ECLI:NL:RBOVE:2024:6493

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
321290 KG RK 23-394
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter in beroepszaken tegen besluiten Omgevingsdienst IJsselland

Op 5 december 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. V.P.K. van Rosmalen ongegrond verklaard. Verzoeker had op 19 september 2024 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter partijdig was in de behandeling van twee beroepen tegen besluiten van de Omgevingsdienst IJsselland. Verzoeker was van mening dat de rechter de beroepen wilde behandelen terwijl er nog een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland aanhangig was, wat volgens hem in strijd was met het beginsel van een eerlijk proces. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter niet partijdig was en dat de afwijzing van het verzoek om aanhouding geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker geen objectieve feiten had aangedragen die de indruk van partijdigheid konden rechtvaardigen. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker misbruik maakte van zijn recht om een wrakingsverzoek in te dienen, wat leidde tot de beslissing dat een volgend verzoek tot wraking in de betreffende beroepen niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 321290 KG RK 23-394
Beslissing van 5 december 2024
in de zaak van
mr. [verzoeker] ,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 19 september 2024 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter in deze rechtbank. In die hoedanigheid is zij belast met de behandeling van twee beroepen, geregistreerd onder nummers ZWO 23/1915 en ZWO 23/2157. De beroepen zijn gericht tegen besluiten van de Omgevingsdienst IJsselland.
1.2.
Mr. van Rosmalen heeft niet berust in de wraking en heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Deze reactie, die is gedateerd 24 september 2024, is op 25 september 2024 door de wrakingskamer ontvangen.
1.3
Het wrakingsverzoek is op 21 oktober 2024 ter zitting behandeld. Verzoeker is daarbij verschenen. Mr. van Rosmalen heeft bericht dat zij niet zal verschijnen.
1.4
Verzoeker heeft ter zitting gemeld de reactie van mr. Van Rosmalen niet te hebben ontvangen. De wrakingskamer heeft hierin aanleiding gezien de zitting te schorsen en verzoeker in de gelegenheid te stellen schriftelijk op die reactie te reageren. De reactie van mr. Van Rosmalen is op 21 oktober 2024 alsnog per mail aan verzoeker gestuurd. In het begeleidend schrijven is aan verzoeker meegedeeld dat hij binnen 14 dagen (na 21 oktober) schriftelijk kan reageren op de reactie van mr. Van Rosmalen en dat de wrakingskamer zich daarna zal beraden over het verdere verloop van wrakingsprocedure.
1.5
Nadat verzoeker niet binnen de gestelde termijn had gereageerd, is hij (nogmaals) in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen, voor 14 november 2024. Op 14 november 2024 heeft de wrakingskamer een reactie, gedateerd 13 november 2024, ontvangen.

2.De feiten

2.1.
In een brief van 3 januari 2024 heeft de rechtbank de bij deze procedures betrokken partijen bericht dat de beroepen met registratienummers ZWO 23/1915 en ZWO 23/2157 gevoegd zullen worden behandeld. Dat brengt mee, zo staat ook in de brief, dat de beroepen tegelijkertijd op zitting worden behandeld. Verzoeker kon zich daar niet in vinden en heeft, naast het indienen van een klacht en een bezwaarschrift, op 18 januari 2024 beroep ingesteld tegen de gevoegde behandeling. Dat beroep is doorgestuurd naar de rechtbank Noord-Nederland om daar te worden behandeld. Deze rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van dit beroep kennis te nemen omdat – kort weergegeven – een beslissing tot voeging een tussenbeslissing is waartegen geen zelfstandig beroep openstaat. [1] Daartegen heeft verzoeker op 29 juli 2024 verzet gedaan. Op 10 september 2024 heeft de rechtbank Noord-Nederland verzoeker bericht dat zijn verzoek om uitstel van de behandeling van het verzet ter zitting wordt gehonoreerd en dat de behandeling tot nader te bepalen datum is uitgesteld.
2.2
Op 16 juli 2024 heeft de rechtbank Overijssel aan partijen bericht dat de beroepen met de hiervoor genoemde registratienummers op 19 september 2024 in de ochtend worden behandeld. Verzoeker heeft op 12 augustus 2024 de rechtbank verzocht de behandeling van de zaken uit te stellen in verband met de verzetprocedure bij rechtbank Noord-Nederland. Dat verzoek is niet gehonoreerd.
2.3
In de zittingsuitnodiging van 27 augustus 2024 voor de zitting van 19 september 2024 staat dat ZWO 23/1915 zal worden behandeld om 10.15 uur en ZWO 23/2157 om 10.45 uur.
2.4
Op 2 september 2024 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen de geplande zitting op 19 september 2024. De voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard van dit verzoek kennis te nemen omdat – kort weergegeven – tegen een procesbeslissing als de afwijzing van een aanhoudingsverzoek geen zelfstandig rechtsmiddel kan worden ingediend. [2]
2.5
De zitting van 19 september 2024 werd geleid door mr. Van Rosmalen. Bij de behandeling van ZWO 23/1915 was verzoeker aanwezig. De Omgevingsdienst IJsselland werd vertegenwoordigd door [naam 1] , [naam 2] en mr. [naam 3] . Kort na aanvang van de behandeling heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend en daarbij meegedeeld dat het wrakingsverzoek op beide procedures zag. ZWO 23/2157 is niet meer ter zitting behandeld.

