ECLI:NL:RBOVE:2024:718

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
71-093540-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs met een gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 55-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs, specifiek het exporteren van ongeveer 70 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een openbare terechtzitting op 23 januari 2024, waar de officier van justitie, mr. P.F. Hoekstra, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Arkesteijn, hun standpunten hebben toegelicht. De verdachte heeft ingestemd met een afdoeningsvoorstel dat een bewezenverklaring en een strafoplegging inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat het afdoeningsvoorstel recht deed aan de wettelijke bepalingen en de rechten van de verdachte. De bewezenverklaring was gebaseerd op de bewijsmiddelen in het dossier, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gangbare straffen in soortgelijke zaken. Uiteindelijk is de gevangenisstraf conform het afdoeningsvoorstel opgelegd, met de voorwaarde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-093540-22 (P)
Datum vonnis: 12 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2024. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.F. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw
mr. T. Arkesteijn, advocaat in Nieuwerkerk aan den IJssel, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen ongeveer 70 kilogram cocaïne exporteerde, daarin handelde en/of de verdovende middelen aanwezig had.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1 (zaaksdossier 4)
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 te Rugby en/of Odijk en/of Rotterdam en/of Barendrecht en/of Spijkenisse, althans (ook) elders in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk,
meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) (telkens) opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
B) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoert, en/of
C) althans in elke geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
-ongeveer 70 kilogram cocaïne,
althans in elk geval (telkens) een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoel in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Het afdoeningsvoorstel

Op 2 oktober 2023 zijn door de officier van justitie en de verdediging afdoeningsafspraken gemaakt die in een schriftelijke overeenkomst zijn vastgelegd. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijke voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank overgelegd.
Het afdoeningsvoorstel houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven:
  • bewezen verklaard kan worden het tezamen en in vereniging buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van 70 kilo cocaïne in de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021, te Spijkenisse, Rugby, Odijk, Rotterdam en/of Barendrecht;
  • de officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Verder is overeengekomen dat:
  • verdachte afziet van het indienen van onderzoekswensen;
  • verdachte geen bewijsverweren voert en al ingediende onderzoekswensen op zitting dan wel voorafgaande aan de zitting schriftelijk intrekt;
  • verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • verdachte afstand doet van alle in beslag genomen goederen;
  • verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
  • zowel door de verdediging als door het openbaar ministerie wordt afgezien van hoger beroep in deze zaak als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdediging gemaakte afspraken, in die zin dat niet meer of minder dan drie maanden gevangenisstraf van de eis zal worden afgeweken.
Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn zowel het strafdossier als de gemaakte afspraken uitvoerig met verdachte, de raadsvrouw en de officier van justitie besproken. Daarbij was een belangrijk element of verdachte begreep wat de gemaakte afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak hebben. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsvrouw heeft besproken, dat hij bekend is met de inhoud van het afdoeningsvoorstel en de straf die wordt voorgesteld en dat hij daarmee akkoord gaat. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en hij accepteert de op te leggen straf zoals die is vastgelegd in de overeenkomst. De verdachte, de raadsvrouw en de officier van justitie hebben allen bevestigd achter het voorstel te staan.
De rechtbank heeft vervolgens de zaak ter terechtzitting behandeld aan de hand van de vragen van artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Ook bij een gezamenlijk afdoeningsvoorstel, blijft immers uitgangspunt dat de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid behoudt om te zorgen dat de afdoening van de strafzaak plaatsvindt overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen en de eisen van een eerlijk proces.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het afdoeningsvoorstel met betrekking tot het bewijs

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken te voldoen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de door de Hoge Raad geformuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen. [1] Deze houden onder meer in:
  • de rechtbank houdt een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, met name de artikelen 348 en 350 Sv;
  • verdachte is voorzien van rechtsbijstand;
  • de inhoud van het afdoeningsvoorstel is op de openbare terechtzitting besproken;
  • de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gespaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de hiervoor genoemde aandachtspunten, het afdoeningsvoorstel recht doet aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en dat de belangen van zowel verdachte als de maatschappij met dit afdoeningsvoorstel voldoende zijn gewaarborgd.
Nu de bewezenverklaring aansluit bij de bewijsmiddelen in het dossier en er geen (directe) slachtoffers bekend zijn in de zaak, ziet de rechtbank geen aanleiding van het afdoeningsvoorstel af te wijken.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 februari 2021 tot en met 4 maart 2021 in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk,
tezamen en in vereniging met anderen,
A) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en
B) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en
C) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 70 kilogram cocaïne,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis, ondanks andersluidende afspraak, hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis zal worden gehecht.

8.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

10.De op te leggen straf of maatregel

De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen uitvoeren van een grote hoeveelheid cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk. Hij heeft hierover voorbereidende gesprekken gevoerd en verdachte is degene geweest die de cocaïne fysiek heeft overgedragen aan de transporteur, waarna de transporteur de cocaïne heeft laten uitvoeren naar het Verenigd Koninkrijk. Door de uitvoer van verdovende middelen wordt de internationale drugshandel in stand gehouden, met alle daaraan verbonden negatieve effecten. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugshandel vaak gepaard gaat met (zware) criminaliteit. Het gebruik van cocaïne werkt bovendien verslavend en is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Om zijn financiële positie te verbeteren heeft verdachte zich hiermee ingelaten zonder rekening te houden met de gezondheidsrisico’s die harddrugs voor gebruikers meebrengen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft verder gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van
7 november 2023. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Verdachte heeft een gezin, woning en een vaste baan, die hij kan behouden indien het onvoorwaardelijke strafdeel beperkt blijft tot een jaar gevangenisstraf. Zijn werkgever heeft ingestemd met onbetaald verlof gedurende een jaar.
Strafoplegging
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de voorgestelde straf, mede gelet op het tijdsverloop sinds de ten laste gelegde periode, welk tijdsverloop bij hoger beroep nog aanzienlijk zal toenemen, valt binnen de bandbreedte van de straffen die normaliter in soortgelijke zaken worden opgelegd en dat die straf recht doet aan alle betrokken belangen.
De rechtbank zal daarom conform het afdoeningsvoorstel aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte
van twee jaren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Voetnoten

1.HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252