ECLI:NL:RBOVE:2024:838

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
C/08/285934 / HA ZA 22-331
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschappelijke woning met gebruiksvergoeding en eigenaarslasten

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen, hierna te noemen [partij A] en [partij B], die samen eigenaar zijn van een woning. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en de woning is in 2000 gezamenlijk aangeschaft. Na de beëindiging van hun relatie in februari 2001 zijn zij nog steeds gezamenlijk eigenaar van de woning. [partij A] heeft verzocht om de woning aan hem toe te delen, terwijl [partij B] heeft verzocht om de woning tegen de marktwaarde over te nemen of te verkopen. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al enkele beslissingen genomen, waaronder de benoeming van een deskundige voor de taxatie van de woning. De deskundige heeft de marktwaarde vastgesteld op € 190.000,00.

In het eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij A] de woning mag overnemen tegen de vastgestelde marktwaarde. Tevens is [partij B] verplicht om een vergoeding te betalen aan [partij A] voor de helft van de eigenaarslasten over de periode van 2001 tot en met 2022, wat neerkomt op € 117.031,78. Aan de andere kant is [partij A] verplicht om aan [partij B] een gebruiksvergoeding van € 108.550,00 te betalen, evenals de helft van de waarde van de kapitaalverzekering, wat € 10.288,28 bedraagt. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

De rechtbank heeft verder bepaald dat als [partij A] niet in staat is om de woning te financieren binnen een bepaalde termijn, de woning verkocht moet worden aan een derde. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen als mede-eigenaren van de woning, inclusief de verplichtingen met betrekking tot eigenaarslasten en gebruiksvergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/285934 / HA ZA 22-331
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. R.L.J. Henket-Reijnen,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en samen een woning gekocht in 2000. De relatie is geëindigd in februari 2001. Partijen zijn nog steeds samen eigenaar van de woning. [partij A] wil dat de woning aan hem wordt toebedeeld en dat [partij B] hem een vergoeding betaalt voor de helft van de eigenaarslasten over de afgelopen jaren vanaf 2001. [partij B] wil dat [partij A] de woning tegen de huidige marktwaarde overneemt of dat de woning wordt verkocht. Ook wil [partij B] een gebruiksvergoeding voor het door haar gemiste genot van de woning sinds 2001.
1.2.
In eerdere tussenvonnissen heeft de rechtbank al een aantal knopen doorgehakt. De rechtbank komt in dit eindvonnis tot het oordeel dat [partij A] de woning tegen de marktwaarde van € 190.000,00 mag overnemen van [partij B] . [partij B] is een vergoeding aan [partij A] verschuldigd voor de helft van de eigenaarslasten over 2001 tot en met 2022. Dat is een bedrag van € 117.031,78. [partij A] is aan [partij B] een gebruiksvergoeding verschuldigd van € 108.550,00 en [partij A] moet de helft van de waarde van de kapitaalverzekering vergoeden aan [partij B] , te weten een bedrag van € 10.288,28.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de (loon-)beslissing van 25 juli 2023;
- de conclusie na deskundigenbericht tevens eisvermeerdering in conventie van 9 augustus 2023 van [partij A] ;
- de antwoordconclusie na deskundigenrapport tevens houdende reactie op de eisvermeerdering in conventie, alsmede eisvermeerdering in reconventie van 6 september 2023 van [partij B] ;
- de e-mail van 11 oktober 2023 van de rechtbank waarin is meegedeeld dat de behandelend rechter werd vervangen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Wat is er tot nu toe in de procedure gebeurd?

De tussenvonnissen van 25 januari 2023 en 5 april 2023
3.1.
