ECLI:NL:RBOVE:2024:719

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
71-092645-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in harddrugs

Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 38-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte was schuldig aan het medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie die verdovende middelen importeerde en verhandelde. De rechtbank baseerde haar oordeel op een uitgebreid opsporingsonderzoek, waarbij gebruik werd gemaakt van digitale cryptocommunicatie en observaties. De verdachte was betrokken bij de export van grote hoeveelheden cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk en had een faciliterende rol binnen de organisatie, verantwoordelijk voor de financiële afwikkeling van drugstransporten. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie, en legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op. Tevens werden geldbedragen en een iPhone verbeurd verklaard, terwijl twee Nokia telefoons aan de verdachte werden teruggegeven. De rechtbank benadrukte de negatieve gevolgen van de drugshandel voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-092645-22 (P)
Datum vonnis: 12 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.F. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van april 2020 tot en met maart 2021 te Bali en/of in Nederland deelnam aan een criminele organisatie die verdovende middelen importeerde in Nederland en/of exporteerde naar andere Europese landen en/of die verdovende middelen verhandelde;
feit 2: in de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 samen met anderen opzettelijk ongeveer 191 kilogram cocaïne vanuit Nederland exporteerde naar het Verenigd Koninkrijk, en/of die cocaïne verhandelde en/of aanwezig had;
feit 3: in de periode van 17 november 2020 tot en met 26 november 2020 samen met anderen opzettelijk ongeveer 30 kilogram cocaïne en 35 blokken cocaïne vanuit Nederland exporteerde naar het Verenigd Koninkrijk, en/of die cocaïne verhandelde en/of aanwezig had.
Voluit en letterlijk weergegeven luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Feit 1 (zaaksdossier 8;)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van april 2020 tot en met maart 2021, te Soesterberg, althans (ook) elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in
o artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of
o artikel 10a eerste lid Opiumwet en/of
o artikel 11, derde, vierde, vijfde lid en/of
o artikel l la Opiumwet,
betreffende het binnen het grondgebied van Nederland brengen (invoeren) en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
o harddrugs, te weten cocaïne en/of heroïne en/of speed (amfetamine) en/of mdma, althans harddrugs, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
o softdrugs, te weten hasjiesj en/of hennep en/of wiet en/of cannabis, althans softdrugs, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, vanuit Nederland naar Zweden en/of Denemarken en/of Noorwegen en/of het Verenigd Koninkrijk en/of Italië en/of Spanje, en/of vanuit Spanje naar Nederland, althans vanuit verschillende Europese landen naar Nederland en/of vanuit Nederland naar verschillende Europese landen;
2.
Feit 2 (zaaksdossier 4)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 te Rugby en/of Odijk en/of Rotterdam en/of Barendrecht en/of Spijkenisse en/of te Soesterberg, althans (ook) elders in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk,
meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) (telkens) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 60 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 61 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 70 kilogram cocaïne,
althans in elk geval (telkens) een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
Feit 3 (zaaksdossier 7)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 26 november 2020, te Rugby en/of Ripley en/of Leeds en/of Tilburg en/of Moordrecht en/of te Soesterberg, althans (ook) elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 15 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 15 kilogram cocaïne, en/of
-ongeveer 35 blokken cocaïne,
althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Verdachte komt naar voren in het opsporingsonderzoek ‘26Kirtland’. Dit opsporingsonderzoek betreft een grootschalig onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot verdovende middelen. Uit dit onderzoek volgt dat verschillende personen die als verdachten zijn aangemerkt, gebruik maakten van digitale cryptocommunicatie via de diensten Encrochat, SkyECC en ANOM.
Uit onder andere deze – inmiddels (deels) ontsleutelde – berichten, observaties en in beslag genomen voorwerpen volgt de verdenking dat verdachte betrokken is geweest bij een organisatie die als doel had harddrugs te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren en te exporteren naar verschillende Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk. Verdachte wordt door het Openbaar Ministerie de rol toebedeeld van degene die na een geslaagd transport het geld in ontvangst nam, onder zich hield en op aanwijzing van [medeverdachte 2] verdeelde onder deelnemers van het criminele samenwerkingsverband in het kader van de financiële afwikkeling van de verschillende transporten.
De strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] zijn reeds afgerond. Zij zullen om die reden in dit vonnis, indien genoemd, worden aangeduid als ‘veroordeelde’.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
t.a.v. feit 1
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2024;
het proces-verbaal van identificatie SkyECC gebruiker [alias] als [verdachte] , zaaksdossier 4 p. 27-30;
het proces-verbaal ‘Zaaksdossier 8, zaak 11b Opiumwet’, p. 1-21, p. 81-83 en
p. 107-109;
t.a.v. feit 2
4. de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2024;
5. het proces-verbaal van bevindingen betreffende SkyECC-gesprekken, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 12 mei 2021, zaaksdossier 4, p. 109 t/m 151;
6. het proces-verbaal van bevindingen betreffende ANOM-gesprekken, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 25 november 2021, zaaksdossier 4, p. 200 t/m 282;
7. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 16 november 2021, zaaksdossier 4, p. 55 t/m 77;
8. het proces-verbaal van observeren d.d. 3 maart 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 10 maart 2021, zaaksdossier 4, p. 15 t/m 20;
9. het proces-verbaal van observeren d.d. 6 maart 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 19 maart 2021, zaaksdossier 4, p. 21 t/m 26;
10. het proces-verbaal van bevindingen ‘[omschrijving]’, zaaksdossier 4,
p. 186 i.c.m. het proces-verbaal van bevindingen ANOM-gesprekken, ZD 4, p. 76-77.
