ECLI:NL:RBOVE:2024:6721

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
C/08/321694 / KG ZA 24-202
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opleggen van contactverbod door Jeugdbescherming Overijssel afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Jeugdbescherming Overijssel en een gedaagde partij. De eisende partij, Jeugdbescherming Overijssel, vorderde een contactverbod tegen de gedaagde, die onrechtmatig zou hebben gehandeld door in strijd met rechterlijke beslissingen te handelen. De gedaagde is de vader van een minderjarige zoon, die onder toezicht staat van Jeugdbescherming Overijssel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in het verleden meerdere malen in strijd heeft gehandeld met de rechterlijke beslissingen, waaronder het onttrekken van de zoon aan het ouderlijk gezag van de moeder. Ondanks deze vaststellingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van Jeugdbescherming Overijssel moeten worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig handelt jegens zijn zoon en de moeder, maar niet jegens Jeugdbescherming Overijssel zelf. De rechtbank concludeerde dat Jeugdbescherming Overijssel geen rechtsbetrekking heeft met de gedaagde en daarom niet kan optreden in deze hoedanigheid. De vorderingen van Jeugdbescherming Overijssel zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/321694 / KG ZA 24-202
Vonnis in kort geding van 16 december 2024
in de zaak van
de stichting
JEUGDBESCHERMING OVERIJSSEL,
gevestigd en kantoorhoudende in Hengelo,
eisende partij, hierna te noemen: Jeugdbescherming Overijssel,
advocaat: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
toevoegingsnummer: 3MO4347.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 oktober 2024;
- de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde] ;
- de aanvullende productie van de zijde van Jeugdbescherming Overijssel;
- de pleitnota van de zijde van Jeugdbescherming Overijssel;
- de mondelinge behandeling van 2 december 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [de moeder] (hierna ook: de moeder) zijn de ouders van een zoon, [zoon van gedaagde] , die nu 14 jaar oud is. [de moeder] heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over [zoon van gedaagde] . [gedaagde] heeft geen gezag over [zoon van gedaagde] .
2.2.
Jeugdbescherming Overijssel is sinds 22 februari 2018 belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [zoon van gedaagde] . Bij beschikking van 20 augustus 2024 heeft de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing van [zoon van gedaagde] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 11 september 2024. Recentelijk zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengd.
2.3.
Zowel de rechtbank (bij beschikking van 11 januari 2022) als het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (bij beschikking van 16 augustus 2022) heeft beslist dat er geen omgang meer zal plaatsvinden tussen [gedaagde] en [zoon van gedaagde] . Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] er niet in slaagt op de juiste wijze invulling te geven aan een omgangsregeling, wat voor [zoon van gedaagde] stress met zich meebrengt. Een omgangsregeling is daarom niet in het belang van [zoon van gedaagde] , aldus het hof.
2.4.
[gedaagde] heeft [zoon van gedaagde] meerdere malen aan het ouderlijk gezag onttrokken. Ook in 2024 nog heeft [zoon van gedaagde] zonder toestemming van de moeder of Jeugdbescherming Overijssel een aantal maanden bij [gedaagde] verbleven. Ook heeft [gedaagde] [zoon van gedaagde] meerdere malen berichten gestuurd, onder meer in een WhatsAppgroep met de titel ‘ [titel] ’.

3.Het geschil

3.1.
