ECLI:NL:RBOVE:2024:707

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
08.098928.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met mes in Almelo

Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 12 maart 2022 in Almelo geprobeerd een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze te slaan, te trappen en met een mes in de rug te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie waarbij het slachtoffer gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet in een noodweersituatie bevond en dat zijn handelen als aanvallend moest worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een schadevergoeding van € 2.348,33 aan het slachtoffer. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 29 januari 2024, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.098928.23 (P)
Datum vonnis: 12 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 januari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Guest en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.L.A.N. Weusthof, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door zijn raadsman mr. R.W. Hoevers, advocaat te Enschede, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 maart 2022 in Almelo heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(primair)dan wel met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer] met een steekverwonding als gevolg
(subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door:
- die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) te duwen ten gevolge waarvan deze naar achteren is gevallen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- die [slachtoffer] een of meerdere malen te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of op/tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer] in zijn rug ter hoogte van het linker schouderblad, althans in het lichaam, (met kracht) eenmaal te steken en/of te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Almelo openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Poulinkstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door:
- die [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) te duwen ten gevolge waarvan deze naar achteren is gevallen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- die [slachtoffer] een of meerdere malen te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of op/tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer] in zijn rug ter hoogte van het linker schouderblad, althans in het lichaam, (met kracht) eenmaal te steken en/of te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig letsel, te weten een steekverwonding in de rug ter hoogte van het linker schouderblad, althans in het lichaam, van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 maart 2022 bevonden [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte] (medeverdachte) zich samen met getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] op het kruispunt Adadwarsstraat en Marktstraat in Almelo, komende uit het centrum van Almelo waar zij een café hadden bezocht. Verdachte en medeverdachte waren onder invloed van alcohol. De verdachten liepen samen voorop met één van de hiervoor genoemde getuigen in de richting van de Sesastraat. Kort hierachter liepen de drie andere getuigen. [slachtoffer] (aangever) liep enkele meters achter de groep in de zelfde richting over de Adadwarsstraat. Hij was op dat moment aan het bellen met zijn vriendin (getuige [getuige 5] ). Bij de parkeerplaats aan de Poulinkstraat stond de groep stil. Aangever passeerde omstreeks 04:15 uur de groep aan de linkerkant. De groep liep vervolgens verder in dezelfde richting als aangever. In de groep werd geschreeuwd. Op enig moment stonden in de Poulinkstraat beide verdachten tegenover aangever. De medeverdachte gaf aangever met beide handen een duw tegen de borst. Hierdoor viel aangever naar achteren. De medeverdachte gaf hem een vuistslag in het gezicht en liep op aangever af. De medeverdachte en aangever hielden elkaar vervolgens vast. Terwijl aangever met zijn hoofd voorovergebogen in worsteling was met de medeverdachte, sloeg verdachte hem tegen het lichaam. Ook schopte/trapte hij aangever een keer tegen het lichaam. Verdachte stond op korte afstand van de medeverdachte en aangever. Hij heeft ter terechtzitting op 29 januari 2024 verklaard dat hij twee stappen bij hem vandaan stond. Hij voelde toen een mes in zijn rechter jaszak. Dit was een (heren)mes dat hij ingeklapt in zijn jaszak had. Het lemmet van het mes was ongeveer tien centimeter lang. Verdachte heeft het mes gepakt, heeft dit opengeklapt en hij heeft aangever door zijn jas, hemd en shirt met het mes in de rug ‘geprikt’. Als gevolg hiervan heeft aangever letsel opgelopen. In het ziekenhuis is vastgesteld dat aangever op de rug, ter hoogte van het schouderblad, een snijverwonding had van twee centimeter lang en een halve centimeter diep. De wond is gehecht.
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte te kwalificeren als ‘steken’ met een mes. Verdachte heeft dermate veel kracht gebruikt, dat het mes door verschillende lagen kleding van aangever is gegaan en een verwonding zoals hiervoor omschreven heeft opgeleverd.
