ECLI:NL:RBOVE:2024:6805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
ak_24_4158
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening alcoholvergunning intrekking door burgemeester Hengelo

Op 18 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van de intrekking van een alcoholvergunning door de burgemeester van Hengelo. De verzoekster, VOF, is een slijterij en groothandel in alcoholische dranken, die op 13 september 2024 door de burgemeester in verband met vermoedens van betrokkenheid bij mensensmokkel haar alcoholvergunning per 23 september 2024 is ingetrokken. De burgemeester baseerde zijn besluit op een bestuurlijke rapportage van de Koninklijke Marechaussee, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze rapportage te veel onduidelijkheden bevatte om het besluit te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de burgemeester geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten aan de verzoekster moet vergoeden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de bestuurlijke rapportage onvoldoende bewijs biedt voor de intrekking van de vergunning, vooral gezien de tijdsverloop en de onduidelijkheden in de rapportage.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4158

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] VOF, uit [woonplaats], verzoekster,

(gemachtigde: mr. V.P.J. Tuma),
en

de burgemeester van Hengelo, de burgemeester,

(gemachtigden: mr. M.S. van Dijk, mr. E.L. ten Kate en mr. H.A. Langkreijer ).

Inleiding

[verzoekster] VOF (hierna: [verzoekster]) is een slijterij en groothandel in alcoholische dranken, gevestigd aan de [adres].
[naam 1] en [naam 2] zijn eigenaren van [verzoekster] en vergunninghouder van de alcoholvergunning ten behoeve van [verzoekster].
Op 13 september 2024 heeft de burgemeester besloten de alcoholvergunning per 23 september 2024 in te trekken op grond van artikel 31, eerste lid, onder c, van de Alcoholwet. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van de Koninklijke Marechaussee van 15 april 2024, waaruit – kort samengevat – volgt dat de heer [naam 1] betrokken zou zijn bij ondergronds bankieren ten behoeve van mensensmokkel.
De slijterij van [verzoekster] is om die reden sinds 23 september 2024 gesloten. De groothandel is nog altijd geopend.
Namens [verzoekster] is bezwaar gemaakt tegen het besluit. Daarnaast is de voorzieningenrechter op 14 november 2024 verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaak: AWB 24/3932).
Op 28 november 2024 heeft de voorzieningenrechter dat verzoek op zitting behandeld. Verzoekster en haar gemachtigde zijn destijds niet verschenen.
Op 4 december 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht.
Op 4 december 2024 heeft verzoekster opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2], de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Intrekking alcoholvergunning
2. De burgemeester heeft op basis van de bestuurlijke rapportage van 15 april 2024 besloten op grond van artikel 31, eerste lid, onder c van de Alcoholwet over te gaan tot het intrekken van de alcoholvergunning. Op de zitting van 28 november 2024 is door de burgemeester verduidelijkt dat de combinatie van het ondergronds bankieren
ten behoeve vanmensenmokkel ertoe heeft geleid dat hij besloten heeft de alcoholvergunning in te trekken. Dat daarvan sprake is komt volgens de burgemeester voldoende concreet naar voren uit de bestuurlijke rapportage.
3. Door [naam 1] wordt betwist dat hij een rol heeft gespeeld bij mensensmokkel.
4. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de bestuurlijke rapportage verwijst naar op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal maar niet is gebleken dat de bestuurlijke rapportage zelf op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Hoewel daarmee de rapportage niet zonder betekenis is, heeft deze daardoor wel minder bewijskracht. [1] Verder is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de bestuurlijke rapportage teveel ruimte laat voor de conclusie dat [naam 1] (middels ondergronds bankieren) betrokken is bij mensensmokkel. Op de zitting van 28 november 2024 heeft de burgemeester toegelicht dat die link vooral gevonden wordt in de verklaring van een medeverdachte, waarover in de bestuurlijke rapportage wordt vermeld dat bij het onderzoeksteam bekend is dat [naam 1] (financieel) hulp heeft geboden bij het smokkelen van de schoonfamilie van de medeverdachte. Het blijft in de bestuurlijke rapportage echter onduidelijk op basis van welke verklaringen van de medeverdachte het onderzoeksteam tot die conclusie is gekomen. Er wordt verder namelijk op dat punt in de bestuurlijke rapportage enkel vermeld dat de medeverdachte heeft verklaard dat [naam 1] nieuwsgierig is en dat hij hem steeds belde om te vragen hoe het met zijn schoonfamilie zat. Ook in de verdere rapportage wordt met name de nadruk gelegd op het ondergronds bankieren, maar een duidelijke link met de betrokkenheid van [naam 1] bij mensensmokkel kan op basis van de bestuurlijke rapportage naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gelegd.
4.1.
De voorzieningenrechter heeft de burgemeester op de zitting van 28 november 2024 gevraagd of – er mede op gelet dat de rapportage inmiddels een ruim tien maanden oud is – door de burgemeester nadere informatie is ingewonnen. Namens de burgemeester is toegelicht dat hij de Koninklijke Marechaussee om meer informatie heeft verzocht, maar deze niet heeft verkregen. Op de zitting van 16 december 2024 is dit bevestigd. Daarmee kunnen de onduidelijkheden die bestaan in de bestuurlijke rapportage over de betrokkenheid van [naam 1] bij mensensmokkel op dit moment niet worden weggenomen.
4.2.
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter nog dat op zitting door [naam 2] en [naam 1] nader is onderbouwd welke financiële schade zij lijden ten gevolge van het gesloten houden van de slijterij en dat er onduidelijkheid bestaat of zij gebruik kunnen maken van gemeentelijke voorzieningen. Daarnaast hebben zij erop gewezen dat de laatste twee weken van december voor hun een belangrijke verkoopperiode betreft. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat er een reëel risico bestaat dat de voortzetting van de sluiting zal leiden tot een faillissement. Weliswaar laat artikel 31, eerste lid, onder c, van de Alcoholwet geen ruimte voor een belangenafweging indien er een gerechtvaardigde vrees is dat het van kracht blijven van de vergunning een gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid maar mede gelet op de grote gevolgen daarvan mag worden verwacht dat de beslissing gedragen kan worden door de feiten. In het bijzonder gelet op het feit dat de bestuurlijke rapportage inmiddels ruim tien maanden oud is, is het in het kader van de bestuurlijke heroverweging in bezwaar van belang dat de in de bestuurlijke rapportage geuite vermoedens geactualiseerd worden. Gelet op de in de rapportage genoemde verdere onderzoekstappen, is het aannemelijk dat er meer informatie beschikbaar is die de verdenking waar het besluit op gebaseerd is, bevestigd of juist afzwakt. Dat de burgemeester daarbij afhankelijk is van de Koninklijke Marechaussee voor het opstellen van een aanvullende rapportage, kan hieraan niet afdoen.
5.
De voorzieningenrechter komt daarmee tot het voorlopige oordeel dat de burgemeester op basis van deze bestuurlijke rapportage niet heeft kunnen overgaan tot het intrekken van de alcoholvergunning op grond van artikel 31, eerste lid, onder c van de Alcoholwet. De bestuurlijke rapportage die hij aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd bevat daarvoor teveel onduidelijkheden.
6. Alles in samenhang bekeken ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het besluit van 13 september 2024 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 13 september 2024 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit van 13 september 2024 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2257, rechtsoverweging 8.1.