ECLI:NL:RBOVE:2024:986

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/08/297798 / FA RK 23-1490
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder over een minderjarige met gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2008. De ouders hebben gezamenlijk gezag, maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat het kind een belaste voorgeschiedenis heeft en er zorgen zijn over de stabiliteit en veiligheid in zijn opvoedomgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet constructief samenwerkt met de gezinsvoogd en dat er geen contact tussen de ouders is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat het gezamenlijk gezag van de ouders een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder in staat is om haar verantwoordelijkheden op afstand te blijven uitoefenen en dat het verzoek tot gezagsbeëindiging niet noodzakelijk is voor de duidelijkheid over het toekomstperspectief van het kind. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de Raad afgewezen en blijft de moeder belast met het ouderlijk gezag, zij het onder de voorwaarden van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/297798 / FA RK 23-1490
beschikking van de meervoudige kamer van 15 januari 2024
inzake
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoeker,
verder te noemen: de raad,
betreffende
[het kind],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
hierna te noemen: [het kind].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. M.H. van der Linden,
[de vader],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2],
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
verder te noemen: de GI,
gevestigd te Enschede,
de heer en mevrouw [grootouders],
verder te noemen: de grootouders vaderszijde,
wonende te [woonplaats 3].
1.
Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen op 8 juni 2023;
- een bericht van mr. Van der Linden, binnengekomen op 3 oktober 2023;
- een bericht van de GI, binnengekomen op 20 november 2023.
1.2. [het kind] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening aan de rechtbank kenbaar te maken. [het kind] heeft laten weten geen behoefte te hebben om met de rechter te praten.
1.3. Op 29 november 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw [grootouders], de oma van [het kind],
- [naam 1], namens de raad,
- [naam 2] en [naam 3], namens de GI.
1.4. De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan de heer [naam 4], de
partner van de moeder. De vader is, hoewel opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over
[het kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008.
2.2.
Bij beschikking van 10 maart 2020 heeft de kinderrechter [het kind] voorlopig onder toezicht gesteld en tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [het kind] op het adres van vader.
2.3.
Bij beschikking van 8 juni 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verleend voor de duur van een jaar, tot 10 juni 2021 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend op het adres van vader voor de duur van een half jaar. Bij beschikking van 8 oktober 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voormelde beschikking bekrachtigd.
2.4.
Bij beschikking van 2 december 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder dan wel verblijf bij pleegouder verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 13 april 2021 is deze beschikking door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden bekrachtigd.
2.5.
Bij beschikking van 8 juni 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 10 juni 2022, welke beschikking is bekrachtigd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij beschikking van 7 december 2021.
2.6.
Bij beschikking van 11 oktober 2021 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 25 oktober 2021 en vervolgens is de machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij beschikking voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 10 juni 2022.
2.7.
Bij beschikking van 9 november 2021 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 23 november 2021.
2.8.
Bij beschikking van 19 november 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg, te weten het netwerkpleeggezin van grootouders vaderszijde voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 10 juni 2022.
2.9.
Bij beschikking van 23 mei 2022 is de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd tot 10 juni 2023 en is de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin (grootouders vaderszijde) verlengd, eveneens tot 10 juni 2023. Deze beschikking is bekrachtigd door een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 november 2022.
2.10.
Bij beschikking van 12 mei 2023 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 10 juni 2024 en is het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, op het adres van grootouders vaderszijde, afgewezen.
2.11.
Bij beschikking van 12 mei 2023 is de machtiging gesloten jeugdhulp verleend
tot 10 juni 2023. Daarnaast is de machtiging gesloten jeugdhulp verlengd met ingang van 10 juni 2023 voor de duur van drie maanden, tot 10 september 2023.
2.12.
Bij beschikking van 23 augustus 2023 is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 10 december 2023.
2.13.
Bij beschikking van 5 december 2023 is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 10 maart 2024.
2.14.