Het steken als zodanig in het bovenlichaam roept een aanmerkelijke kans in het leven dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aangever is immers gestoken ter hoogste van zijn linkerschouderblad, terwijl zich in dat gebied belangrijke (slag)aderen en vitale organen bevinden, zoals de longen en het hart. Weliswaar zijn bij aangever geen vitale organen of belangrijke (slag)aderen geraakt, maar het is een algemene ervaringsregel dat een steekverwonding in het bovenlichaam tot zwaar lichamelijk letsel (of erger) kan leiden. Een ieder – en dus ook verdachte – heeft wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Daarbij komt dat het steken met het mes gebeurde in een uit de bewijsmiddelen naar voren komende dynamische en onvoorspelbare situatie, waarin aangever in gevecht was met medeverdachte en verdachte zich hierin met slaande en schoppende/trappende bewegingen mengde. Het steken met een mes in die situatie is ook naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit blijkt dat verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, is niet gebleken. Uit de door verdachte ter terechtzitting gestelde ervaren ‘spanning’ of ‘paniek’ ten tijde van het steken is een dergelijke contra-indicatie niet aannemelijk geworden.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit ter terechtzitting op 29 januari 2024 heeft bekend en door of namens hem nadien geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 januari 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 14 en 15:
3. het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , pagina 18 tot en met 26;
4. een geneeskundige verklaring, pagina 35;
5. het deskundigenverslag van 29 juni 2022, opgemaakt door W. Barends, forensisch arts, pagina’s 36 tot en met 38;
6. het proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden), pagina 113;
7. het proces-verbaal van bevindingen (tonen camerabeelden aan aangever), pagina 117;
8. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina’s 75 en 76;
9. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina 58 tot en met 62.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2022 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door:
- die [slachtoffer] eenmaal te slaan en te trappen of te schoppen tegen het lichaam en
- die [slachtoffer] in zijn rug ter hoogte van het linker schouderblad met kracht eenmaal te steken met een mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair, het misdrijf:poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces. Het ingrijpen van verdachte bij de worsteling tussen aangever en de medeverdachte was niet proportioneel. Verdachte heeft gehandeld uit blinde angst. Uit medisch onderzoek in 2020 bleek dat zijn kalenderleeftijd niet aansloot op zijn lichamelijke leeftijd. De oorzaak hiervoor was een verlate pubertijd. De pubertijd, en het uitblijven daarvan, heeft niet alleen gevolgen voor de lichamelijke, maar ook de geestelijke groei van verdachte. Ten tijde van het voorval was zijn prefrontale cortex nog niet zo ver ontwikkeld als die van een gemiddelde 18-jarige.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer(exces) kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waar onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
Volgens vaste rechtspraak kan een beroep op noodweer(exces) niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich daarop beroept, noch op grond van zijn bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien - als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat de medeverdachte en aangever verwikkeld zijn geraakt in een gevecht, waarbij over en weer werd getrokken en geduwd en slaande bewegingen werden gemaakt. De medeverdachte heeft als agressor als eerste geweld gebruikt. Verdachte heeft zich toen met dat gevecht bemoeid, door eerst aangever, terwijl aangever en medeverdachte elkaar vasthielden, te slaan en te schoppen/trappen en hem daarna in zijn rug te steken met een mes.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte actief deelnam aan het gevecht dat gaande was tussen de medeverdachte en aangever, waarop hij op enig moment met een mes in de rug van aangever heeft gestoken. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden. Het is namelijk niet aannemelijk geworden dat aangever de agressor was of dat zich gaandeweg de confrontatie een noodweersituatie voor verdachte heeft ontwikkeld. Om die reden komt het beroep op noodweerexces niet aan de orde en dient het verweer te worden verworpen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte als aanvallend moet worden gezien en dat ook om die - de verwerping van het verweer zelfstandig dragende - reden het beroep op noodweerexces niet kan worden aanvaard.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 150 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft – overeenkomstig haar schriftelijke pleitnotities - een strafmaatverweer gevoerd ertoe strekkende dat bij de strafoplegging in hoge mate rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij de raadsvrouw zich heeft aangesloten bij de constatering van de reclassering dat er contra-indicaties zijn voor een gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen conform het jeugdstrafrecht waarbij het onvoorwaardelijke deel bestaat uit een taakstraf.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door het slachtoffer te slaan, schoppen/trappen en vervolgens met een mes te steken in zijn rug. Hij deed dit terwijl het slachtoffer door de medeverdachte werd vastgehouden en met zijn hoofd naar beneden stond.
Uit de omstandigheden die hieraan vooraf gingen leidt de rechtbank af dat het steken geen impulsieve daad is geweest, maar een bewuste geweldshandeling. Terwijl een worsteling tussen het slachtoffer en de medeverdachte gaande was heeft verdachte een mes gepakt dat hij al bij zich droeg. Hij heeft dit opengeklapt, is daarmee naar het slachtoffer gelopen en heeft hem bewust, met kracht, in de rug gestoken. Als gevolg van het steken door verdachte heeft het slachtoffer een wond van twee centimeter lang en een halve centimeter diep opgelopen.
