ECLI:NL:RBOVE:2024:694

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
ak_23_970
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een wapenverlof op basis van vrees voor misbruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een wapenverlof beoordeeld. Eiser, lid van een schietvereniging, had op 18 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een wapenverlof, welke door de korpschef op 5 september 2022 werd afgewezen. De minister van Justitie en Veiligheid verklaarde het administratief beroep van eiser op 28 februari 2023 ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van informatie uit een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van 10 maart 2020, waarin eiser werd gelinkt aan cocaïnehandel, de weigering van het wapenverlof mocht handhaven. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van 'geringe twijfel' over de betrouwbaarheid van eiser, wat voldoende is om het wapenverlof te weigeren. Eiser betoogde dat de minister niet enkel op het proces-verbaal had mogen afgaan, maar de rechtbank oordeelt dat de informatie uit het TCI voldoende waarborgen biedt. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke belangen van eiser niet opwegen tegen het algemene belang van de veiligheid in de samenleving. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en de weigering van het wapenverlof blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/970

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (in administratief beroep gehandhaafde) weigering om aan eiser het door hem gevraagde wapenverlof te verlenen.
1.1.
De korpschef van politie (hierna: de korpschef) heeft eisers aanvraag voor een wapenverlof met het primaire besluit van 5 september 2022 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 28 februari 2023 heeft de minister het hiertegen gerichte administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1].

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiser is lid van een schietvereniging in [plaats]. Eiser heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat hij gebruik maakt van de wapens van de schietvereniging. Dit betreft relatief oude wapens en de hoeveelheid wapens is beperkt. Het komt voor dat alle wapens in gebruik zijn bij de aanwezige leden zodat hij dan niet kan schieten. Eiser wil daarom een eigen wapen hebben. Hiervoor heeft hij een wapenverlof nodig en hiervoor heeft hij een aanvraag ingediend bij de korpschef, die op 18 mei 2022 is ontvangen. De besluitvorming op die aanvraag ligt in deze uitspraak voor.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende besluitvorming
4. Met het primaire besluit van 5 september 2022 heeft de korpschef geweigerd het gevraagde wapenverlof te verlenen op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) en paragraaf 1.2, aanhef en onder b, van het Bijzonder Deel van de Circulaire wapens en munitie 2019 (hierna: Cwm 2019). Dit betreft vrees voor misbruik (“niet kan worden toevertrouwd”), gebaseerd op “andere omtrent de aanvrager bekende feiten”.
Ter onderbouwing heeft de korpschef aangevoerd dat uit onderzoek in de politiesystemen is gebleken van een proces-verbaal van 10 maart 2020, waaruit blijkt dat in de maand januari 2020 informatie is binnengekomen bij het Team Criminele Inlichtingen van de eenheid Oost-Nederland (hierna: TCI) dat eiser zou werken op het gebied van de cocaïnehandel. In dit proces-verbaal is vastgelegd dat de opsteller van het proces-verbaal heeft verklaard dat hij, alvorens deze informatie ter beschikking te hebben gesteld, zich een oordeel heeft gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. Dat oordeel luidt dat de bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Wat eiser in zijn zienswijze heeft aangegeven (te weten dat hij in het verleden klanten/vrienden heeft gehad van wie later bleek dat zij zich bezighielden met foute zaken, en dat, als hij daarvan hoorde, onmiddellijk de contacten verbrak), is volgens de korpschef te weinig om hem ervan te overtuigen dat eiser niets met drugshandel van doen heeft.
De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat (op zijn minst geringe) twijfels zijn gerezen over de aanvaarbaarheid van de uitzonderingspositie waarin eiser komt te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers. Het is daarom onverantwoord om eiser in het bezit te stellen c.q. te laten stellen van een vuurwapen.
5. Met het bestreden besluit van 28 februari 2023 heeft de minister het door eiser ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
De minister vindt dat de korpschef heeft mogen uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal van 10 maart 2020, dat op ambtsbelofte is opgemaakt. De daarin opgenomen, door de informant verstrekte informatie is door het TCI als betrouwbaar aangemerkt. De inhoud van het proces-verbaal is helder en ondubbelzinnig en wat eiser hiertegenover heeft gesteld, heeft geen twijfel opgeroepen over de juistheid ervan. Dat eiser wil dat er een nader onderzoek zal worden ingesteld om zijn naam te zuiveren, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het proces-verbaal van het TCI blijkt dat eiser betrokken is bij enige vorm van drugshandel. De minister is geen andere informatie bekend die tot een andere conclusie kan leiden.
De persoonlijke belangen van eiser wegen volgens de minister niet op tegen het zwaarwegende, door hem en de korpschef te beschermen algemene belang van de veiligheid in de samenleving.
