ECLI:NL:RBOVE:2025:1141

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
71.217157.24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 24-jarige man voor de productie van harddrugs in vereniging met anderen

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 24-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte was in vereniging met anderen betrokken bij de productie van harddrugs, specifiek MDMA en amfetamine. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een openbare terechtzitting op 11 februari 2025, waar de vordering van de officier van justitie en de verdediging zijn besproken. De tenlastelegging omvatte meerdere artikelen van de Opiumwet, waaronder het opzettelijk vervaardigen van een grote hoeveelheid harddrugs en het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het tweede feit, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist. De verdachte heeft verklaard dat hij de procesafspraken begreep en akkoord ging met de voorgestelde straf. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.217157.24
Datum vonnis: 25 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 februari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat in Oisterwijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2024 tot en met 8 juli 2024 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had de productie van en/of handel in verdovende middelen;
feit 2: in de periode van 1 januari 2024 tot en met 8 juli 2024 samen met anderen voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht gericht op het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of invoeren van MDMA.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 8 juli 2024 te Kuinre en/of te Rotterdam en/of te Emmeloord en/of te Tilburg, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 10, derde, vierde en vijfde lid Opiumwet, te weten het vervaardigen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk
aanwezig hebben van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I en/of
- artikel 10a, eerste lid Opiumwet, te weten het plegen van

voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel

2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 8 juli 2024, te Kuinre en/of te Rotterdam en/of te Emmeloord en/of te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,

verstrekken en/of vervoeren, en/of

- het opzettelijk vervaardigen van een grote hoeveelheid amfetamine en/of MDMA,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
MDMA, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn medeverdachte (n) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, (telkens) opzettelijk,
- een schuur en/of ruimte op het perceel aan de [adres 2] in gebruikgenomen en/of
- een of meerdere ruimtes ingericht als laboratorium en/of
- een grote hoeveelheid jerrycans, vaten, IBC’s en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën, grondstoffen en/of hulpstoffen voorhanden gehad, waaronder caustic soda, zoutzuur, aceton en/of PMK , en/of
- meerdere onderdelen van (een) productieopstelling(en) ten behoeve van de productie van MDMA vervoerd en/of voorhanden gehad, te weten onder andere ketels en/of koel-distilleerbuizen en/of pannen, en/of emmers en/of speciekuipen, en/of
- één of meerdere betalingen verricht ten behoeve van de aankoop van ketels

