ECLI:NL:GHDHA:2018:2170

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
22-000048-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake diefstal uit een auto met medeverdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van diefstal van een navigatiesysteem uit een auto, gepleegd in de nacht van 1 op 2 juni 2016 te Rotterdam. De verdachte heeft samen met een medeverdachte een auto opengebroken en het navigatiesysteem weggenomen. Het hof oordeelt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, waarbij voorafgaand aan de diefstal informatie werd uitgewisseld via WhatsApp over de uitvoering van het delict.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week en een taakstraf van 70 uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, waaronder een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 40 uren. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij tot een bedrag van € 75,00.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte schuldig heeft bevonden aan de diefstal en de strafbaarheid heeft vastgesteld. De verdachte is strafbaar verklaard en de opgelegde straffen zijn gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte deze taakstraf al had volbracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000048-17
Parketnummers: 10-127564-16 en 10-228047-14 (TUL)
Datum uitspraak: 21 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1998,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 februari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot 1 week gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep. Ook is een beslissing genomen omtrent de vordering tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde taakstraf, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2016 tot en met 02 juni 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (personen)auto (van het merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [kentekennummer]) heeft weggenomen een navigatiesysteem en/of een SD-kaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens de straf. Te dien aanzien vordert de advocaat-generaal een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep en toewijzing van de tenuitvoerlegging van de eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 01 juni 2016 tot en met 02 juni 2016 te Rotterdam,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een
(personen
)auto (van het merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [kentekennummer]) heeft weggenomen een navigatiesysteem en
/ofeen SD-kaart,
in elk geval enig goed,geheel
of ten deletoebehorende aan [aangever],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en
/ofde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak
, verbreking en/of inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd – overeenkomstig haar overgelegde pleitnota – dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ter onderbouwing van haar betoog heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de beelden van herkenning erg onduidelijk zijn waardoor niet vastgesteld kan worden dat de verdachte ook daadwerkelijk de dader is. Tevens is aangevoerd dat de medeverdachte [medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat ‘[naam]’, waar hij eerder over heeft verklaard, niet dezelfde persoon is als de verdachte, waardoor er geen sprake kan zijn van een nauwe en bewuste samenwerking en derhalve geen sprake kan zijn van medeplegen.
Dit tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af en overweegt hieromtrent – grotendeels overeenkomstig de politierechter in eerste aanleg - als volgt:
In de nacht van 1 op 2 juni 2016 ziet de politie op camerabeelden twee mannen de hoek omgaan de Tibullushof in en even later rennend terugkomen. Hierbij lijkt het dat één van deze mannen iets verborgen houdt onder zijn jas. Kort hierna wordt medeverdachte [medeverdachte] aangehouden en blijkt dat er uit een auto geparkeerd in de Tibullushof een navigatiesysteem en een usb-stick zijn gestolen. Bij deze medeverdachte wordt bij fouillering een usb-stick aangetroffen met muziek. Uit onderzoek is gebleken dat de muziek op deze usb-stick overeenkomt met de muziek van de usb-stick die uit de auto is gestolen. [medeverdachte] herkent zichzelf als een van de twee mannen op de camerabeelden. Vervolgens wordt in de telefoon van [medeverdachte] een WhatsAppgesprek van 2 juni 2016 aangetroffen - tussen hem en een persoon die als “[naam]” was opgeslagen - dat kan worden gerelateerd aan de ten laste gelegde auto-inbraak. [medeverdachte] verklaart hierover bij de politie dat dit gesprek was met ene [naam] en dat dit de jongen is waarmee hij samen was tijdens de autokraak. Tevens heeft hij verklaard dat deze jongen in de buurt woont van de op de Tibullushof geparkeerd staande auto waar is ingebroken.
Uit een eerdere verklaring van de verdachte blijkt dat ‘[naam]’ zijn bijnaam is.
Voorts bevindt de Dantestraat, waar de verdachte ook toen woonde, zich dichtbij de Tibullushof in Rotterdam.
De verdachte wordt vervolgens herkend van de camerabeelden, waarop de rennende mannen te zien zijn.
De verdachte wordt herkend door twee agenten die de verdachte al langer kennen. De wijkagent werkt al 6 jaar in de wijk en heeft meermalen contact gehad met de verdachte en hem ook meermalen aangehouden. De andere agent heeft eveneens al meermalen contact gehad met de verdachte en hem meermalen aangehouden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte de tweede persoon is op de camerabeelden en dat dit dezelfde persoon is als diegene waarmee medeverdachte [medeverdachte] onder de naam “[naam]” per WhatsApp voorafgaand aan de autokraak mee heeft gecommuniceerd en die door [medeverdachte] “[naam]” wordt genoemd. Verdachte is dus als dader betrokken geweest bij het ten laste gelegde.
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van de getuige/medeverdachte [medeverdachte] zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris met name niet geloofwaardig waar hij – geconfronteerd met de foto van de verdachte – deze niet herkent als de ‘[naam]’ waarover hij heeft verklaard dat dit zijn mededader was. Uit het verhoor komt naar voren dat de getuige – voor zover hij zich al niet op zijn verschoningsrecht heeft beroepen – zich veel dingen niet meer herinnert en dat hij ook niet wil praten over de autokraak in de nacht van 1 op 2 juni 2016.
Ten aanzien van de uitgedraaide WhatsApp-berichten met “[naam]” heeft de getuige herhaald dat hij de autokraak heeft verricht met ene [naam] en dat hij deze mogelijk verkeerd heeft opgeslagen onder de naam “[naam]”.
