ECLI:NL:RBOVE:2024:741

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
71-092537-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in drugs

Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in drugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, die onder andere betrekking hadden op de import en export van grote hoeveelheden cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen, en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van april 2020 tot en met maart 2021 betrokken was bij deze organisatie en dat hij samen met anderen opzettelijk cocaïne heeft verhandeld en vervoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en een geldboete van € 5.450,00. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De verdachte had een faciliterende rol en ondersteunde de coördinator van de drugstransporten. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen behandeld en bepaald dat de iPhone en administratie verbeurd verklaard worden, terwijl het geldbedrag van € 5.450,00 aan de verdachte wordt teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en is vastgelegd door de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-092537-22 (P)
Datum vonnis: 12 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.F. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van april 2020 tot en met maart 2021 te Bali en/of in Nederland deelnam aan een criminele organisatie die verdovende middelen importeerde in Nederland en/of exporteerde naar andere Europese landen en/of die verdovende middelen verhandelde;
feit 2:in de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 samen met anderen opzettelijk ongeveer 191 kilogram cocaïne vanuit Nederland exporteerde naar het Verenigd Koninkrijk, en/of die cocaïne verhandelde en/of aanwezig had;
feit 3: in de periode van 17 november 2020 tot en met 26 november 2020 samen met anderen opzettelijk ongeveer 30 kilogram cocaïne en 35 blokken cocaïne vanuit Nederland exporteerde naar het Verenigd Koninkrijk, en/of die cocaïne verhandelde en/of aanwezig had.
Voluit en letterlijk weergegeven luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Feit 1 (zaaksdossier 8;)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van april 2020 tot en met maart 2021, te [plaats], althans ook (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in
o artikel 10 derde, vierde, vijfde lid on/of
o artikel 10a eerste lid Opiumwet en/of
o artikel 11, derde, vierde, vijfde lid en/of
o artikel 11a Opiumwet,
betreffende het binnen het grondgebied van Nederland brengen (invoeren) en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
o harddrugs, te weten cocaïne en/of heroïne en/of speed (amfetamine) en/of mdma, althans harddrugs, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
o softdrugs, te weten hasjiesj en/of hennep en/of wiet en/of cannabis, althans softdrugs, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, vanuit Nederland naar Zweden en/of Denemarken en/of Noorwegen en/of het Verenigd Koninkrijk en/of Italië en/of Spanje, en/of vanuit Spanje naar Nederland, althans vanuit verschillende Europese landen naar Nederland en/of vanuit Nederland naar verschillende Europese landen;
2.
Feit 2 (zaaksdossier 4)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 te Rugby en/of Odijk en/of Rotterdam en/of Barendrecht en/of Spijkenisse en/of te [plaats], althans (ook) elders in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk,
meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) (telkens) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 60 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 61 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 70 kilogram cocaïne,
althans in elk geval (telkens) een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
Feit 3 (zaaksdossier 7)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 26 november 2020, te Rugby en/of Ripley en/of Leeds en/of Tilburg en/of Moordrecht en/of te [plaats], althans (ook) elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 15 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 15 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 35 blokken cocaïne,
althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Verdachte komt naar voren in het opsporingsonderzoek ‘26Kirtland’. Dit opsporingsonderzoek betreft een grootschalig onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot verdovende middelen. Uit dit onderzoek volgt dat verschillende personen die als verdachten zijn aangemerkt, gebruik maakten van digitale cryptocommunicatie via de diensten Encrochat, SkyECC en ANOM.
Uit onder andere deze – inmiddels (deels) ontsleutelde – berichten, observaties en in beslag genomen voorwerpen volgt de verdenking dat verdachte betrokken is geweest bij een organisatie die als doel had onder meer harddrugs te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren en te exporteren naar verschillende Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk. Verdachte wordt door het Openbaar Ministerie de rol toebedeeld van degene die de coördinator van de drugstransporten ondersteunde en in opdracht van hem allerlei hand- en spandiensten verrichtte.
De strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] zijn reeds afgerond. Zij zullen om die reden in dit vonnis, indien genoemd, worden aangeduid als ‘veroordeelde’.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
t.a.v. feit 1
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2024;
het proces-verbaal van identificatie SkyECC gebruiker [accountnaam] als [verdachte] (nummer [nummer]), zaaksdossier 4 p. 5 t/m 7;
het proces-verbaal ‘Zaaksdossier 8, zaak 11b Opiumwet’, p. 1-21, p. 81-82 en
p. 104-106;
t.a.v. feit 2
4. de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2024;
5. het proces-verbaal van bevindingen betreffende SkyECC-gesprekken, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 12 mei 2021, zaaksdossier 4, p. 83 t/m 151;
6. het proces-verbaal van bevindingen betreffende ANOM-gesprekken, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 25 november 2021, zaaksdossier 4, p. 200 t/m 282;
7. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d.
16 november 2021, zaaksdossier 4, p. 55 t/m 77;
8. het proces-verbaal van observeren d.d. 3 maart 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 10 maart 2021, zaaksdossier 4, p. 15 t/m 20;
9. het proces-verbaal van observeren d.d. 6 maart 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 19 maart 2021, zaaksdossier 4, p. 21 t/m 26;
t.a.v. feit 3
10. de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2024;
10. het proces-verbaal van bevindingen betreffende SkyECC-gesprekken, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 24 september 2021, zaaksdossier 7, p. 102 t/m 185.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van april 2020 tot en met maart 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in,
artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of
artikel 10a eerste lid Opiumwet,
betreffende het verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van
harddrugs, te weten cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 in Nederland en het Verenigd Koninkrijk,
tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, en
C) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 60 kilogram cocaïne, en
- ongeveer 61 kilogram cocaïne, en
- ongeveer 70 kilogram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 26 november 2020 te Rugby en/of ook in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, en
C) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
-ongeveer 15 kilogram cocaïne, en
-ongeveer 15 kilogram cocaïne, en
-ongeveer 35 blokken cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
feit 2 en feit 3
telkens het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vijf jaren en een geldboete ter hoogte van € 20.000,00.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling een taakstraf voor de duur van 240 uren per feit op te leggen (ECLI:NL:HR:2022:1191). Verdachte heeft slechts een marginale rol gehad in de feiten en hij heeft een relatief geringe vergoeding ontvangen voor zijn hand- en spandiensten. De feiten betreffen slachtofferloze delicten, verdachte heeft zijn leven inmiddels weer op de rit en hij heeft het verleden achter zich gelaten. Het opleggen van een forse gevangenisstraf is om die redenen weinig zinvol.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen en samen met anderen exporteren van grote hoeveelheden harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk. Hij maakte deel uit van een criminele organisatie die het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van harddrugs naar onder meer het Verenigd Koninkrijk als
core businesshad. Verdachte vervulde voornamelijk een faciliterende en logistieke rol en ondersteunde veroordeelde [medeverdachte 2] bij zijn werkzaamheden als coördinator van de drugstransporten. Verdachte had om die reden een onmisbare en wezenlijke rol, zij het dat zijn rol ondergeschikt was aan die van veroordeelde [medeverdachte 2].
Verdachte heeft bijgedragen aan een georganiseerde vorm van drugscriminaliteit die in ons land grote vormen heeft aangenomen en die gepaard gaat met zware, vaak gewelddadige criminaliteit en illegale geldstromen. De productie en handel van verdovende middelen vormen bovendien een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Kennelijk vanwege financieel gewin heeft verdachte zich hiermee ingelaten zonder rekening te houden met de gezondheidsrisico’s die harddrugs voor gebruikers meebrengen. Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat de productie van dergelijke verdovende middelen in de producerende landen grote effecten heeft op het gebied van geweld en zware milieuvervuiling. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij aan al deze negatieve gevolgen is voorbij gegaan en dat hij kennelijk slechts heeft gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Dat zijn rol ondergeschikt was aan die van veroordeelde [medeverdachte 2] doet aan de geschetste ernst van de feiten niet af.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van
7 november 2023. Verdachte is niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld.