Beoordeling van de beroepsgronden
6. Eiser stelt dat de minister zijn besluitvorming niet heeft mogen baseren op het proces-verbaal van het TCI van 10 maart 2020.
6.1.
Ten eerste zijn in het bestreden besluit zijn initialen niet correct vermeld. Daar staat [naam 2], terwijl dit [eiser] moet zijn. Eiser vraagt zich af of hij wel de persoon is die in het proces-verbaal wordt genoemd.
6.2.
Ten tweede is er sprake van een anonieme bron die heeft gesuggereerd dat eiser zich bezighoudt met drugshandel. Eiser kan zich tegen een verklaring van een anonieme bron niet verweren en is bij voorbaat al veroordeeld. Hierdoor heeft hij geen eerlijk proces gekregen. Het had op de weg van de korpschef/de minister gelegen om nader onderzoek in te stellen. Dat nadere onderzoek zou hem vrijpleiten en hiermee zou zijn naam worden gezuiverd. Het zuiveren van zijn naam vindt eiser belangrijker dan het verkrijgen van een wapenverlof. Er is drie jaar verstreken sinds de anonieme melding en er is nog steeds geen (strafrechtelijk) onderzoek ingesteld.
7. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
7.1.
In artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wwm staat dat een wapenverlof kan worden geweigerd indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd.
Het uitgangspunt is dat een wapenverlofhouder zich in een bijzondere positie bevindt ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Dit volgt uit de onderdelen B1.1 en B1.2 van de Cwm 2019. Die uitzonderingspositie brengt mee dat er zware eisen worden gesteld aan de betrouwbaarheid van een wapenverlofhouder. Van hem wordt verwacht dat hij de wettelijke regels stipt naleeft en dat hij geen overtredingen begaat die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel hieraan, en daarmee aan het kunnen toevertrouwen van wapens of munitie aan de persoon in kwestie, is al voldoende reden voor weigering van een gevraagd wapenverlof, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1214.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik (oftewel twijfel over het kunnen toevertrouwen van wapens of munitie aan een bepaalde persoon) bestaat, kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. In dit geval is gebruik gemaakt van TCI-informatie.
7.2.
Dat in het bestreden besluit inderdaad abusievelijk de onjuiste initialen van eisers naam zijn vermeld, betekent niet dat de genoemde persoon in het proces-verbaal een andere persoon dan eiser is. In het proces-verbaal van het TCI zijn immers de juiste voornaam van eiser, zijn geboortedatum en zijn geboorteplaats vermeld. Dit is door eiser ook niet betwist.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het besluit tot weigering van het gevraagde wapenverlof niet enkel gebaseerd mag worden op de informatie van het TCI omdat deze informatie afkomstig zou zijn van een anonieme bron die, zonder enig nader onderzoek, klakkeloos op zijn/haar woord wordt geloofd. De rechtbank overweegt hierover dat, anders dan bij anonieme melders, de informanten van wie het TCI gebruik maakt, bij de politie bekend zijn. Verder wordt er een inschatting gemaakt van de betrouwbaarheid van deze informanten en de juistheid van de verstrekte informatie. Dat de naam van de informant niet bekend wordt gemaakt aan de betrokkene, betekent niet dat er sprake is van een anonieme melder die ook bij de politie niet bekend is. Een TCI-proces-verbaal is gelet hierop met voldoende waarborgen omkleed om op zichzelf als basis te kunnen dienen voor de weigering van een wapenverlof.
Deze betrouwbaarheidstoets (van zowel de informant als van de verstrekte informatie) heeft in de onderhavige zaak plaatsgevonden, zo blijkt uit het proces-verbaal. De minister heeft de uitgevoerde betrouwbaarheidstoets naar het oordeel van de rechtbank terecht voldoende geacht en daarin terecht geen aanleiding gezien om niet tot weigering van het gevraagde wapenverlof over te gaan.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.4.
Het feit dat er ten tijde van de besluitvorming geen strafrechtelijk onderzoek naar eiser was opgestart, is niet relevant voor de vraag of de korpschef mocht weigeren het door eiser gevraagde wapenverlof te verlenen. De bevoegdheid van de korpschef om een wapenverlof te weigeren is een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject. Ook is een (onherroepelijk) strafrechtelijk vonnis niet vereist. Geringe twijfel of het verantwoord is om de aanvrager in het bezit te laten stellen van een vuurwapen is immers voldoende om te weigeren een wapenverlof te verlenen. Aan de wens van eiser dat zijn naam wordt gezuiverd en dat daartoe alsnog een strafrechtelijk onderzoek wordt opgestart, kan niet worden voldaan met de bestuursrechtelijke procedure die nu voorligt. Dat betreft immers een bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.5.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat de minister bevoegd was om het gevraagde wapenverlof te weigeren. Op grond van de informatie in het proces-verbaal van het TCI heeft de minister mogen concluderen dat er aanwijzingen zijn dat aan eiser het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd. Daartoe is geringe twijfel voldoende.
