomen. Dergelijk gewelddadig gedrag in groepsverband en in het openbaar is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, met name voor de mensen die deelnemen aan het uitgaansleven en hiervan getuige zijn. Het buitensporige geweld heeft een grote impact gehad op de slachtoffers. Door zijn handelen heeft onder andere verdachte de slachtoffers ernstig aangetast in hun lichamelijke integriteit. Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig psychische klachten ondervinden. De fysieke en geestelijke impact van het geweldsincident blijkt ook uit de toelichting bij de schadevergoedingsformulieren van de benadeelde partijen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 januari 2025;
- het reclasseringsadvies van 30 januari 2025, opgemaakt door [naam], reclasseringswerker.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, dit weegt in zijn nadeel
In het reclasseringsadvies staat onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat op vrijwel elk leefgebied sprake is van stabiliteit en er geen aanwijzingen zijn voor problemen op het gebied van het psychosociaal functioneren van verdachte. Verdachte heeft zich tijdens de schorsingsperiode gehouden aan de gestelde voorwaarden en ontwikkeling en groei laten zien op het gebied van handelingsvaardigheden en impulsiviteit. Ook het sociale netwerk van verdachte is positief veranderd. Verdachte heeft de training ‘Cognitieve Vaardigheden (CoVa)’ positief afgerond. Deze training heeft hem inzicht gegeven in zijn handelen en gedrag en zijn rol in een vriendengroep. Verdachte is zich bewust van de impact van zijn gedrag op het slachtoffer en toont spijt. Ondanks de ernst van de verdenking en het feit dat betrokkene eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict kan er niet gesproken worden van een delictpatroon. Het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert een straf zonder de oplegging van bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht worden niet noodzakelijk geacht. Daarnaast adviseert de reclassering toepassing van het volwassenenstrafrecht. Ten aanzien van de op te leggen straf wordt verdachte in staat geacht om een werkstraf uit te voeren. Verdachte is bereid tot het betalen van een schadevergoeding.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van de reclassering. De rechtbank ziet mede gelet op dit advies onvoldoende aanleiding om bij het bepalen van de strafmaat de Oriëntatiepunten voor jeugdigen als uitgangspunt te nemen. De rechtbank heeft dan ook acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en daarnaast op de straf die in soortgelijke zaken doorgaans wordt opgelegd. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank tevens rekening met de duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de gestelde vrijheidsbeperkende voorwaarden waaronder de Elektronische Monitoring.
Gelet op de eerdere veroordeling van verdachte in 2022 ten tijde van zijn minderjarigheid overweegt de rechtbank dat zij geen toepassing zal geven aan het taakstrafverbod. Daartoe verwijst de rechtbank naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 februari 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:2170) Het Gerechtshof heeft overwogen:
dat het taakstrafverbod ex artikel 22b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in geval van recidive in onderhavige zaak niet van toepassing is, nu de (…) aan verdachte opgelegde taakstraf op grond van het jeugd- en niet het volwassenstrafrecht is opgelegd, het taakstrafverbod bij minderjarigen zich slechts uitstrekt tot de in artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven en uitdrukkelijk is gekozen om het taakstrafverbod bij recidive niet van toepassing te verklaren op het jeugdstrafrecht (zie Kamerstukken II 2012-2013, 33 498, nr. 3, p. 28).