3.Waarom verzoeker het verzoek tot wraking heeft ingediend

Verzoeker stelt in zijn verzoek van 19 september 2024 dat de rechtbank in de correspondentie heeft aangegeven voornemens te zijn om de beroepszaken met zaaknummer ZWO 23/2157 en ZWO 23/1915 gevoegd te behandelen op 19 september 2024. Verzoeker heeft daarop aangegeven daarmee niet akkoord te kunnen gaan. Dat heeft geleid tot procedures tussen de rechtbank Overijssel en verzoeker. Die procedure ligt momenteel bij de rechtbank Noord-Nederland in de verzetsprocedure (LEE 24/1630). Voor verzoeker is onbegrijpelijk dat mr. Van Rosmalen de beroepen wil behandelen op de zitting van 19 september 2024 terwijl de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland nog aanhangig is. Mr. van Rosmalen ondermijnt daarmee het beginsel van fair-trial en een eerlijk proces zoals dat in artikel 17 van de Grondwet is vastgelegd, de belangen van verzoeker en het beginsel van een goede procesorde. Verzoeker heeft meermaals verzocht om behandeling van de beroepzaken aan te houden tot de rechtbank Noord-Nederland op het verzet heeft beslist, dan wel door de Hoge Raad uitspraak is gedaan in cassatie, maar daaraan is geen gehoor gegeven. Verzoeker concludeert dat mr. Van Rosmalen partij kiest voor de Omgevingsdienst IJsselland en haar bevoordeelt ten nadele van de belangen van verzoeker en daarom partijdig is dan wel dat daarmee een schijn van partijdigheid aan mr. Van Rosmalen kleeft.

4.Het standpunt van mr. Van Rosmalen

Mr. Van Rosmalen stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard. Verzoeker heeft aan het bericht van 3 januari 2024, waarin de gevoegde behandeling van de beroepen werd aangekondigd, een verderstrekkende betekenis toegekend dan de rechtbank heeft beoogd. Deze brief is, ondanks de nadere duiding die de rechtbank op 14 februari 2024 daarover heeft gegeven, onderwerp van een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland geworden. Het enkele feit dat die procedure nog niet tot een einde is gekomen, vormde geen aanleiding om de zitting van 19 september 2024 uit te stellen. Dit is ook aan verzoeker kenbaar gemaakt in een brief van 15 augustus 2024. Het gaat om twee verschillende kwesties. De beroepszaken zijn op 19 september 2024, in lijn met de kennelijke wens van verzoeker, na elkaar behandeld, zoals ook volgt uit de uitnodigingsbrieven van 27 augustus 2024. In het wrakingsverzoek staan geen concrete argumenten waaruit volgt dat de beslissing op het aanhoudingsverzoek dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat sprake zou zijn van vooringenomenheid en/of partijdigheid, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid en/of partijdigheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.