7.6.
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal heeft de minister in redelijkheid ook gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid.
Daartoe overweegt de rechtbank dat het voor eiser nog steeds mogelijk is om zijn hobby te beoefenen doordat hij gebruik kan blijven maken van wapens van de schietvereniging. De rechtbank begrijpt dat eiser de voorkeur geeft aan een eigen (wat nieuwer) wapen en dat hij er zeker van wil zijn dat hij voor niet voor niets naar de schietvereniging gaat omdat alle wapens al in gebruik zijn bij andere leden. Deze persoonlijke belangen bij het verkrijgen van een wapenverlof wegen evenwel niet op tegen het zwaarwegende algemene belang van de veiligheid van de samenleving.
Met betrekking tot het belang van eiser om zijn naam te zuiveren door een vrijspraak van de strafrechter overweegt de rechtbank dat de minister eiser ter zitting heeft meegedeeld dat eiser de politie kan benaderen met het verzoek dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging opstart. De kans dat dit verzoek wordt gehonoreerd is echter niet erg groot, mede gelet op het feit dat geringe twijfel zoals hier aan de orde wellicht niet voldoende is voor een strafrechtelijke veroordeling. Verder heeft de minister ter zitting meegedeeld dat het proces-verbaal niet is opgenomen in de justitiële documentatie. De informatie uit het proces-verbaal is ‘naar boven’ gekomen bij het onderzoek in het kader van het gevraagde wapenverlof. Deze informatie zal aan eiser wellicht nog meerdere jaren in een eventuele volgende procedure over het verkrijgen van een wapenverlof worden ‘tegengeworpen’. De minister heeft ter zitting verwezen naar een zaak waarbij dergelijke informatie vijf jaar na dato nog in de weg stond aan het verkrijgen van een wapenverlof. Bij andere aanvragen dan voor een wapenverlof, waarin ‘enkel’ in de justitiële documentatie wordt gekeken, zal het onderhavige proces-verbaal daarentegen geen rol spelen.
De rechtbank voegt hieraan toe dat de weigering van het gevraagde wapenverlof niet algemeen bekend is gemaakt. De weigering om een wapenverlof te verlenen is immers niet (in de krant) gepubliceerd. Ook de schietvereniging is niet op de hoogte van deze weigering. Enkel de personen die door eiser zelf op de hoogte zijn gebracht, hebben kennis van de strekking van de informatie. Van het aantasten van de goede naam van eiser bij derden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om aan eiser een wapenverlof te verlenen in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet wapens en munitie (Wwm)
Artikel 7
1. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:
c. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;
d. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt;
Artikel 26
1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:
a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt;
Artikel 28
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
Artikel 34
1. Tegen beschikkingen van de korpschef (…) genomen krachtens deze wet staat administratief beroep open bij Onze Minister.
Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019)
B. Bijzonder deel
1.2.
Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.
In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd.
Sepots en processen-verbaal
Te denken valt aan door het openbaar ministerie geseponeerde zaken. Indien er sprake is van sepot wegens procedurele fouten in de opsporingsfase, of omdat de zaak te lang is blijven liggen, wegens gering feit of wegens geringe strafwaardigheid van het feit, kan er een duidelijker grond voor weigering of intrekking van een verlof zijn dan bij een sepot wegens gebrek aan bewijs. Een sepot omdat betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt zal uiteraard geen rol bij de beoordeling kunnen spelen.
De vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt procesverbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid of in het geval dat de persoon in kwestie in hechtenis heeft gezeten, zonder dat daar een onherroepelijke rechterlijke uitspraak aan ten grondslag ligt. Een geval waarin een proces-verbaal (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid, doet zich voor wanneer de zaak zo recent is dat van een beslissing door de rechter of de officier van justitie nog geen sprake is (kan zijn) geweest.
Niet de veroordeling van de aanvrager of de vergunninghouder is immers de reden de vergunning te weigeren of in te trekken, maar de vrees voor misbruik. Die vrees kan er uiteraard ook al zonder veroordeling zijn. Uit het feit dat - in afwachting van een eventuele veroordeling - door de korpschef positief op de aanvraag wordt beslist, zou de betrokkene kunnen (en wellicht ook mogen) afleiden dat de korpschef de zaak niet zo ernstig neemt. Deze omstandigheid zal in bestuursrechtelijk opzicht op een later moment een hindernis kunnen vormen bij een beslissing tot intrekking, namelijk op het moment dat de veroordeling (alsnog) een feit is geworden. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is dan ook een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject.
[…]