ECLI:NL:RBOVE:2024:872

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
ak_23_1319
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen beëindiging benoeming lid Adviescommissie Toegankelijkheid gemeente Enschede

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 19 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede behandeld. Eiser had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn benoeming als lid van de Adviescommissie Toegankelijkheid. De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van het beroep, aangezien eiser zijn beroep één dag te laat had ingediend. De rechtbank volgt de lijn van eerdere uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) en oordeelt dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is, gezien de omstandigheden van eiser, waaronder een telfout en een vorm van autisme die zijn functioneren beïnvloedt. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is en gaat over tot de inhoudelijke beoordeling.

Vervolgens wordt de rechtmatigheid van het besluit van het college beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de beëindiging van de benoeming van eiser niet voldoende is onderbouwd. Het college heeft niet duidelijk gemaakt waarom de samenwerking met eiser niet succesvol was en heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden van eiser, zoals zijn recente benoeming en zijn herstel na een fietsongeval. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het college moet opnieuw op het bezwaar van eiser beslissen en het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1319
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede

(gemachtigden: C. Jeurink en J.H. Schievink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 6 september 2022 waarbij eisers benoeming als lid van de Adviescommissie Toegankelijkheid van de gemeente Enschede is beëindigd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 april 2023 op het bezwaar van eiser is het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het college C. Jeurink en J.H. Schievink.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordeling ontvankelijkheid
2. De rechtbank zal, voorafgaand aan de beoordeling van het bestreden besluit, eerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het instellen van beroep zes weken bedraagt. Omdat het bestreden besluit verzonden is op 26 april 2023, kon uiterlijk tot en met 7 juni 2023 beroep worden ingesteld tegen dit besluit. Eiser heeft één dag te laat, op 8 juni 2023, beroep ingesteld. De rechtbank zal beoordelen of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3.2.
De rechtbank zal zich bij de beoordeling van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, richten naar de lijn zoals neergelegd in de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31 t/m 34). Deze uitspraken heeft het CBb met het oog op de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling als grote kamer gedaan. Uit deze uitspraken volgt dat niet alleen in gevallen waarin de indiener geen enkel verwijt kan worden gemaakt een verschoonbare termijnoverschrijding kan worden aangenomen. Ook als de indiener slechts een gering verwijt treft, kunnen er redenen zijn om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat hangt onder meer af van wie de indiener is (bijvoorbeeld: een individuele burger of een grote of kleine onderneming), hoe groot de termijnoverschrijding is, of er belangen van anderen bij het besluit van het bestuursorgaan zijn betrokken en of het bestuursorgaan zelf een groot belang heeft bij het verkrijgen van zekerheid over de vraag of zijn besluit wel of niet rechtsgeldig is. Dat moeten bestuursorganen en bestuursrechters allemaal van geval tot geval bekijken.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding in dit concrete geval verschoonbaar is. Hiertoe is van belang dat uit de stukken blijkt dat sprake is van een veel gemaakte telfout en dat eiser een vorm van autisme heeft die van invloed kan zijn op zijn functioneren. Verder is sprake van een geschil tussen twee partijen en dat verweerder ter zitting heeft aangegeven geen bezwaar ertegen te hebben het beroep toch ontvankelijk te achten. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat aanleiding bestaat om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
3.4.
Het beroep is daarom ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan beoordelen.
Algemeen
4.1
De rechtbank beoordeelt vervolgens de rechtmatigheid van het besluit waarbij eisers benoeming als lid van de Adviescommissie Toegankelijkheid is beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en zij vernietigt het bestreden besluit op het bezwaar van eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser op 7 juni 2022 is benoemd als lid van de Adviescommissie Toegankelijkheid (hierna: de commissie) van de gemeente Enschede. Deze commissie is opgezet met het doel om de gemeente Enschede te adviseren over het toegankelijk maken van gebouwen en van de openbare ruimte voor mensen met een beperking.
5.2.
Op 29 augustus 2022 heeft de voorzitter van de commissie het college bericht
dat gebleken is dat de samenwerking tussen eiser en de andere leden van de commissie niet heeft geleid tot een succesvolle werkrelatie. Verzocht is om benoeming te beëindigen. Bij het besluit van 6 september 2022 heeft het college aan dit verzoek gevolg gegeven. Bij het besluit van 26 april 2023 heeft het college dit besluit gehandhaafd, onder wijziging van de juridische grondslag van het genomen besluit.
Inhoudelijke overwegingen
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers benoeming met toepassing van artikel 6, lid 4, aanhef en onder a, van de Regeling Adviescommissie Toegankelijkheid, is beëindigd omdat de voorzitter daarom heeft verzocht. Aangegeven is dat de voorzitter uitgebreid heeft toegelicht waarom de samenwerking met eiser niet heeft geleid tot een succesvolle werkrelatie. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is namens het college verklaard dat de overige leden van de commissie zich niet veilig voelden bij de wijze waarop door eiser
werd gecommuniceerd en dat zij hebben aangegeven dat zij om intrekking van hun eigen benoeming zouden vragen als eisers benoeming niet zou worden beëindigd. Gesprekken tussen eiser en andere commissieleden hebben niet tot verbetering van de samenwerking geleid.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit en in de daarbij behorende stukken weliswaar in algemene zin is aangegeven dat een succesvolle werkrelatie met eiser volgens het college niet mogelijk is, maar dat niet met concrete voorbeelden is onderbouwd waarom dit het geval is. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat dit met het oog op eiser bewust niet verder is ingekleurd. Al hoewel op zichzelf genomen goed en zorgvuldig
is dat het college eisers gevoelens zoveel mogelijk wil sparen, mag deze wens er niet toe leiden dat volstaan wordt met een motivering die zo summier is dat niet duidelijk is welke concrete feiten tot de conclusie hebben geleid dat een succesvolle werkrelatie met eiser niet mogelijk is. Dit klemt te meer nu eiser heeft verklaard dat hij niet begrijpt waarom een hervatting van de samenwerking met hem niet mogelijk is.
6.3.
Bij het voorgaande komt dat niet duidelijk is of en, zo ja, hoe het college zelf de relevante feiten heeft vastgesteld en beoordeeld. Het college mag niet zonder meer afgaan op het verzoek van de voorzitter van de commissie. Ook is niet duidelijk of in voldoende mate rekening is gehouden met het gegeven dat eiser nog maar kort werkzaamheden verrichtte als lid van de commissie, dat hij in deze periode herstellend was van een fietsongeval en dat hij ten gevolge van een beperking moeite heeft met het opvangen van signalen. De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken niet zorgvuldig is.
6.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit, gelet op de minimale onderbouwing daarvan, in strijd met artikel 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet berust op een deugdelijke motivering en dat het college het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 van de Awb, niet zorgvuldig heeft voorbereid.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit, van 26 april 2023, wordt vernietigd.
7.2.
Het college dient, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar te beslissen.
7.3.
Het college dient het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
7.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • gelast het college om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar te beslissen;
  • draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
De rechter is buiten staat om deze uitspraak
te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.