Jeugdbescherming Overijssel vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. [gedaagde] met onmiddellijke ingang zal verbieden om [zoon van gedaagde] direct of indirect, persoonlijk dan wel telefonisch, dan wel schriftelijk of via internet, of enig ander berichtenverkeer of op enig andere manier te benaderen of via derden toenadering tot hem te zoeken, of contact te leggen én te onderhouden met [zoon van gedaagde] , zulks tot het moment dat [zoon van gedaagde] 18 jaar is geworden dan wel een andere te bepalen termijn;
II. [gedaagde] zal veroordelen om binnen 48 uur na dit vonnis over te gaan tot afgifte van de persoonlijke spullen van [zoon van gedaagde] , waaronder zijn kleding, de Nintendo Switch en de Playstation, dan wel een andere te bepalen termijn;
subsidiair
III. [gedaagde] met onmiddellijke ingang zal verbieden om [zoon van gedaagde] direct of indirect, persoonlijk dan wel telefonisch, dan wel schriftelijk of via internet, of enig ander berichtenverkeer of op enig andere manier te benaderen of via derden toenadering tot hem te zoeken, of contact te leggen én te onderhouden met [zoon van gedaagde] , tenzij [gedaagde] hiertoe schriftelijk toestemming heeft van Jeugdbescherming Overijssel zolang de ondertoezichtstelling loopt, dan wel een andere te bepalen termijn;
zowel primair als subsidiair
IV. zal bepalen dat [gedaagde] bij overtreding van het onder I. of II. gevorderde, gegijzeld wordt voor de duur van 7 dagen en daarnaast [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, althans een andere dwangsom;
V. zal bepalen dat Jeugdbescherming Overijssel voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis de hulp in kan roepen van de sterke arm;
VI. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Jeugdbescherming Overijssel, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Jeugdbescherming Overijssel, met veroordeling van Jeugdbescherming Overijssel in de kosten van deze procedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft Jeugdbescherming Overijssel de vordering tot afgifte van de persoonlijke spullen van [zoon van gedaagde] ingetrokken, omdat [zoon van gedaagde] die spullen inmiddels heeft opgehaald. De voorzieningenrechter zal deze vordering dan ook niet meer in de beoordeling betrekken.
Spoedeisend belang
4.2.
Gelet op de aard van de vorderingen is het spoedeisend belang voldoende gegeven.
Het gevorderde contactverbod
4.3.
Jeugdbescherming Overijssel heeft haar vorderingen gebaseerd op (een reële dreiging van) onrechtmatig handelen door [gedaagde] . [gedaagde] zoekt contact met [zoon van gedaagde] , haalt hem op van school of van de groep, en onttrekt hem daarmee aan het gezag. [gedaagde] handelt daarmee niet in het belang van [zoon van gedaagde] . [zoon van gedaagde] is juist gebaat bij rust en heeft de sociaal-emotionele steun van zijn vader en moeder nodig voor zijn herstel.
Op grond van de artikelen 4.1.1. van de Jeugdwet en de artikelen 1:262 en 1:255 BW is het de taak van Jeugdbescherming Overijssel verantwoorde hulp te verlenen. Het is op dit moment in het belang van [zoon van gedaagde] dat [gedaagde] geen contact meer met hem zoekt. Er zijn met [gedaagde] geen afspraken te maken. Daarom is een contactverbod noodzakelijk, aldus Jeugdbescherming Overijssel.
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat Jeugdbescherming Overijssel niet ontvankelijk kan worden verklaard in haar vorderingen. Jeugdbescherming Overijssel heeft geen rechtsbetrekking met [gedaagde] en oefent geen ouderlijk gezag of voogdij uit nu [de moeder] het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft, aldus [gedaagde] .
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] in strijd handelt met de rechterlijke beslissingen over de uithuisplaatsing van [zoon van gedaagde] en het ouderlijk gezag van [de moeder] . [gedaagde] betwist niet dat hij geregeld contact met [zoon van gedaagde] zoekt, dat hij [zoon van gedaagde] meerdere malen heeft opgehaald, dat [zoon van gedaagde] bij hem in huis heeft gewoond en dat hij [zoon van gedaagde] daarmee aan het ouderlijk gezag heeft onttrokken. Op die manier zorgt [gedaagde] dat hij omgang met [zoon van gedaagde] heeft terwijl hij daar geen recht op heeft. Daaruit blijkt dat [gedaagde] de rechterlijke beslissingen niet respecteert. Ook weigert [gedaagde] samen te werken met Jeugdbescherming Overijssel. Jeugdbescherming Overijssel heeft voldoende onderbouwd dat [zoon van gedaagde] door het handelen van [gedaagde] klem komt te zitten en dat dat de ontwikkeling van [zoon van gedaagde] belemmert. Dat de kinderrechter wel de instructie heeft meegegeven dat gewerkt moet worden aan contactherstel tussen [gedaagde] en [zoon van gedaagde] doet daaraan niet af, want dat betekent niet dat [gedaagde] eigenmachtig kan bepalen hoe en wanneer het contact met [zoon van gedaagde] dan tot stand komt. Ter zitting heeft [gedaagde] laten blijken dat hij niet van plan is zijn gedrag te veranderen. Zijn handelen is zonder twijfel onrechtmatig.