Verdachte heeft gemeend zich in een eerder ontstaan conflict op deze wijze te moeten mengen. De lichtvaardigheid waarmee hij heeft besloten om een mes te gebruiken rekent de rechtbank hem zwaar aan. Iedere vorm van eigenrichting, en daarmee ook het handelen van verdachte, is binnen de samenleving en rechtsorde volstrekt onacceptabel.
Het geweld vond plaats na een cafébezoek en het gebruik van alcohol, op straat, in de nabijheid van meerdere getuigen en woningen. Het dragen van messen op openbare plaatsen is een groot maatschappelijk probleem. Het dragen van een mes (naar en) van een uitgaansgelegenheid is in absolute tegenstrijd met een dergelijke locatie, waar mensen komen voor hun plezier en waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Een steekincident op een openbare plaats is zeer schokkend voor getuigen en omwonenden en versterkt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft met zijn handelen aan die gevoelens bijgedragen. Het handelen van verdachte heeft bovendien grote impact gehad op het slachtoffer en zijn omgeving, wat ook blijkt uit de toelichting op de vordering die hij als benadeelde partij heeft ingediend.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in 2023 een strafbeschikking heeft gekregen voor een geweldsdelict in 2021. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het over verdachte opgemaakte rapport van Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de reclassering) van 29 november 2023. Uit het onderzoek komen voornamelijk beschermende factoren naar voren, zoals dagbesteding (schoolgang/werk) en familie. Er bestaan vermoedens van een onderliggende verstandelijke beperking. Er is sprake geweest van een groeiachterstand, die door een hormoonbehandeling heeft geleid tot een verlate pubertijd. Het is niet duidelijk in hoeverre dit van invloed is geweest op het gedrag van verdachte. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag en het risico op letsel wordt ingeschat als gemiddeld. Hoewel er ten tijde van het ten laste gelegde mogelijk sprake is geweest van een gebrek aan vaardigheden ten aanzien van impulsiviteit en (onvolwassen) gedrag kunnen er op basis van de beschikbare informatie geen delictrelaties worden gelegd. De reclassering ziet geen noodzaak om tot een plan van aanpak te komen aangaande gedragsverandering en/of risicoverlaging. Verdachte wil immers niet inhoudelijk met de reclassering spreken over het ten laste gelegde. Er is geen aanleiding om te stellen dat sprake is van een pro-criminele houding. Op basis van de indicaties jeugdstrafrecht en pedagogische mogelijkheden ziet de reclassering onvoldoende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Geadviseerd wordt daarom het volwassenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat interventies of toezicht niet nodig worden geacht.
Adolescentenstrafrecht
De raadsvrouw heeft bepleit om verdachte conform het jeugdstrafrecht te berechten.
Uitgangspunt is dat de verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht, omdat hij ten tijde van het bewezenverklaarde 18 jaar oud was. De reclassering rapporteert dat zij op basis van de indicaties jeugdstrafrecht en pedagogische mogelijkheden onvoldoende indicaties ziet voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De rechtbank overweegt verder dat uit de door de raadsvrouw overlegde stukken weliswaar blijkt dat sprake is geweest van een groeiachterstand bij verdachte, maar dat niet duidelijk is geworden in hoeverre dit van invloed is geweest op het gedrag van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Verder is ook niet op basis van andere omstandigheden gebleken dat het ontwikkelingsniveau van de verdachte dusdanig was ten tijde van het feit dat hij als jeugdige moet worden berecht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor zware mishandeling met behulp van mes is daarin als oriëntatiepunt, bij middelzwaar letsel, een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden opgenomen. Er wordt dan uitgegaan van een voltooid delict. In dit geval is er sprake van een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de aard en de hoogte van de straf in het voordeel van verdachte rekening met zijn jeugdige leeftijd en zijn stabiele leefsituatie. De rechtbank vindt daarentegen het gemak waarmee verdachte is overgegaan tot het plegen van dit geweld zorgelijk. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat dit geweld is gepleegd in de context van het uitgaan. Bij verdachte lijkt verder geen sprake te zijn van diepgevoeld berouw over het door hem gepleegde geweld. Immers, verdachte heeft eerst ter terechtzitting op 29 januari 2024 een verklaring afgelegd waarin hij zijn handelen heeft gebagatelliseerd door het steken met een mes “prikken” en “het toebrengen van een pijnprikkel” te noemen. Verder is de stelling van verdachte dat hij angstig was en in paniek, niet te rijmen met de omstandigheid dat hij het slachtoffer in de rug heeft gestoken op het moment dat deze met zijn hoofd naar beneden stond en door de medeverdachte werd vastgehouden. Tegen beter weten in lijkt verdachte vol te houden aan het scenario dat het slachtoffer de agressor was. Hiermee toont verdachte aan dat hij geen enkel inzicht heeft in het strafbare van zijn handelen.