Nu in de wetsgeschiedenis, die heeft geleid tot invoering van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, alsmede in de wetsgeschiedenis die heeft geleid tot het benoemen van artikel 22b in artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht, een uitdrukkelijke uitspraak van de wetgever lijkt te ontbreken over de vraag of het taakstrafverbod bij recidive ook geldt wanneer de eerste veroordeling tot een taakstraf onder het jeugdstrafrecht is gegeven, ziet het hof in het verschil in karakter tussen het jeugd- en volwassenstrafrecht reden om een onder het jeugdstrafrecht opgelegde taakstraf niet te laten gelden als een veroordeling die ingevolge artikel 22b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht een verbod met zich brengt om wederom enkel een taakstraf op te leggen. Daarbij heeft het hof zwaar laten wegen dat het taakstrafverbod bij volwassenen voor een belangrijk deel is ingegeven door de gedachte dat de eerste taakstraf niet het effect heeft gehad dat daarmee werd beoogd en dat de eerdere taakstraf de veroordeelde er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te begaan. In die gedachte ligt de grondslag voor de eis dat de eerste taakstraf ten uitvoer moet zijn gelegd voordat het taakstrafverbod geldt (zie Kamerstukken II 2009-2010, 32 169, nr. 3, p. 10). Ten aanzien van minderjarigen heeft de wetgever het standpunt ingenomen dat ‘minderjarigen, meer dan volwassenen, behoefte kunnen hebben aan herhaling van de straf, voordat een vollediger begrip ontstaat van de strafwaardigheid van het handelen’ (zie Kamerstukken II 2012-2013, 33 498, nr. 3, p. 28). Het taakstrafverbod bij meerderjarigen vindt derhalve (mede) zijn rechtvaardiging in het feit dat verdachte van de eerdere taakstraf niet heeft geleerd. Bij minderjarigen heeft de wetgever die consequentie niet willen trekken. Minderjarigen krijgen anders gezegd meer tijd om te leren. Bij een dergelijke benadering past het naar het oordeel van het hof niet om aan een taakstraf die een minderjarige opgelegd heeft gekregen bij meerderjarigheid dezelfde nadelige consequenties te verbinden als een taakstraf waartoe een volwassene is veroordeeld.”
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op dit feit eigenlijk niet anders had kunnen worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat zal de rechtbank, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet doen maar wel zal zij overgaan tot de oplegging van een taakstraf van aanzienlijke duur en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit laatste om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking komt in de eis van de officier van justitie en zal daarom een hogere werkstraf opleggen. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 200 uur, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zullen in mindering komen op de werkstraf.
De rechtbank zal geen contact- en /of locatieverbod, zoals namens de benadeelde partijen verzocht, opleggen. Niet is gebleken dat verdachte en/of diens medeverdachten op enig moment ongewenst toenadering of contact heeft gezocht sinds het tenlastegelegde plaatsvond.
De rechtbank zal het (geschorste) bevel bewaring opheffen, omdat aan verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte (hoofdelijk) te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.656,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten tandarts € 656,12.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 4.000,- gevorderd.
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte (hoofdelijk) te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 12.965,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten spoedtandarts € 360,22;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 70,-;
- eigen risico € 385,-;
- studievertraging € 6.150,-.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 6.000,- gevorderd.
[slachtoffer 4]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte (hoofdelijk) te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Adidas Yeezy € 250,-.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,- gevorderd.
[slachtoffer 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte (hoofdelijk) te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.966,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten tandarts € 2.966,07.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding en immateriële schadevergoeding integraal kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman geen opmerkingen ten aanzien van de gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om die te matigen tot een bedrag van € 400,-.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman ten aanzien van de gevorderde schade voor wat betreft de kosten spoedtandarts, ziekenhuisdaggeldvergoeding en eigen risico geen opmerkingen. Ten aanzien van de kosten studievertraging heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om die te matigen tot een bedrag van € 2.000,-.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schade primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering en subsidiair de geschatte dagwaarde vast te stellen op € 100,-. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om die te matigen tot een bedrag van € 250,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsman ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om die te matigen tot een bedrag van € 400,-.
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde immateriële schadevergoeding bij alle benadeelde partijen sterk te matigen en naar billijkheid vast te stellen, waarbij aansluiting moet worden gezocht bij soortgelijke uitspraken van andere rechtbanken.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 656,12, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Voor zover lichamelijk letsel ook bepaalde psychische gevolgen met zich brengt, zoals bijvoorbeeld angsten en depressieve gevoelens, kunnen ook deze gevolgen tot op zekere hoogte meegewogen worden bij de bepaling van de omvang van het smartengeld. Het geweldsincident heeft bij de benadeelde partij meerdere letsels veroorzaakt waaronder afgebroken kiezen en een hersenschudding. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt ook welke impact het geweldsincident op de benadeelde partij heeft gehad en de psychische gevolgen die het geweldsincident heeft gehad. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag aan smartengeld van € 3.000,- billijk. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden.
Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 1]
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten kosten spoedtandarts, ziekenhuisdaggeldvergoeding en eigen risico zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 815,22, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van de opgevoerde schadepost studievertraging is een bedrag van € 6.150,- gevorderd. Hoewel de rechtbank aanneemt dat het bewezenverklaarde feit gevolgen kan hebben en wellicht heeft gehad voor de schoolprestaties van de benadeelde partij acht de rechtbank het causaal verband met het bewezenverklaarde feit op dit moment onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is de onderbouwing en de toelichting onvoldoende om te kunnen vaststellen of en in welke mate de gestelde studievertraging rechtstreeks is veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. Daartoe is een nader debat en wellicht bewijslevering nodig, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Voor zover lichamelijk letsel ook bepaalde psychische gevolgen met zich brengt, zoals bijvoorbeeld angsten en depressieve gevoelens, kunnen ook deze gevolgen tot op zekere hoogte meegewogen worden bij de bepaling van de omvang van het smartengeld. Vanwege het hoofdletsel moest de benadeelde partij door de micro scan en is hij een nacht opgenomen geweest in het neurocentrum. Het geweldsincident heeft bij de benadeelde partij meerdere letsels veroorzaakt waaronder een hersenschudding, letsel aan zijn tanden en hechtingen boven het oor. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt ook welke impact het geweldsincident op hem heeft gehad en de psychische gevolgen die het geweldsdelict heeft gehad. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag aan smartengeld van € 6.000,- billijk. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden.
[slachtoffer 4]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde hoogte van de schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat de deze onvoldoende is onderbouwd, terwijl deze door of namens verdachte gemotiveerd is betwist.
Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden. De exacte omvang staat alleen niet vast. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank stelt de omvang van de schade vast op € 100,-. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Voor zover lichamelijk letsel ook bepaalde psychische gevolgen met zich brengt, zoals bijvoorbeeld angsten en depressieve gevoelens, kunnen ook deze gevolgen tot op zekere hoogte meegewogen worden bij de bepaling van de omvang van het smartengeld. Het geweldsincident heeft bij de benadeelde partij meerdere letsels veroorzaakt waaronder hevige pijn aan de neus en een bloedneus. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt ook welke impact het geweldsincident op hem heeft gehad en de psychische gevolgen die het geweldsincident heeft gehad. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag aan smartengeld van € 1.000,- billijk. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden.
Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 3]
Materiële schade
Ten aanzien van de opgevoerde schadepost tandartskosten is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bij de vordering gegeven onderbouwing tegenover de gemotiveerde betwisting thans onvoldoende kan worden vastgesteld dat de gevorderde (toekomstige) schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze hem thans volledig als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Vaststelling van het causale verband tussen het strafbare feit en de begroting van de gevorderde schade behoeft nadere onderbouwing. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze (toekomstige) schade alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Voor zover lichamelijk letsel ook bepaalde psychische gevolgen met zich brengt, zoals bijvoorbeeld angsten en depressieve gevoelens, kunnen ook deze gevolgen tot op zekere hoogte meegewogen worden bij de bepaling van de omvang van het smartengeld. Het geweldsincident heeft bij de benadeelde partij meerdere letsels veroorzaakt waaronder een bult op het voorhoofd en een tand die los zit. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt ook welke impact het geweldsincident op hem heeft gehad en de psychische gevolgen die het geweldsincident heeft gehad. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag aan smartengeld van € 2.500,- billijk. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden.
Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
7.5
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat sprake is van groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW. Dit brengt met zich dat iedere betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. Indien eenmaal vast staat dat een deelnemer een bijdrage heeft geleverd aan de onrechtmatige daad in groepsverband, dan komt het voor zijn aansprakelijkheid op de omvang van die bijdrage niet aan.
In dit geval is sprake geweest van deelname aan gewelddadige gedragingen in groepsverband en tussen die gedragingen bestaat naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke samenhang. Groepsgeweld tegen een persoon (of personen) brengt de kans met zich dat aan die persoon of personen letsel wordt toegebracht, en verdachte heeft daar aan bijgedragen. Door gewelddadige deelname aan de groep zijn verdachte en zijn mededaders naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezen verklaarde feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte is daarom voor de geleden materiële en immateriële schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
7.6
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 46 dagen gijzeling ([slachtoffer 2]), 69 dagen gijzeling ([slachtoffer 1]), 21 dagen gijzeling ([slachtoffer 4]) en 35 dagen gijzeling ([slachtoffer 3]), waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van een bedrag van € 3.656,12 (materieel € 656,12 en immaterieel € 3.000,-) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.656,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 46 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van een bedrag van € 6.815,22 (materieel € 815,22 en immaterieel € 6.000,-) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 6.815,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 69 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4]van een bedrag van € 1.100,00 (materieel € 100,- en immaterieel €1.000,00) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 21 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van een bedrag van € 2.500,- (immaterieel) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024123391. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.