Reclasseringswerker mevrouw [naam] heeft op 20 maart 2023 een adviesrapportage opgesteld. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte zich terughoudend heeft opgesteld over zijn rol in het ten laste gelegde, waardoor zijn aandeel en motief niet inzichtelijk zijn geworden. Ter terechtzitting heeft verdachte op die punten evenmin “klare wijn geschonken”. Verdachte woont sinds lange tijd samen met zijn echtgenote. Eerder werkte hij in de horeca, maar momenteel is hij huisman. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische problematiek. Wel is sprake van een fikse financiële schuld. Verdachte drinkt veel alcohol, maar een relatie met delictgedrag acht de reclassering onwaarschijnlijk. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat. Gelet op de houding van verdachte worden toezicht door de reclassering en interventies niet haalbaar geacht. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het LOVS. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar uitspraken van andere rechtbanken in zaken waarbij vergelijkbare strafbare feiten zijn bewezen verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarbij in strafverminderende zin rekening gehouden met de rol die verdachte binnen de criminele organisatie had in die zin dat zijn rol voornamelijk een faciliterende was. Hij trad echter in voorkomende gevallen ook op als plaatsvervanger van [medeverdachte 2], wiens sturende rol hij dan eveneens overnam.
De rechtbank heeft het tijdsverloop in deze zaak in ogenschouw genomen. Dit tijdsverloop is onder meer veroorzaakt doordat de verdediging en het Openbaar Ministerie, getracht hebben tot procesafspraken te komen waarbij kennelijk geen overeenstemming is bereikt. De rechtbank acht het tijdsverloop daarom ook niet van zodanige aard en omvang dat dit zou moeten leiden tot oplegging van een lagere straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en een geldboete ter hoogte van € 5.450,00 passend en geboden is en zij zal verdachte daartoe dan ook veroordelen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 5.450,00 verbeurd moet worden verklaard. De administratie, de lege doos van de Aquaris X en de iPhone dienen te worden vernietigd.
De raadsman heeft betoogd dat alle in beslag genomen goederen teruggegeven moet worden aan verdachte. Met de iPhone is volgens de raadsman geen strafbaar feit gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde iPhone moet worden verbeurdverklaard, omdat het uit het proces-verbaal van de doorzoeking blijkt dat het een zogenoemd “SkyECC-toestel” betreft en daarmee een voorwerp met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst vermelde geldbedrag ter hoogte van € 5.450,00, aangezien niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag van een bewezen verklaard feit afkomstig is. Het belang van strafvordering verzet zich op zichzelf niet tegen teruggave.
Ten aanzien van de lege doos Aquaris X heeft verdachte desgevraagd op zitting verklaard deze niet terug te willen. Nu verdachte afstand heeft gedaan van dit in beslag genomen goed, zal de rechtbank dienaangaande geen beslissing nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde administratie vatbaar is voor verbeurdverklaring aangezien het voorwerp vervaardigd en/of bestemd is tot het begaan van een of meer bewezenverklaarde feiten. Het betrof administratie dat kennelijk betrekking had op drugshandel.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
feit 2 en feit 3, telkens het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie jaren;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete ter hoogte van € 5.450,00 (zegge: vierenvijftighonderd en vijftig euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
62 (zegge: tweeënzestig) dagen.
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst vermelde iPhone en de op de beslaglijst vermelde administratie;
- gelast de teruggave van het op de beslaglijst vermelde geldbedrag ter hoogte van
€ 5.450,00 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, team 2e Lijns Opsporing Noord-Oost, met nummer LEFCE20006-727, genaamd ‘26Kirtland’ d.d. 30 november 2021. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.