3.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 maart 2022 bevonden [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte] (medeverdachte) zich samen met getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] op het kruispunt Adadwarsstraat en Marktstraat in Almelo, komende uit het centrum van Almelo waar zij een café hadden bezocht. Verdachte en medeverdachte waren onder invloed van alcohol. De verdachten liepen samen voorop met één van de hiervoor genoemde getuigen in de richting van de Sesastraat. Kort hierachter liepen de drie andere getuigen. [slachtoffer] (aangever) liep enkele meters achter de groep in de zelfde richting over de Adadwarsstraat. Hij was op dat moment aan het bellen met zijn vriendin (getuige [getuige 5] ). Bij de parkeerplaats aan de Poulinkstraat stond de groep stil. Aangever passeerde omstreeks 04:15 uur de groep aan de linkerkant. De groep liep vervolgens verder in dezelfde richting als aangever. In de groep werd geschreeuwd. Op enig moment stonden in de Poulinkstraat beide verdachten tegenover aangever. De medeverdachte gaf aangever met beide handen een duw tegen de borst. Hierdoor viel aangever naar achteren. De medeverdachte gaf hem een vuistslag in het gezicht en liep op aangever af. De medeverdachte en aangever hielden elkaar vervolgens vast. Terwijl aangever met zijn hoofd voorovergebogen in worsteling was met de medeverdachte, sloeg verdachte hem tegen het lichaam. Ook schopte/trapte hij aangever een keer tegen het lichaam. Verdachte stond op korte afstand van de medeverdachte en aangever. Hij heeft ter terechtzitting op 29 januari 2024 verklaard dat hij twee stappen bij hem vandaan stond. Hij voelde toen een mes in zijn rechter jaszak. Dit was een (heren)mes dat hij ingeklapt in zijn jaszak had. Het lemmet van het mes was ongeveer tien centimeter lang. Verdachte heeft het mes gepakt, heeft dit opengeklapt en hij heeft aangever door zijn jas, hemd en shirt met het mes in de rug ‘geprikt’. Als gevolg hiervan heeft aangever letsel opgelopen. In het ziekenhuis is vastgesteld dat aangever op de rug, ter hoogte van het schouderblad, een snijverwonding had van twee centimeter lang en een halve centimeter diep. De wond is gehecht.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte te kwalificeren als ‘steken’ met een mes. Verdachte heeft dermate veel kracht gebruikt, dat het mes door verschillende lagen kleding van aangever is gegaan en een verwonding zoals hiervoor omschreven heeft opgeleverd.
Het steken als zodanig in het bovenlichaam roept een aanmerkelijke kans in het leven dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aangever is immers gestoken ter hoogste van zijn linkerschouderblad, terwijl zich in dat gebied belangrijke (slag)aderen en vitale organen bevinden, zoals de longen en het hart. Weliswaar zijn bij aangever geen vitale organen of belangrijke (slag)aderen geraakt, maar het is een algemene ervaringsregel dat een steekverwonding in het bovenlichaam tot zwaar lichamelijk letsel (of erger) kan leiden. Een ieder – en dus ook verdachte – heeft wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Daarbij komt dat het steken met het mes gebeurde in een uit de bewijsmiddelen naar voren komende dynamische en onvoorspelbare situatie, waarin aangever in gevecht was met medeverdachte en verdachte zich hierin met slaande en schoppende/trappende bewegingen mengde. Het steken met een mes in die situatie is ook naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit blijkt dat verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, is niet gebleken. Uit de door verdachte ter terechtzitting gestelde ervaren ‘spanning’ of ‘paniek’ ten tijde van het steken is een dergelijke contra-indicatie niet aannemelijk geworden.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit ter terechtzitting op 29 januari 2024 heeft bekend en door of namens hem nadien geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 januari 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 14 en 15:
3. het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , pagina 18 tot en met 26;
4. een geneeskundige verklaring, pagina 35;
5. het deskundigenverslag van 29 juni 2022, opgemaakt door W. Barends, forensisch arts, pagina’s 36 tot en met 38;
6. het proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden), pagina 113;
7. het proces-verbaal van bevindingen (tonen camerabeelden aan aangever), pagina 117;
8. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina’s 75 en 76;
9. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina 58 tot en met 62.