In de overwegingen in het tussenvonnis van 25 januari 2023 heeft de rechtbank al op een aantal punten een beslissing genomen. Samengevat gaat het om het volgende:
- De rechtbank gaat uit van de datum van de verdeling als peildatum voor de waarde van de woning aan de [adres] . [1]
- Indien [partij A] in staat is de woning tegen de getaxeerde waarde over te nemen, zal de woning aan hem worden toebedeeld. Als hij dat niet kan, moet de woning worden verkocht aan een derde. [2]
- De vordering van [partij B] tot ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening kan niet worden toegewezen, omdat daarvoor de medewerking van hypotheekverstrekker Nationale Nederlanden nodig is en niet duidelijk is of Nationale Nederlanden daartoe bereid is. [3]
- De rechtbank gaat uit van een door [partij A] aan [partij B] te betalen gebruiksvergoeding van jaarlijks 2,5% van de WOZ-waarde. [4]
Partijen mochten zich na het tussenvonnis uitlaten over de door de rechtbank voorgestelde benoeming van een deskundige voor de taxatie van de woning. Ook is aangekondigd dat partijen zich na het rapport van de deskundige zouden mogen uitlaten over dat rapport, en ook over de geldvorderingen over en weer.
3.2.
In het tussenvonnis van 5 april 2023 heeft de rechtbank de heer [taxateur] als deskundige benoemd en is hem gevraagd om de woning te taxeren.
Het deskundigenrapport en de reacties van partijen daarop
3.3.
De deskundige heeft op 26 juni 2023 een rapport uitgebracht. De marktwaarde van de woning aan de [adres] is op peildatum 13 juni 2023 volgens de deskundige € 190.000,00.
3.4.
[partij A] heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht meegedeeld geen opmerkingen te hebben over het taxatierapport van de deskundige. [partij B] is het niet eens met de conclusies van de deskundige. Volgens haar is de marktwaarde zoals vastgesteld door de deskundige te laag. De WOZ-waarde van de woning ligt veel hoger, terwijl de marktwaarde doorgaans juist hoger is dan de WOZ-waarde. Voor zover de lage prijs het gevolg is van slecht onderhoud moet daar nog nader onderzoek naar worden gedaan, omdat dat niet voor haar rekening zou mogen komen.

4.De verdere beoordeling

4.1.
De rechtbank blijft bij en bouwt voort op de tussenvonnissen van 25 januari 2023 en 5 april 2023. Vooraf merkt de rechtbank op dat de eisvermeerderingen van zowel [partij A] als [partij B] worden toegestaan en zullen worden beoordeeld. [partij A] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om de door hem betaalde eigenaarslasten voor de woning te onderbouwen met het oog op vergoeding daarvan door [partij B] . Dat hij vervolgens ook vergoeding van die kosten vordert, ligt in het verlengde van het partijdebat en is niet zodanig laat of onverwacht dat [partij B] daardoor in haar verdediging is geschaad. Ook de eisvermeerdering van [partij B] ziet op een vordering die reeds onderdeel was van de discussie tussen partijen, maar [partij A] is niet in de gelegenheid geweest om op de eisvermeerdering te reageren. Dat had wel gemoeten. Zoals hierna zal worden toegelicht, wordt de vermeerdering van de vordering van [partij B] echter afgewezen zodat [partij A] niet in zijn verdediging is geschaad.
De marktwaarde van de woning is € 190.000,00 en [partij A] mag de woning overkopen
4.2.
De rechtbank sluit aan bij de marktwaarde die door de deskundige is vastgesteld. De deskundige heeft naar aanleiding van destijds door [partij B] gemaakte opmerkingen over de WOZ-waarde van de woning gemotiveerd waarom de WOZ-waarde zijn conclusies over de marktwaarde niet anders maakt. De deskundige heeft bovendien gemotiveerd uiteengezet dat de woning bouwkundig in orde is, maar dat de woning in zijn algeheel matig is onderhouden en gedateerd is. Dat heeft volgens de deskundige zijn weerslag op de prijs. De deskundige heeft dus al zijn conclusies nader gemotiveerd op de punten die [partij B] na afronding van het rapport opnieuw in deze procedure naar voren heeft gebracht. [partij B] heeft niet uitgelegd waarom de aanvullende motivering van de deskundige onjuist of onvoldoende zou zijn. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het rapport en de vastgestelde marktwaarde. De marktwaarde van de woning op de datum van verdeling is daarom € 190.000,00.
4.3.