[het kind] verblijft op dit moment bij Pluryn in Eefde.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [het kind] te beëindigen. De raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De raad legt – samengevat – het volgende aan het verzoek ten grondslag. De raad stelt dat een gezagsbeëindiging van de moeder noodzakelijk is om [het kind] duidelijkheid te bieden over zijn opvoedsituatie en te zorgen voor de voor hem noodzakelijke stabiliteit. [het kind] kent een belaste voorgeschiedenis en is een kwetsbare jongen die veel instabiliteit en onveiligheid heeft ervaren in zijn opvoedomgeving. [het kind] is een kwetsbare jongen met een belast verleden en er is veel onrust om hem heen. Het toekomstperspectief van [het kind] ligt niet bij de moeder. Volgens de raad zegt de moeder nog steeds dat zij wil dat [het kind] bij haar komt wonen en zij is meerdere keren tegen uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gegaan. Dat brengt voor [het kind] veel onduidelijkheid en onzekerheid met zich. De moeder heeft geen inzicht in zijn problematiek en wat hij nodig heeft en is niet beschikbaar voor [het kind]. Zo heeft zij geen toestemming gegeven voor overplaatsing van [het kind] naar een andere school en verliest zij het belang en de ontwikkeling van [het kind] uit het oog door de samenwerking met de GI uit de weg te gaan. Dit alles betekent dat moeder geen goede invulling geeft aan haar gezag. De moeder is moeilijk bereikbaar en er is geen sprake van een constructieve samenwerking tussen de moeder en de GI. Voor [het kind] dient dan ook duidelijkheid te komen.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad naar voren gebracht dat er geen enkel contact tussen de ouders is, en dat overleg over [het kind] door de ouders niet wordt gevoerd. Door de ondertoezichtstelling fungeert de GI als een buffer tussen de ouders en is rechtstreeks contact niet nodig. Voor de raad is het lastig om te benoemen of [het kind] klem of verloren zit.
3.4.
De handelswijze van vader is voor [het kind] niet belastend en hij verliest het belang van [het kind] niet uit het oog. De vader zal van rechtswege het gezag over [het kind] (blijven) uitoefenen en de GI blijft betrokken vanuit de ondertoezichtstelling.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder stemt niet in met het verzoek van de raad en zij verzoekt het verzoek af te wijzen. De moeder wil het gezag over [het kind] behouden. [het kind] is vijftien jaar en oud genoeg om te begrijpen wat er speelt. De moeder heeft op regelmatige basis (telefonisch) contact met [het kind]. De moeder vraagt zich af waarom het gezag na vijftien jaar nog beëindigd dient te worden. De moeder vindt het goed dat [het kind] bij grootouders woont, maar ze vindt het belangrijk om informatie over [het kind] te (blijven) krijgen. De moeder betwist dat zij gezagsbeslissingen blokkeert.
4.2.
De GI is van mening dat het verzoek van de raad moet worden toegewezen. De samenwerking tussen de GI en de moeder komt niet van de grond en de moeder is moeilijk bereikbaar voor de GI. De moeder zegt betrokken te willen blijven, maar zij is niet aanwezig bij evaluaties of besprekingen en dat is teleurstellend voor [het kind].
De moeder is onvoldoende op de hoogte van de ontwikkeling van [het kind]. Zij kan daarom geen belangrijke gezagsbeslissingen nemen. Omdat het nog onduidelijk is waar [het kind] in de toekomst zal wonen bestaat de mogelijkheid dat de moeder opnieuw aan [het kind] gaat trekken. Een gezagsbeëindigende maatregel is dan ook passend bij de huidige situatie.
4.3.
Uit het raadsrapport blijkt dat de vader van mening is dat het belang van [het kind] voorop moet staan. De vader kan zich vinden in het verzoek.
4.4.
De grootouders vaderszijde kunnen zich vinden in het verzoek van de raad. [het kind] is een beschadigde jongen. [het kind] staat afwijzend tegenover hulpverlening. [het kind] heeft zich de afgelopen periode goed ontwikkeld, mede door de plaatsing bij Pluryn in Eefde. [het kind] is opener en houdt zich beter aan de afspraken. De oma heeft geen contact met de moeder. De grootouders nemen beslissingen over [het kind].

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen – voor zover relevant – indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de gronden die de raad aan het verzoek ten grondslag legt voor de beëindiging van het gezag van de moeder aanwezig zijn en of deze gronden voldoen aan de vereisten van artikel 1:266 lid 1 BW. Daarbij speelt in dit geval een rol dat sprake is van gezamenlijk gezag van de ouders en dat de gezagsbeëindiging van de moeder ook via een andere weg kon worden verzocht, namelijk door de gezaghebbende vader. Dit laatste met een beroep op artikel 1:253n BW, waarin andere vereisten gelden voor het beëindigen van het gezag van de moeder. Doordat de vader het gezag houdt geldt een zwaardere motiveringseis en dient de rechtbank aanvullend te toetsen of de minderjarige klem of verloren zou raken bij voortduring van het gezamenlijk gezag van beide ouders.
5.3.