5.De beoordeling

5.1
Verzoeker heeft in zijn reactie van 13 november 2024 opgemerkt dat wanneer er in een goed gesprek uit te komen is, verzoeker bereid is om met de wrakingskamer af te spreken dat de wrakingskamer geen uitspraak hoeft te doen op het wrakingsverzoek. De wrakingskamer begrijpt deze opmerking zo dat verzoeker hiermee doelt op een gesprek met mr. Van Rosmalen. De wrakingskamer ziet geen aanleiding om, alvorens op het wrakingsverzoek te beslissen, bij mr. Van Rosmalen na te gaan of er bereidheid bestaat een gesprek met verzoeker te voeren. Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 september 2024 blijkt namelijk dat mr. Van Rosmalen verzoeker heeft gevraagd het gesprek aan te gaan over de behandeling van de zaken. Verzoeker heeft dat geweigerd en heeft vervolgens mr. Van Rosmalen gewraakt.
5.2.1
Verzoeker heeft zich in de reactie van 13 november 2024 op het standpunt gesteld dat mr. Van Rosmalen in haar reactie een onvolledig en onjuist beeld van de gang van zaken naar aanloop van de zitting heeft geschetst en dat voor het juiste feitenrelaas wordt verwezen naar de brief van 19 september 2024 aan de rechtbank Noord-Nederland.
5.2.2
De wrakingskamer heeft op basis van de stukken, die ook door verzoeker zijn ingebracht, onder
2 De feiten, de feitelijke gang van zaken weergegeven, voor zover die naar het oordeel van de wrakingskamer relevant is voor de beoordeling van het wrakingsverzoek. Dat mr. Van Rosmalen op die punten een onvolledig of onjuist beeld van de gang van zaken heeft geschetst volgt de wrakingskamer niet.
5.3
Verzoeker heeft in de reactie van 13 november 2024 zijn wrakingsverzoek aangevuld. Alle feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek, moeten echter tegelijk worden voorgedragen en alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan bekend zijn geworden, kunnen nog een rol spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. [3] De aanvullende wrakingsgronden die in de brief van 13 november 2024 worden genoemd betreffen naar het oordeel van de wrakingskamer niet zulke nieuwe feiten en omstandigheden. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom beoordelen aan de hand van de wrakingsgronden zoals die in het verzoek van 19 september 2024 zijn opgenomen.
5.4.1
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
5.4.2
Het wrakingsverzoek draait er in de kern om dat volgens verzoeker de afwijzing van zijn verzoek om aanhouding duidt op vooringenomenheid van mr. Van Rosmalen.
5.4.3
De beslissing om een verzoek om aanhouding niet te honoreren is een procesbeslissing. Een rechterlijke (proces)beslissing als zodanig is nooit grond voor wraking. Vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mag de wrakingskamer geen oordeel geven over de juistheid van de motivering van (proces)beslissingen. Dat mag alleen de rechter in hoger beroep. Maar de motivering kan wel grond voor wraking opleveren als deze in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden opgevat dan dat de beslissing met vooringenomenheid van de rechter is gegeven. [4]
5.4.4
In wat door verzoeker is aangedragen aan feiten en omstandigheden ziet de wrakingskamer geen aanleiding om te oordelen dat de motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek met vooringenomenheid van mr. Van Rosmalen is gegeven. De wrakingskamer laat daarbij wegen dat de rechtbank op 15 augustus 2024 aan partijen heeft bericht dat het verzoek om aanhouding niet wordt gehonoreerd en dat daarbij is betrokken dat er geen inhoudelijke reden wordt gezien waarom de inhoudelijke behandeling van de zaak niet mogelijk is voordat de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland is afgerond. Bovendien volgt uit de brief van de rechtbank van 27 augustus 2024 dat de beroepen niet gevoegd zouden worden behandeld op de zitting van 19 september 2024, wat, zo blijkt uit het proces-verbaal van 19 september 2024, door mr. Van Rosmalen ter zitting nog eens is bevestigd.
5.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van (een schijn van) vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking zal daarom ongegrond worden verklaard.

6.Het wrakingsverbod

6.1
In geval van misbruik kan worden bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen. [5]
6.2
Uit wat hiervoor onder 5 is overwogen en geoordeeld volgt dat er geen grond bestond voor het wrakingsverzoek. Toch heeft verzoeker, voor de motivering van het oordeel over het wrakingsverzoek hem bekend was, in zijn brief van 13 november 2024 aangekondigd mr. Van Rosmalen opnieuw te zullen wraken als mr. Van Rosmalen zich niet terugtrekt uit de behandeling van de beroepzaken. Verder heeft verzoeker in die brief een aantal verzoeken geformuleerd en gesteld dat, als daaraan niet tegemoet wordt gekomen, er weer een wraakbare situatie voor mr. Van Rosmalen zal ontstaan en hij bij een eventuele volgende hoorzitting met haar niet anders kan dan overgaan tot wraking. In de brief heeft verzoeker ook gesteld dat er, in het bijzonder door mr. Van Rosmalen, een autoritaire, arrogante, hautaine houding wordt aangenomen en dat zij alle middelen inzet om haar gelijk erdoor te drukken. Verzoeker kondigt aan dat hij nu ook alle “middelen gaat inzetten” en vol op het orgel gaat om dit te voorkomen en om mr. Van Rosmalen haar ego te “breken”. [6] De wrakingskamer kan uit de proceshouding van verzoeker die uit deze brief spreekt, niet anders afleiden dan dat verzoeker wrakingsverzoeken zal blijven indienen als niet volledig aan hem tegemoet wordt gekomen. Daarmee gebruikt hij zijn bevoegdheid om een wrakingsverzoek in te dienen voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld en maakt hij misbruik van die bevoegdheid.
6.3
De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de beroepen met registratienummer ZWO 23/2157 en ZWO 23/1915 niet in behandeling zal worden genomen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
7.1
verklaart het verzoek ongegrond;
7.2
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de beroepen met registratienummers ZWO 23/2157 en ZWO 23/1915 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de mr. U. van Houten, voorzitter, en
mr. F. Koster en mr. C.H. de Haan, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.P de Zwart, griffier, en in openbaar uitgesproken op 5 december 2024.
de griffier is verhinderd deze de voorzitter
beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak 20 juni 2014, LEE 24/1630.
2.Uitspraak 13 september 2024, ZWO 24/3391.
3.Artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met het vierde lid van dit artikel.
4.Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.
5.Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb.
6.Plaatsing aanhalingstekens overgenomen uit de brief van verzoeker van 13 november 2024.