De rechtbank zal geen aanvullend onderzoek laten doen naar de staat van onderhoud van de woning. [partij B] meent dat een waardevermindering door matig onderhoud niet voor haar rekening dient te komen, maar dat is onjuist. Het onderhouden van de woning is de verplichting van de eigenaren van de woning, zowel van [partij A] als van [partij B] . [partij A] heeft weliswaar in de woning gewoond, maar dat ontslaat [partij B] niet van haar verplichtingen als eigenaar. Dat er kennelijk beperkt onderhoud aan de woning heeft plaatsgevonden, leidt er bovendien toe dat [partij B] niet zal worden veroordeeld om bij te dragen in de gestelde gemaakte kosten van onderhoud door [partij A] . Dit zal worden toegelicht in rechtsoverweging 4.13.
4.4.
[partij A] is bereid om de woning voor de marktwaarde van € 190.000,00 over te nemen en heeft, zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 25 januari 2023 had verzocht, onderbouwd dat hij daartoe financieel in staat is. [partij B] heeft dit niet betwist. De woning wordt daarom toegewezen aan [partij A] en [partij B] moet meewerken aan de levering. Gelet op het langlopende conflict tussen partijen en de eerdere mislukte pogingen om tot een verdeling te komen, zal de rechtbank ook een termijn verbinden aan het verkrijgen van de benodigde financiering door [partij A] .
Als [partij A] onverhoopt toch niet in staat blijkt om de woning over te nemen, moet de woning worden verkocht aan een derde. Partijen hebben dan ieder voor de helft recht op de eventuele overwaarde, dan wel moeten ieder voor de helft de restschuld dragen.
4.5.
De resterende hypotheekschuld voor de woning bedraagt volgens [partij A] € 192.858,59. [partij B] heeft dit bedrag niet weersproken. Er is dus geen sprake van overwaarde van de woning en daarom ook niet van overbedeling door toedeling van de woning aan [partij A] tegen de getaxeerde marktwaarde.
[partij B] is een vergoeding voor eigenaarslasten verschuldigd van € 117.031,78.
4.6.
[partij A] en [partij B] zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning en moeten daarom allebei voor de helft de eigenaarslasten voor de woning dragen. [5] Vanaf 2001 heeft [partij A] deze eigenaarslasten betaald. [partij B] is hem daarom een vergoeding verschuldigd ter hoogte van de helft van die lasten. Het gaat hierbij om de eigenaarslasten van 2001 tot en met 2023, omdat de rechtbank de periode waarover [partij B] de vergoeding verschuldigd is in het tussenvonnis van 25 januari 2023 al heeft beperkt tot deze jaren. [6] De lasten voor 2023 zijn nog niet bekend, omdat die pas begin 2024 kunnen worden berekend. [partij B] is in beginsel verplicht bij te dragen in de eigenaarslasten tot het moment dat [partij A] de woning van haar heeft overgenomen of de woning is geleverd aan een derde.
4.7.
De eigenaarslasten zijn in dit geval de hypotheekrente, de premie van de kapitaalverzekering, de premie van de opstalverzekering, en de eigenaarsdelen van de onroerendezaakbelasting, watersysteemheffing en rioolheffing. De andere gemeentelijke belastingen, waaronder de afvalstoffenheffing [7] , zijn voor rekening van de gebruiker, in dit geval dus voor [partij A] . De rechtbank heeft [partij A] in het tussenvonnis van 25 januari 2023 opgedragen de door hem betaalde lasten te onderbouwen. Op de door [partij A] bij conclusie van 9 augustus 2023 overgelegde stukken en de reactie daarop van [partij B] van 6 september 2023 zal hierna worden ingegaan.
Hypotheekrente
4.8.
[partij A] heeft gesteld dat hij voor de jaren 2000 tot en met 2022 in totaal een bedrag van € 204.795,70 aan hypotheekrente heeft betaald. [partij B] heeft de juistheid van het gevorderde bedrag over 2007 betwist, omdat [partij A] daarvoor geen onderbouwing heeft overgelegd. [partij A] heeft echter onweersproken gesteld dat de hypotheekrente in 2007 nog vaststond, zodat het bedrag voor dat jaar gelijk is aan de jaren ervoor en de jaren erna tot 2009. [partij B] heeft het gevorderde bedrag voor 2007 mede gelet op deze nadere onderbouwing door [partij A] onvoldoende gemotiveerd betwist. De bedragen voor de andere jaren zijn door [partij B] niet betwist. De rechtbank stelt de betaalde hypotheekrente voor de jaren
2001tot en met 2022 daarom vast op een bedrag van € 202.760,00.