Hoewel uit de parlementaire geschiedenis niet zonder meer volgt dat de wetgever bij de invoering van de nieuwe kinderbeschermingsmaatregelen ook een situatie als de onderhavige voor ogen heeft gehad, is niet uitgesloten dat een gezagsbeëindiging op de voet van artikel 1:266 lid 1 onder a BW ook in een situatie als de onderhavige gerechtvaardigd kan zijn, wanneer het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan, zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van een van de ouders dermate belastend is voor het kind en in strijd met hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht, dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder deze omstandigheden ook aan de voorwaarde van artikel 1:266 lid 1 onder b BW zijn voldaan. Uit het gegeven dat het perspectief niet bij de moeder ligt, volgt niet zonder meer dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. [1]
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat een gezagsbeëindiging van de moeder niet noodzakelijk is om de gewenste duidelijkheid over het toekomstperspectief van [het kind] te bewerkstelligen. Evident is dat [het kind] een belaste geschiedenis kent en dat hij in zijn eerste levensfase geen veilige en stabiele opvoedsituatie heeft gehad bij de moeder. Sinds 2020 is [het kind] uit huis geplaatst. Al enige tijd staat vast dat het perspectief van [het kind] niet meer bij de moeder ligt. Er hebben eerder rechtszaken gespeeld waarbij het perspectief van [het kind] aan de orde is geweest. Op dit moment verblijft [het kind] met een machtiging gesloten jeugdhulp in Eefde en eerder heeft [het kind] met een machtiging tot uithuisplaatsing bij grootouders gewoond. Hij verblijft in de weekenden en een gedeelte van de vakanties bij de grootouders. Er wordt op dit moment gezocht naar een geschikte vervolgplek. [het kind] heeft zich in het verleden goed ontwikkeld in het gezin van grootouders. Deze opvoedomgeving was voor hem stabiel en veilig. De raad heeft onvoldoende onderbouwd en evenmin is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van [het kind] op dit moment worden geschaad indien de moeder haar gezag behoudt. De rechtbank is van oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat [het kind] onduidelijkheid ervaart over zijn perspectief. De raad stelt dat [het kind] duidelijkheid nodig heeft, omdat de moeder de hoop blijft houden dat [het kind] weer terug bij haar komt. In het raadsrapport staat weliswaar dat de moeder niet kan instemmen met de plaatsing van [het kind] bij de grootouders, maar de rechtbank constateert dat deze informatie uit het raadsrapport is gebaseerd op de verouderde situatie. Ter zitting stelt de moeder het verblijf van [het kind] bij de grootouders of elders niet ter discussie. Vanuit haar moederwens wil de moeder [het kind] het liefst bij zich hebben, maar de moeder heeft inmiddels een aantal keer uitgesproken dat zij het goed vindt dat [het kind] bij grootouders opgroeit en ook uit de gedragingen van de moeder gaat een bepaalde mate van acceptatie uit. Zo is de moeder bijvoorbeeld met kleding en sigaretten voor [het kind] bij grootouders aan de deur geweest. Het had op de weg van de raad gelegen om bij een verouderd raadsrapport de informatie aan te vullen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [het kind] vijftien jaar is en voor hem duidelijk is dat hij niet meer bij moeder zal wonen. [het kind] heeft inmiddels een leeftijd waarop goed uit te leggen is wat de bedoeling is ten aanzien van zijn woonplek. Voor zowel [het kind] als moeder is duidelijk dat een plaatsing bij de moeder op geen enkele wijze aan de orde is. Ook in dat opzicht hoeft er niet meer duidelijkheid voor [het kind] te komen. Dat een gezagsbeëindiging meer duidelijkheid zal geven over zijn toekomstperspectief heeft de raad naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
5.5.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het gezamenlijk gezag door de moeder zodanige conflicten of problemen oplevert voor [het kind] dat deze een ernstige bedreiging opleveren voor zijn ontwikkeling. De raad benoemt hierin vooral de niet constructieve houding van de moeder. De rechtbank is van oordeel dat de moeder zich niet op een belemmerende wijze mengt in gezagsbeslissingen en van het bemoeilijken van de uitoefening van het gezag door de vader is niet gebleken. Er is ook niet gebleken dat recente beslissingen over [het kind] niet genomen konden worden, omdat moeder onwelwillend of afwezig was. Het enige voorbeeld dat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de inschrijving op de school, hetgeen met een handtekening van oma is gelukt. Dit betreft ook een situatie voordat [het kind] gesloten is geplaatst. Door de raad of de GI is aan de rechtbank geen nadere of recente informatie verstrekt. De moeder is weliswaar niet verschenen bij een evaluatie bij Pluryn maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het uitspreken van een gezagsbeëindigende maatregel. Gelet op de huidige situatie heeft de raad onvoldoende onderbouwd dat [het kind] er last van heeft als zijn moeder het gezag over hem behoudt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [het kind] niet op eenzelfde wijze -op afstand- kan blijven uitoefenen. Er is niet voldaan aan de eis dat [het kind] klem of verloren zou raken door het gezamenlijk gezag van de ouders.
5.6.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder afwijzen.
5.7.
Als gevolg van deze beslissing blijft moeder belast met het ouderlijk gezag, zij het dat dit wordt beperkt door de voortzetting van de ondertoezichtstelling.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging van de moeder over [het kind] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Pieters, mr. H.W.H. Oude Aarninkhof en
mr. K. van Leeuwen, allen kinderrechters, en is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2024 in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
a.
a) door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b) door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Hof Den Haag, 23 november 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2383