t.a.v. feit 3
11. de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2024;
11. het proces-verbaal van bevindingen betreffende SkyECC-gesprekken, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 24 september 2021, zaaksdossier 7, p. 102 t/m 185.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van april 2020 tot en met maart 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of
artikel 10a eerste lid Opiumwet,
betreffende het verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van
harddrugs, te weten cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 in Nederland en het Verenigd Koninkrijk,
tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, en
C) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 61 kilogram cocaïne, en
- ongeveer 70 kilogram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 26 november 2020 te Rugby en/of Ripley en/of Leeds, en/of ook in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en
B) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, en
C) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 15 kilogram cocaïne, en
- ongeveer 15 kilogram cocaïne, en
- ongeveer 35 blokken cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
feit 2 en feit 3
telkens het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vijf jaren en een geldboete ter hoogte van € 20.000,00.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling een taakstraf voor de duur van 240 uren per feit op te leggen (ECLI:NL:HR:2022:1191). Verdachte heeft slechts een marginale rol gehad in de feiten en hij heeft een relatief geringe vergoeding ontvangen voor zijn hand- en spandiensten. De feiten betreffen slachtofferloze delicten, verdachte heeft zijn leven inmiddels weer op de rit en hij heeft het verleden achter zich gelaten. Het opleggen van een forse gevangenisstraf is om die redenen weinig zinvol.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen en samen met anderen exporteren van grote hoeveelheden harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk. Hij maakte deel uit van een criminele organisatie die het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van harddrugs naar onder meer het Verenigd Koninkrijk als
core businesshad. Verdachte vervulde een faciliterende rol. Hij was verantwoordelijk voor de financiële afwikkeling van de drugstransporten. Verdachte kreeg instructies over het aannemen van het geld en het verdelen daarvan. Verdachte had om die reden een onmisbare rol, maar zijn rol was ondergeschikt aan die van andere leden van de organisatie.
Verdachte heeft bijgedragen aan een georganiseerde vorm van drugscriminaliteit die in ons land grote vormen heeft aangenomen en die gepaard gaat met zware, vaak gewelddadige criminaliteit en illegale geldstromen. De productie en handel van verdovende middelen vormen bovendien een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Kennelijk vanwege financieel gewin heeft verdachte zich hiermee ingelaten zonder rekening te houden met de gezondheidsrisico’s die harddrugs voor gebruikers meebrengen. Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat de productie van dergelijke verdovende middelen in de producerende landen grote effecten heeft op het gebied van geweld en zware milieuvervuiling. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij aan al deze negatieve gevolgen is voorbij gegaan en dat hij kennelijk slechts heeft gedacht aan eigen financieel gewin.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van
7 november 2023. Verdachte is niet recentelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Reclasseringswerker mevrouw [reclasseringswerker] heeft op 23 maart 2023 een adviesrapportage opgesteld. Uit deze rapportage blijkt dat de reclassering geen delictgerelateerde criminogene factoren kan aanwijzen. Verdachte is zzp’er en genereert uit zijn werkzaamheden voldoende inkomsten om rond te komen. Verdachte heeft twee kinderen en woont samen met zijn partner. Er is geen sprake van middelenproblematiek en verdachte heeft geen hulpvraag aan de reclassering. Verdachte behoort tot de normgroep met een gemiddeld algemeen recidiverisico. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het LOVS. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar uitspraken van andere rechtbanken waarbij vergelijkbare strafbare feiten zijn bewezen verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de relatief beperkte en ondergeschikte rol die verdachte binnen de criminele organisatie had. Verdachte is bij ieder transport zijdelings betrokken geweest als degene die de financiën namens de coördinator van de transporten afhandelde. De rechtbank zal daarnaast een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit dient verdachte er ook van te weerhouden om in de toekomst (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft het tijdsverloop in deze zaak in ogenschouw genomen. Dit tijdsverloop is onder meer veroorzaakt doordat de verdediging en het Openbaar Ministerie, getracht hebben tot procesafspraken te komen waarbij kennelijk geen overeenstemming is bereikt. De rechtbank acht het tijdsverloop daarom ook niet van zodanige aard en omvang dat dit zou moeten leiden tot oplegging van een lagere straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is en zal verdachte daartoe dan ook veroordelen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van € 1.400,00 en € 19.500,00 verbeurd moeten worden verklaard. De twee Nokia telefoons en de iPhone dienen te worden vernietigd.
De raadsman heeft betoogd dat de twee Nokia telefoons teruggegeven moeten worden aan verdachte. Met deze telefoons zijn geen strafbare feiten gepleegd. Ten aanzien van de iPhone refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de geldbedragen heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde iPhone moet worden verbeurd verklaard, omdat het een voorwerp betreft met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde geldbedragen van
€ 1.400,00 en € 19.500,00 moeten worden verbeurdverklaard, omdat die geldbedragen door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan verdachte toebehorende op de beslaglijst vermelde twee telefoons van het merk Nokia, aangezien deze goederen geen relatie hebben met de bewezen verklaarde feiten en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
feit 2 en feit 3, telkens het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst vermelde iPhone, het geldbedrag ter hoogte van € 1.400,00 en het geldbedrag ter hoogte van € 19.500,00;
- gelast de teruggave van de twee op de beslaglijst vermelde Nokia telefoons aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, team 2e Lijns Opsporing Noord-Oost, met nummer LEFCE20006-727, genaamd ‘26Kirtland’ d.d. 30 november 2021. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.