Polis Nationale Nederlanden (kapitaalverzekering)
4.9.
[partij A] heeft gesteld dat hij aan Nationale Nederlanden een bedrag van € 9.406,41 heeft betaald in de periode 2000 tot en met 2008. [partij B] heeft dit bedrag niet betwist. De gestelde kosten voor de jaren 2001 tot en met 2008 worden toegewezen. De rechtbank stelt de betaalde premie voor de kapitaalverzekering daarom vast op € 9.300,72.
Opstalverzekering
4.10.
[partij A] heeft gesteld dat hij voor de opstalverzekering van de woning een vast bedrag van € 36,03 per maand betaalt. [partij B] heeft dit niet betwist. De totale eigenaarslasten voor de opstalverzekering bedragen dus € 36,03 per maand voor de periode 2001 tot en met 2023. In totaal is dat € 9.944,28. Aangezien het om een vast bedrag per maand gaat, kunnen de lasten voor 2023 voor deze post wel worden vastgesteld.
Gemeentelijke belastingen (eigenaarsdelen van de rioolheffing, onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing)
4.11.
[partij A] heeft gesteld dat hij voor het eigenaarsdeel van de gemeentelijke belastingen over de periode 2000 tot en met 2022 een bedrag van € 12.602,00 heeft betaald. De bedragen voor de jaren tot en met 2013 zijn door [partij A] geschat op het laagste bedrag waarvoor nog een aanslag beschikbaar is (2014). [partij B] heeft het gevorderde bedrag betwist en voert aan dat de afvalstoffenheffing voor rekening van [partij A] moet blijven. Tegen de schatting van de kosten voor de jaren 2001 tot en met 2013 heeft [partij B] niet geprotesteerd.
4.12.
De gemeentelijke belastingen die voor rekening van de eigenaar van een woning komen zijn de ‘rioolheffing eigenaar’, ‘onroerendezaakbelasting eigenaar’, en de ‘watersysteemheffing gebouwd (eigenaar)’, zoals ook weergegeven op de aanslagbiljetten. De bedragen voor deze belastingen variëren per jaar en zijn deels door de gemeente vastgestelde bedragen en deels afhankelijk van de WOZ-waarde. Uit de door [partij A] overgelegde aanslagbiljetten blijkt welke bedragen hij hiervoor heeft voldaan. In totaal komt dit voor de jaren 2001 tot en met 2022 neer op € 12.058,56. De rechtbank is hierbij voor de jaren 2001 tot en met 2013 ook uitgegaan van het laagste bedrag uit de jaren erna. De rechtbank stelt de eigenaarslasten aan gemeentelijke belastingen voor de genoemde periode vast op € 12.058,56. Het bedrag per maand is opgenomen in het schematische overzicht financiën in overweging 4.15.
Onderhoud
4.13.
[partij A] heeft naast bovenstaande bedragen vergoeding van onderhoudskosten gevorderd. Hoewel kosten voor onderhoud in beginsel eigenaarslasten zijn, wordt de gevorderde vergoeding in dit geval afgewezen. [partij A] kan namelijk alleen vergoeding vragen van kosten die hij daadwerkelijk gemaakt heeft en niet van kosten die een eigenaar gemiddeld voor ‘standaard onderhoud’ van een woning maakt. [partij B] heeft gemotiveerd betwist dat [partij A] daadwerkelijk onderhoudskosten heeft gemaakt. [partij A] heeft niet gesteld of onderbouwd wat de werkelijke kosten voor onderhoud zijn die hij heeft gemaakt.
Schematisch overzicht financiën
4.14.