Daar waar de officier van justitie in het voordeel van verdachte rekening heeft willen houden met het tijdsverloop in deze zaak, is de rechtbank een andere mening toegedaan. Hoewel verdachte niet hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling, heeft het opsporingsonderzoek aanzienlijke vertraging opgelopen door, onder meer, de afwachtende opstelling van verdachte en medeverdachte. Pas na het tonen van camerabeelden in een regionaal televisieprogramma kwamen zij in beeld als verdachten en pas ter terechtzitting van 29 januari 2024 heeft verdachte verklaard een mes bij zich te hebben gehad en daarmee te hebben gestoken. Om die reden is het naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet op zijn plaats om in het voordeel van verdachte rekening te houden met het tijdsverloop.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf al dan niet in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal verdachte, niet alleen vanuit het oogpunt van vergelding, maar ook als signaal naar anderen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.221,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 12 maart 2022. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- jas € 267,97;
- broek € 50,00;
- hemd € 60,00;
- t-shirt € 10,00;
- eigen risico € 298,33.
Ter vergoeding van proceskosten (reiskosten gesprek officier van justitie) wordt een bedrag van € 35,00 gevorderd. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht door de raadsman van de benadeelde partij.
De raadsman heeft ter terechtzitting een rekeningspecificatie afkomstig van de ziektekostenverzekeraar van 24 april 2022 voorgelezen. Hieruit volgt dat de benadeelde partij de kosten voor het ambulancevervoer vanuit het eigen risico heeft moeten betalen tot een bedrag van € 298,33.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich - overeenkomstig haar op schrift gestelde pleidooi – primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op het door haar gevoerde verweer tot ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair is aangevoerd dat de gevorderde schadevergoeding voor de kleding niet, althans onvoldoende, is onderbouwd met aankoopbonnen. De vordering van de benadeelde partij dient daarom ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor kleding (€ 387,97) te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Indien de rechtbank gebruik wenst te maken van haar schattingsbevoegdheid wordt verzocht een schadevergoeding toe te kennen van € 120,00. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het eigen risico geen opmerkingen. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding acht de raadsvrouw toewijzing van een bedrag van € 850,00 passend.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Kleding
De opgevoerde schadepost ten aanzien van de kleding is betwist. Deze post is onvoldoende onderbouwd. Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden, aangezien de kleding die hij droeg op 12 maart 2022 beschadigd is dan wel doordrenkt is geraakt met bloed. De exacte omvang van de schade staat niet vast. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank stelt de omvang van de schade vast op € 250,00. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot dit bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de kleding voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Eigen risico
Tussen partijen is niet in geschil dat de benadeelde partij op 12 maart 2022 naar het Medisch Spectrum Twente in Almelo is vervoerd met een ambulance. Met de onderbouwing door de raadsman van de benadeelde partij ter terechtzitting is de opgevoerde schade voldoende komen vast te staan. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 298,33.
Proceskosten
Ter vergoeding van proceskosten (reiskosten gesprek officier van justitie) wordt een bedrag van € 35,00 gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij met een gemachtigde (advocaat) procedeert. Het wettelijk stelsel biedt in dat geval geen ruimte voor vergoeding van deze kosten. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:414) en zal de vordering voor dit deel afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank hanteert voor de vaststelling van deze schade de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en uitspraken in min of meer vergelijkbare zaken als uitgangspunt. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.800,00.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor dat deel toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.348,33 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 12 maart 2022.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Verdachte is voor de gehele schade naar burgerlijk recht met medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk. Als één verdachte aan zijn betalingsverplichting voldoet, is de andere verdachte van zijn betalingsverplichting bevrijd.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met
33 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 4 (vier)
maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.348,33 (bestaande uit € 548,33 materiële schade en € 1.800,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 2.348,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 2.348,33 (zegge: tweeduizend driehonderdvierentachtig euro en drieëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzeling voor de duur van 33 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde proceskosten van € 35,00;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. de Boef, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van
S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023116479 van 20 april 2023. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.