In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2008. De ouders hebben gezamenlijk gezag, maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat het kind een belaste voorgeschiedenis heeft en er zorgen zijn over de stabiliteit en veiligheid in zijn opvoedomgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet constructief samenwerkt met de gezinsvoogd en dat er geen contact tussen de ouders is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat het gezamenlijk gezag van de ouders een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder in staat is om haar verantwoordelijkheden op afstand te blijven uitoefenen en dat het verzoek tot gezagsbeëindiging niet noodzakelijk is voor de duidelijkheid over het toekomstperspectief van het kind. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de Raad afgewezen en blijft de moeder belast met het ouderlijk gezag, zij het onder de voorwaarden van de ondertoezichtstelling.