De bedragen voor de verschillende posten zijn als volgt opgebouwd:
Jaartal
Hoogte hypotheek-rente
Premie NN
Opstal-verzekering
Belastingen (BSGW)
2000
€ 0,00
€ 0,00
€ 0,00
€ 0,00
2001
€ 13.273,00
€ 1.268,28
€ 432,36
€ 537,71
2002
€ 13.273,00
€ 1.268,28
€ 432,36
€ 537,71
2003
€ 13.273,00
€ 1.268,28
€ 432,36
€ 537,71
2004
€ 13.273,00
€ 1.268,28
€ 432,36
€ 537,71
2005
€ 13.273,00
€ 1.268,28
€ 432,36
€ 537,71
2006
€ 13.273,00
€ 1.268,28
€ 432,36
€ 537,71
2007
€ 13.273,00
€ 1.268,28
€ 432,36
€ 537,71
2008
€ 13.273,00
€ 422,76
€ 432,36
€ 537,71
2009
€ 13.273,00
-
€ 432,36
€ 537,71
2010
€ 12.980,00
-
€ 432,36
€ 537,71
2011
€ 7.702,00
-
€ 432,36
€ 537,71
2012
€ 8.369,00
-
€ 432,36
€ 537,71
2013
€ 8.171,00
-
€ 432,36
€ 537,71
2014
€ 7.131,00
-
€ 432,36
€ 537,71
2015
€ 6.873,00
-
€ 432,36
€ 553,03
2016
€ 5.923,00
-
€ 432,36
€ 540,87
2017
€ 5.847,00
-
€ 432,36
€ 548,58
2018
€ 4.996,00
-
€ 432,36
€ 586,57
2019
€ 4.814,00
-
€ 432,36
€ 620,21
2020
€ 4.995,00
-
€ 432,36
€ 538,92
2021
€ 2.227,00
-
€ 432,36
€ 569,86
2022
€ 3.275,00
-
€ 432,36
€ 572,58
2023
n.t.b.
-
€ 432,36
n.t.b.
Totaal
€ 202.760,00
€ 9.300,72
€ 9.944,28
€ 12.058,56
4.15.
Gelet op het voorgaande heeft [partij A] in 2001 tot en met 2023 aan eigenaarslasten (€ 202.760,00 + € 9.300,72 + € 9.944,28 + € 12.058,56 =) € 234.063,56 betaald. [partij B] moet 50% van die lasten aan hem vergoeden. Dat is een bedrag van € 117.031,78. De betalingsverplichting van [partij B] voor de eigenaarslasten voor de rente en belastingen over 2023 kunnen pas later worden vastgesteld.
[partij B] heeft recht op een gebruiksvergoeding van € 108.550,00 en de helft van de poliswaarde van de kapitaalverzekering van € 10.288,28.
4.16.
In het tussenvonnis van 25 januari 2023 heeft de rechtbank al overwogen dat zij uitgaat van een redelijke gebruiksvergoeding voor [partij B] van 2,5% van de WOZ-waarde per jaar. [partij B] heeft haar eis vermeerderd en stelt dat zij recht heeft op een gebruiksvergoeding van 4,5% per jaar. De reden hiervoor is dat de rente is gestegen en dat de vergoeding daarom ook zou moeten stijgen. De rechtbank ziet in wat [partij B] heeft aangevoerd geen reden om af te wijken van haar eerdere oordeel over de redelijkheid van de gebruiksvergoeding van 2,5% van de WOZ-waarde per jaar. Dat oordeel was gebaseerd op de constatering dat [partij B] onbetwist had aangevoerd dat 2,5% van de WOZ-waarde per jaar in dit geval een redelijke maatstaf is. Dat de hypotheekrente de afgelopen jaren is gestegen was ook ten tijde van de oorspronkelijke vordering in reconventie bekend en is als zodanig dus geen reden om de eerder gevorderde vergoeding niet redelijk te achten. Bovendien is die stelling ten opzichte van het verloop van de rente zoals weergegeven in het overzicht in overweging 4.15 onjuist. De rente is over het algemeen gedaald. In lijn met het tussenvonnis van 25 januari 2023 heeft [partij B] dus recht op een gebruiksvergoeding van 2,5% van de WOZ-waarde per jaar.
4.17.