3.De beoordeling van de procesafspraken

Op 6 februari 2025 zijn door de officier van justitie en verdachte, laatstgenoemde vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, procesafspraken gemaakt. Partijen beogen tijd en strafrechtelijke capaciteit te besparen, en onzekerheden over de uitkomst van de procedure te voorkomen, door bij de start van de procedure tot afspraken te komen over de afdoening daarvan.
De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank voorgelegd.
Het afdoeningsvoorstel houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezen verklaard kan worden het onder 2 ten laste gelegde feit;
  • de officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Verder is in de procesafspraken overeengekomen dat:
  • alle feiten en omstandigheden uit het strafdossier zoals in de tenlastelegging vervat, onder de procesafspraak vallen;
  • de procesafspraak geen bekentenis van schuld is;
  • verdachte afziet van het indienen van onderzoekswensen;
  • door de verdediging geen bewijsverweren worden gevoerd;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie geen hoger beroep wordt ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken plaatsvindt, waarbij niet meer of minder dan 3 maanden gevangenisstraf van de eis zal worden afgeweken;
  • verdachte afstand doet van alle in beslag genomen goederen;
  • het eventueel vorderen van een maatregel kostenverhaal milieuschade geen onderdeel uitmaakt van de procesafspraken;
  • het Openbaar Ministerie in het kader van de onderhavige strafbare feiten geen ontnemingsvordering tegen de verdachte aanhangig zal maken.
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de door de Hoge Raad geformuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen. [1]
Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn zowel het strafdossier als de gemaakte afspraken met verdachte besproken. Daarbij was een belangrijk element of verdachte begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak hebben. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsvrouw heeft besproken, dat hij bekend is met de inhoud van de procesafspraken en de straf die wordt voorgesteld en dat hij daarmee akkoord gaat. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en hij accepteert de op te leggen straf zoals die is voorgesteld. Centraal bij het onderzoek op de zitting stond de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde aandachtspunten, de procesafspraken recht doen aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en dat de belangen van zowel verdachte als de maatschappij met de procesafspraken voldoende zijn gewaarborgd.
4. De bewezenverklaring [2]
4.1
Inleiding
Verdachte is in beeld gekomen bij het opsporingsonderzoek ‘
26Trevino’. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van een aan het onderzoeksteam verstrekt proces-verbaal van het Team Criminele Inlichting (TCI), waarin onder meer stond dat een schuur aan de [adres 2] wordt gebruikt als productielocatie voor synthetische drugs. Middels onder andere de inzet van een politiecamera werd vanaf 14 maart 2024 zicht verkregen op de bewuste schuur. Op 22 maart 2024 werd door de politie een nader onderzoek in deze schuur ingesteld. Aldaar werd een in werking zijnde productieruimte voor het vervaardigen van MDMA aangetroffen waarbij sprake was van het op grootschalige en professionele wijze produceren van MDMA. In de schuur werden medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op heterdaad aangehouden. Uit camerabeelden, opgenomen communicatie en observatie is gebleken dat verdachte [verdachte] onder meer (meerdere keren) bij een ketelbouwer en in de schuur aan de [adres 2] is geweest. [3]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. De officier van justitie vordert dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst op de gemaakte procesafspraken en voert geen bewijsverweer. Verdachte betwist de feiten niet.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. De rechtbank overweegt daartoe dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om te concluderen dat verdachte op strafbare wijze deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.
4.4.2.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. De overtuiging is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat. Nu de bewezenverklaring aansluit bij de bewijsmiddelen in het dossier en er geen slachtoffers bekend zijn in de zaak, ziet de rechtbank geen aanleiding op dit punt van het afdoeningsvoorstel af te wijken.
Het vonnis zal in de gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een bijlage met daarin de inhoud of de opgave van de bewijsmiddelen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2
hij in de periode van 1 januari 2024 tot en met 8 juli 2024, te Kuinre en te Rotterdam en te Emmeloord en te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en
- het opzettelijk vervaardigen van een grote hoeveelheid amfetamine en MDMA,
zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
- zich en anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen, en
- voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn medeverdachten wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, immers hebben verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar (telkens) opzettelijk,
- een schuur op het perceel aan de [adres 2] in gebruik genomen en
- een ruimte ingericht als laboratorium en
- jerrycans, vaten, IBC’s en (andere soorten) verpakkingen met daarin hoeveelheden chemicaliën, grondstoffen en hulpstoffen voorhanden gehad, waaronder caustic soda, zoutzuur, aceton en PMK, en
- meerdere onderdelen van een productieopstelling ten behoeve van de productie van MDMA vervoerd en voorhanden gehad, te weten onder andere ketels en koel-distilleerbuizen en pannen, en emmers en speciekuipen, en
- betalingen verricht ten behoeve van de aankoop van ketels.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 47 Sr jo. 10a Opiumwet (OW). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert – conform het afdoeningsvoorstel – dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie vordert daarnaast dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst op de gemaakte procesafspraken en voert geen strafmaatverweer. De verdediging verzoekt de rechtbank om bij een bewezenverklaring, de strafeis van de officier van justitie te volgen en om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De procesafspraken
De rechtbank heeft – zoals hiervoor is besproken – de procesafspraken op de inhoudelijke zitting uitgebreid en indringend met verdachte besproken. Daarbij zijn de vrijwilligheid van zijn deelname aan de procesafspraken en de bewustheid van verdachte van de (mogelijke) gevolgen van de afspraken concreet aan de orde geweest.
De rechtbank concludeert uit deze bespreking, dat verdachte weloverwogen en vrijwillig ervoor heeft gekozen om het advies van zijn advocaat te volgen en in te stemmen met de procesafspraken en dientengevolge de te verwachten strafeis en dat hij zich bewust is geweest van de inhoud, de procedure en de (mogelijke) gevolgen en risico’s daarvan.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft als medepleger voorbereidingshandelingen verricht met het oog op de productie van synthetische harddrugs. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en dat dit niet zelden leidt tot verslavingsproblematiek en bijkomende problemen. Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de gebruikers zelf, maar ook op hun omgeving. Georganiseerde drugshandel ondermijnt ook de rechtsstaat. Veel van de meest ernstige strafbare feiten die gepleegd worden, hangen hiermee samen, waaronder liquidaties en de handel in wapens. Daarbij vallen ook slachtoffers die niets met de handel in drugs te maken hebben.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft verder gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 oktober 2024. Aan verdachte is in 2021 een strafbeschikking uitgevaardigd wegens een Opiumwetdelict.
Verdachte heeft op de terechtzitting naar voren gebracht dat hij een opleiding Social Work volgt en vier dagen in de week stage loopt bij een jongerencentrum. Verdachte woont nog thuis bij zijn moeder.
De strafoplegging
Gelet op het voorgaande zou de rechtbank, evenals de officier van justitie, in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden achten. De rechtbank is van oordeel dat de procesafspraken in onderhavige zaak nopen tot een andere afweging die resulteert in een lagere straf. Zij overweegt daartoe als volgt. Een matiging van de straf in dit geval is gerechtvaardigd, omdat verdachte heeft meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot efficiëntere rechtspleging heeft geleid. De verdediging heeft geen onderzoekswensen ingediend, waardoor de rechter-commissaris geen verder onderzoek heeft moeten verrichten. De behandeling van de strafzaak tijdens het onderzoek ter zitting is voortvarend verlopen, nu als gevolg van de procesafspraken geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd. Bovendien wordt door naleving van de overeenkomst een hoger beroep voorkomen. Dit levert veel tijdswinst op en bespaart kostbare zittingscapaciteit. Naast deze proceseconomische belangen zorgt deze procedure er ook voor dat zaken eerder onherroepelijk zijn en opgelegde straffen sneller kunnen worden geëxecuteerd. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
De door de verdediging en de officieren van justitie overeengekomen gevangenisstraf van 18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren komt neer op vermindering van de straf met zes maanden. Deze matiging is bij procesafspraken (zowel in nationaal als in internationaal verband) geen uitzondering en wordt door de rechtbank in deze zaak als een passende vorm van strafafdoening beschouwd.
Bovendien vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte na zijn detentie niet nogmaals de fout ingaat. Een forse stok achter de deur in de vorm van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank dan ook passend en geboden.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de vrijheidsstraf die in de procesafspraken overeengekomen is onder de gegeven omstandigheden in redelijke verhouding staat tot de ernst en omvang van de feiten, alsook de rol die verdachte daarin heeft vertolkt. De rechtbank legt dan ook aan verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 14a, 14b, 14c, 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
-
hefthet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
opmet ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. de Loor, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Drenth, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.
Buiten staat
Mr. N.J.C. Monincx is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het zaaksdossier ‘Vervaardigen MDMA’ van de politie, Team Generieke Opsporing 6 (LO), met nummer LORBA24001, genaamd ‘26Trevino’ gedateerd 11 oktober 2024. Er wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Pagina 5, 10, 11, 35, 36.