Er kan gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met het oogmerk van het plegen van de diefstal met braak uit de auto van het navigatiesysteem en de usb-stick. Immers, beiden zijn betrokken bij de uitvoering van het delict, er wordt ook vooraf onderling informatie uitgewisseld via WhatsApp over diverse auto’s en er wordt besproken welk inbrekerswerktuig er meegenomen moet worden en welke kleding ze die nacht moeten dragen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met een ander een navigatiesysteem uit een auto gestolen.
Hij heeft daarbij geen enkel respect getoond voor de persoonlijke bezittingen van een ander. Door de diefstal is de benadeelde partij financieel gedupeerd en de verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn persoonlijk financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof houdt tevens rekening met de omstandigheid dat de verdachte zijn leven op dit moment redelijk op de rit lijkt te hebben. Hij woont thuis, heeft geen schulden en werkt op een 0-uren contract ongeveer 4 dagen per week als pakketbezorger voor TNT. Daarnaast heeft hij zich per september 2018 ingeschreven voor een leer/werk-opleiding aan het Scheepvaart en Transport College in Rotterdam.
Voorts blijkt uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 januari 2018 van de verdachte dat aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit bij onherroepelijke uitspraak – te weten bij vonnis van 10 december 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam – wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en reeds is uitgevoerd. Het hof is van oordeel (vergelijk het vonnis van de Amsterdamse rechtbank van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7942)) dat het taakstrafverbod ex artikel 22b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in geval van recidive in onderhavige zaak niet van toepassing is, nu de op 10 december 2014 aan verdachte opgelegde taakstraf op grond van het jeugd- en niet het volwassenstrafrecht is opgelegd, het taakstrafverbod bij minderjarigen zich slechts uitstrekt tot de in artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven en uitdrukkelijk is gekozen om het taakstrafverbod bij recidive niet van toepassing te verklaren op het jeugdstrafrecht (zie Kamerstukken II 2012-2013, 33 498, nr. 3, p. 28).
Nu in de wetsgeschiedenis, die heeft geleid tot invoering van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, alsmede in de wetsgeschiedenis die heeft geleid tot het benoemen van artikel 22b in artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht, een uitdrukkelijke uitspraak van de wetgever lijkt te ontbreken over de vraag of het taakstrafverbod bij recidive ook geldt wanneer de eerste veroordeling tot een taakstraf onder het jeugdstrafrecht is gegeven, ziet het hof in het verschil in karakter tussen het jeugd- en volwassenstrafrecht reden om een onder het jeugdstrafrecht opgelegde taakstraf niet te laten gelden als een veroordeling die ingevolge artikel 22b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht een verbod met zich brengt om wederom enkel een taakstraf op te leggen. Daarbij heeft het hof zwaar laten wegen dat het taakstrafverbod bij volwassenen voor een belangrijk deel is ingegeven door de gedachte dat de eerste taakstraf niet het effect heeft gehad dat daarmee werd beoogd en dat de eerdere taakstraf de veroordeelde er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te begaan. In die gedachte ligt de grondslag voor de eis dat de eerste taakstraf ten uitvoer moet zijn gelegd voordat het taakstrafverbod geldt (zie Kamerstukken II 2009-2010, 32 169, nr. 3, p. 10). Ten aanzien van minderjarigen heeft de wetgever het standpunt ingenomen dat ‘minderjarigen, meer dan volwassenen, behoefte kunnen hebben aan herhaling van de straf, voordat een vollediger begrip ontstaat van de strafwaardigheid van het handelen’ (zie Kamerstukken II 2012-2013, 33 498, nr. 3, p. 28). Het taakstrafverbod bij meerderjarigen vindt derhalve (mede) zijn rechtvaardiging in het feit dat verdachte van de eerdere taakstraf niet heeft geleerd. Bij minderjarigen heeft de wetgever die consequentie niet willen trekken. Minderjarigen krijgen anders gezegd meer tijd om te leren. Bij een dergelijke benadering past het naar het oordeel van het hof niet om aan een taakstraf die een minderjarige opgelegd heeft gekregen bij meerderjarigheid dezelfde nadelige consequenties te verbinden als een taakstraf waartoe een volwassene is veroordeeld.
Het hof is - alles afwegende - en met de advocaat-generaal daarom van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.512,90.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 575,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 75,- materiële schade is geleden (post eigen risico Car Glass). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond dat er meer schade is geleden dan de genoemde € 75,-, nu de claim voor het overige deel is ingediend bij de verzekeringsmaatschappij.
Nu de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen en zich evenmin in hoger beroep heeft gevoegd, is het voor het hof onbekend gebleven of het overige schadebedrag zoals verzocht wel of niet door de verzekering is gedekt. Dat maakt dat de behandeling van het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de overige autoschade (post van € 3437,90) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 75,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Vordering tenuitvoerlegging 10-228047-14
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 10 december 2014 onder parketnummer 10-228047-14 is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, met bevel dat 25 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 januari 2018 blijkt dat bij arrest van dit hof van 15 maart 2016 (parketnummer 22-003195-15) reeds (sinds 10 januari 2017) onherroepelijk de tenuitvoerlegging was gelast van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde taakstraf. Blijkens een brief d.d. 10 april 2017 van de coördinator taakstraffen mevrouw E. Curebal, is deze taakstraf overigens ook al door de verdachte succesvol volbracht.
Derhalve dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in deze vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoeningen veroordeelt de verdachte om dit bedrag met rente tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat, indien en voor zover een mededader aan zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte dan wel de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte dan wel de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 10-228047-14.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 februari 2018.
Mr. W.P.C.M. Bruinsma is buiten staat dit arrest te ondertekenen.