Tussen partijen is niet in discussie wat de WOZ-waarde van de woning over de jaren 2001 tot en met 2022 is. Aangezien partijen het over de WOZ-waarde eens zijn, zal de rechtbank bij de vaststelling van de gebruiksvergoeding uitgaan van de WOZ-waarden die partijen in het geding hebben gebracht. Ook voor de gebruiksvergoeding geldt dat het jaar 2000 buiten beschouwing blijft. [partij B] woonde in 2000 immers nog zelf in de woning. Het is bovendien redelijk dat het gaat om een gebruiksvergoeding van 2,5% over de vastgestelde WOZ-waarde. Over de vastgestelde waarden zijn partijen immers niet met elkaar in discussie. De WOZ-waarden kunnen jaarlijks sterk wisselen, zodat niet zonder nadere onderbouwing aannemelijk is dat de WOZ-waarde voor de woning voor 2023 gelijk zal zijn aan de waarde voor 2022. De rechtbank zal daarom voor het jaar 2023 niet aansluiten bij de indicatie zoals verzocht door [partij B] . De gebruiksvergoeding voor 2023 kan daarom (net als de door [partij B] te betalen vergoeding voor de hypotheekrente en gemeentelijke belastingen voor 2023) pas worden vastgesteld in de loop van 2024.
4.18.
De gebruiksvergoeding waar [partij B] recht op heeft is € 108.550,00. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Jaartal
WOZ-waarde
Gebruiksvergoeding
2000
€ 0,00
€ 0,00
2001
€ 176.000,00
€ 4.400,00
2002
€ 176.000,00
€ 4.400,00
2003
€ 176.000,00
€ 4.400,00
2004
€ 176.000,00
€ 4.400,00
2005
€ 176.000,00
€ 4.400,00
2006
€ 176.000,00
€ 4.400,00
2007
€ 176.000,00
€ 4.400,00
2008
€ 206.000,00
€ 5.150,00
2009
€ 199.000,00
€ 4.975,00
2010
€ 196.000,00
€ 4.900,00
2011
€ 184.000,00
€ 4.600,00
2012
€ 190.000,00
€ 4.750,00
2013
€ 184.000,00
€ 4.600,00
2014
€ 175.000,00
€ 4.375,00
2015
€ 175.000,00
€ 4.375,00
2016
€ 179.000,00
€ 4.475,00
2017
€ 189.000,00
€ 4.725,00
2018
€ 192.000,00
€ 4.800,00
2019
€ 212.000,00
€ 5.300,00
2020
€ 251.000,00
€ 6.275,00
2021
€ 265.000,00
€ 6.625,00
2022
€ 313.000,00
€ 7.825,00
2023
n.t.b.
n.t.b.
Totaal
€ 108.550,00
4.19.
Naast de gebruiksvergoeding heeft [partij B] recht op de helft van de poliswaarde van de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden. Zij is immers ook gehouden om de helft van de premie te dragen. De waarde van de kapitaalverzekering is volgens [partij A] € 20.576,56 per januari 2023. [partij B] heeft dit bedrag niet weersproken. Zij heeft dus ook recht op (50% x € 20.576,56 =) € 10.288,28. Indien dit bedrag tot de overdracht van de woning stijgt, heeft [partij B] recht op 50% van het totaalbedrag.
4.20.
[partij A] moet aan [partij B] dus een bedrag betalen van (€ 108.550,00 + € 10.288,28 =) € 118.838,28.
[partij B] wordt niet ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid
4.21.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 25 januari 2023 al overwogen dat de vordering van [partij B] tot ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening voor de woning niet kan worden toegewezen, omdat daarvoor de medewerking van Nationale Nederlanden is vereist en niet is gebleken dat Nationale Nederlanden daaraan wenst mee te werken. [8] Ten overvloede heeft de rechtbank in datzelfde tussenvonnis opgemerkt dat [partij A] een inspanningsverplichting heeft om dit ontslag te regelen, want het is immers wel de bedoeling dat [partij B] door verkoop van haar deel van de woning aan [partij A] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. [partij A] moet [partij B] dus wel vrijwaren tegen aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en de schuld als een eigen schuld op zich nemen.
De gevolgen van het voorgaande voor de vorderingen van partijen
4.22.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van zowel [partij A] als [partij B] gedeeltelijk worden toegewezen en gedeeltelijk worden afgewezen.
4.23.