4.6.
In dit geval is het Jeugdbescherming Overijssel die een contactverbod vordert. De vraag is dan ook of handelen van [gedaagde] ook onrechtmatig is jegens Jeugdbescherming Overijssel. [gedaagde] is namelijk alleen jegens Jeugdbescherming Overijssel aansprakelijk als de norm die hij schendt (de verplichting tot het naleven van rechtelijke uitspraken die zien op de belangen van [zoon van gedaagde] ) de strekking heeft om de belangen van Jeugdbescherming Overijssel te beschermen.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig handelt jegens [zoon van gedaagde] en jegens [de moeder] , maar niet jegens Jeugdbescherming Overijssel.
Jeugdbescherming Overijssel wordt immers zelf niet benadeeld door het handelen van [gedaagde] . Ook vordert Jeugdbescherming Overijssel het contactverbod niet namens [de moeder] of namens [zoon van gedaagde] . Zij heeft daarnaast geen gezag over [zoon van gedaagde] en kan dan ook niet optreden namens [zoon van gedaagde] . De vergelijking die Jeugdbescherming Overijssel maakt met een arrest van het gerechtshof Den Haag [1] gaat niet op. In die zaak had geen van de ouders van het kind het ouderlijk gezag en trad de eisende partij, een andere instelling voor jeugdbescherming, juist op in haar hoedanigheid als voogd van de minderjarige, terwijl in dit geval de moeder het gezag heeft en dus een vordering op grond van onrechtmatige daad kan indienen. Dat zij dat wellicht niet wil, kan of durft (daarover is de voorzieningenrechter niet geïnformeerd), betekent niet dat Jeugdbescherming Overijssel als partij een vordering op de grondslag van onrechtmatige daad in kan stellen.
4.8.
Aansluitend op het voorgaande geldt dat Jeugdbescherming Overijssel ook niet een (andere) wettelijke bevoegdheid heeft op basis waarvan zij in kort geding een contactverbod kan vorderen op grond van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens haar. Het door Jeugdbescherming Overijssel aangehaalde artikel 4.1.1. van de Jeugdwet stelt eisen aan de kwaliteit van gecertificeerde instellingen zoals Jeugdbescherming Overijssel, maar biedt geen grondslag voor deze vordering. Artikel 1:262 BW regelt dat Jeugdbescherming Overijssel toezicht houdt op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouders of ouder hulp en steun worden geboden zodat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige die tot de ondertoezichtstelling hebben geleid worden weggenomen. Ook als de voorzieningenrechter een ruime opvatting van het houden van toezicht en van het bieden van hulp en steun hanteert, valt daaronder niet het op eigen naam vorderen van een (civielrechtelijk) contactverbod tegen [gedaagde] .
4.9.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig handelt, maar dat hij dat niet doet jegens Jeugdbescherming Overijssel. De vorderingen van Jeugdbescherming Overijssel zullen dan ook worden afgewezen.
De proceskosten
4.10.
Jeugdbescherming Overijssel wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. Deze worden begroot op:
griffierecht € 87,00
salaris gemachtigde
€ 1.107,00
totaal € 1.194,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Jeugdbescherming Overijssel in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.194,00;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024.(SB)