De vorderingen van [partij A] tot toebedeling van de woning aan hem en medewerking van [partij B] aan de levering van de woning aan hem worden toegewezen, waarbij de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 190.000,00. Dit vonnis treedt in de plaats van de vereiste wilsverklaring en handtekening van [partij B] als zij haar medewerking aan de levering van de woning weigert. [partij A] heeft gevorderd dat [partij B] wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen binnen twee weken na betekening van dit vonnis. De termijn van levering is echter afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals het verkrijgen van de financiering door [partij A] en de beschikbaarheid van een notaris. De rechtbank zal [partij B] daarom veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan de levering op een door de notaris te bepalen tijdstip, zo nodig binnen twee weken na betekening van het vonnis.
4.24.
[partij B] heeft gevorderd de haar toekomende gebruiksvergoeding en waarde van de kapitaalverzekering te verrekenen met de door haar te betalen eigenaarslasten voor de woning. [partij B] is aan [partij A] een bedrag van € 117.031,78 verschuldigd, terwijl [partij A] aan [partij B] een bedrag van € 118.838,28 is verschuldigd. Aangezien het beide om betalingsverplichtingen voor de gemeenschappelijke woning en het gebruik daarvan gaat en deze verplichtingen bovendien opeisbaar zijn, is verrekening mogelijk. Na verrekening is [partij A] aan [partij B] nog een bedrag verschuldigd van € 1.806,50. De vordering van [partij B] tot betaling van een vergoeding door [partij A] zal dus worden toegewezen voor een bedrag van € 1.806,50. De vordering van [partij A] tot betaling van enig bedrag door [partij B] zal gelet op de verrekening worden afgewezen.
4.25.
De vordering van [partij B] tot ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening wordt afgewezen.
4.26.
Aangezien beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld en het geschil de afwikkeling van hun affectieve relatie betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren. Zij dragen daarom ieder hun eigen kosten.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat aan [partij A] wordt toebedeeld de gemeenschappelijke woning aan de [adres] tegen een waarde van € 190.000,00, alsmede de daarop rustende hypotheek, waarbij [partij A] deze hypotheekschuld als eigen schuld voor zijn rekening moet nemen onder de verplichting [partij B] te vrijwaren tegen elke aansprakelijkheid en waarbij de kosten van de toedeling door partijen ieder voor de helft worden gedragen;
5.2.
veroordeelt [partij B] om op het tijdstip dat zal worden bepaald door de door partijen aan te wijzen notaris, zo nodig binnen twee weken na betekening van dit vonnis, haar medewerking te verlenen aan de levering aan [partij A] van haar aandeel in de woning aan de [adres] ;
5.3.
bepaalt dat, als [partij B] niet (tijdig) voldoet aan het bepaalde onder 5.2, dit vonnis op grond van artikel 3:300, tweede lid, BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van levering waaruit moet blijken van de wilsverklaring van [partij B] dat zij haar aandeel in de woning aan de [adres] levert aan [partij A] ;
5.4.
voor het geval [partij A] niet binnen zestien weken na dagtekening van dit vonnis slaagt in het verkrijgen van de financiering dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen dienen daartoe gezamenlijk een verkoopopdracht te geven aan een NVM-makelaar, waarbij zij het advies van deze makelaar over de vraag- en laatprijs als leidend accepteren. Alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, zullen eerst uit de opbrengst worden voldaan. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde dan wel aansprakelijk voor de resterende schuld.
in reconventie
5.5.
veroordeelt [partij A] om aan [partij B] te betalen een bedrag van € 1.806,50;
in conventie en reconventie
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 4.11 van het tussenvonnis van 25 januari 2023
2.Zie rechtsoverweging 4.18 van het tussenvonnis van 25 januari 2023.
3.Zie rechtsoverweging 4.20 van het tussenvonnis van 25 januari 2023.
4.Zie rechtsoverweging 4.24 van het tussenvonnis van 25 januari 2023.
5.Zie artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.Zie rechtsoverweging 4.26 van het tussenvonnis van 25 januari 2023.
7.Vergelijk Hof Den Bosch, 12 juni 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2157.
8.Zie rechtsoverweging 4.20 van het tussenvonnis van 25 januari 2023.