ECLI:NL:RBOVE:2024:6390

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
08.996043.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door onjuiste aangiften omzet-, vennootschaps- en inkomstenbelasting door directeur van een onderneming

Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige man, hierna te noemen [verdachte], die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte heeft gedurende meerdere jaren onjuiste aangiften gedaan voor de omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting van zijn onderneming, [medeverdachte] B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als enig directeur en bestuurder van [medeverdachte] B.V. de dagelijkse leiding had en verantwoordelijk was voor het indienen van de belastingaangiften. Hij heeft opzettelijk nihil aangiften ingediend, terwijl er wel degelijk omzet was gegenereerd. Dit heeft geleid tot een belastingnadeel voor de Belastingdienst van ten minste € 250.000,--. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan, hetgeen strafbaar is gesteld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.996043.19 (P)
Datum vonnis: 2 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
hierna te noemen [verdachte] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 november 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door [verdachte] en zijn raadsvrouw mr. L.E.G. van der Hut, advocaat in 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] opdracht heeft gegeven tot dan wel leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften door [medeverdachte] B.V. (hierna [medeverdachte] ), althans dat hij die aangiften zelf onjuist heeft gedaan, voor zowel de omzetbelasting (feit 1) als de vennootschapsbelasting (feit 2) en dat [verdachte] opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend (feit 3).
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte] dat:
1.
[medeverdachte] B.V. in de periode van 1 april 2013 tot en met 17 april 2017 te 't Harde,
gemeente Elburg en/of te Almere en/of te Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens)
opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, te weten onder andere (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over:
-het derde kwartaal 2013, ingediend op 1 oktober 2013 en/of
-het eerste kwartaal 2014, ingediend op 2 april 2014 en/of
-het tweede kwartaal 2015, ingediend op 1 augustus 2015 en/of
-het vierde kwartaal 2016, ingediend op 17 april 2017 en/of
-het eerste kwartaal 2017, ingediend op 17 april 2017,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [medeverdachte] B.V. (telkens)
opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of
elders in Nederland ingeleverde/ingediende aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over
genoemd(e) kwartaal/kwartalen (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan omzet
opgegeven en/of een te laag belastbaar bedrag opgegeven, althans (telkens) een te laag
bedrag aan (te betalen) belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te
weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht
heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte
(telkens) leiding heeft gegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
dat hij in de periode van 1 april 2013 tot en met 17 april 2017 te 't Harde, gemeente Elburg en/of te Almere en/of te Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten onder andere (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over:
-het derde kwartaal 2013, ingediend op 1 oktober 2013 en/of
-het eerste kwartaal 2014, ingediend op 2 april 2014 en/of
-het tweede kwartaal 2015, ingediend op 1 augustus 2015 en/of
-het vierde kwartaal 2016, ingediend op 17 april 2017 en/of
-het eerste kwartaal 2017, ingediend op 17 april 2017,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij
de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of elders in Nederland
ingeleverde/ingediende aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e)
kwartaal/kwartalen (telkens) een te laag een te laag, althans onjuist, bedrag aan omzet
opgegeven en/of een te laag belastbaar bedrag opgegeven, althans (telkens) een te laag
bedrag aan (te betalen) belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te
weinig belasting werd geheven;
2.
[medeverdachte] B.V. in de periode van 14 februari 2014 tot en met 9 juli 2018 te 't Harde,
gemeente Elburg en/of te Almere en/of te Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens)
opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting over
het/de jaar/jaren 2013 en/of 2014 en/of 2015 en/of 2016 en/of 2017 onjuist en/of
onvolledig heeft gedaan,
immers heeft die [medeverdachte] B.V. (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of elders in Nederland
ingeleverde/ingediende aangiftebiljet(ten) vennootschapsbelasting over genoemd(e)
jaar/jaren (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan omzet opgegeven en/of een te laag
belastbaar bedrag opgegeven, althans (telkens) een te laag bedrag aan (te betalen) belasting
opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte
(telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte (telkens) leiding heeft gegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
dat hij in de periode van 14 februari 2014 tot en met 9 juli 2018 te 't Harde, gemeente Elburg
en/of te Almere en/of te Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij
de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting over het/de
jaar/jaren 2013 en/of 2014 en/of 2015 en of 2016 en/of 2017 onjuist en of onvolledig heeft
gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij d e Inspecteur der belastingen
of de Belastingdienst te Apeldoorn en of elders in Nederland ingeleverde ingediende
aangiftebiljet(ten) vennootschapsbelasting over genoemd(e) jaar jaren (telkens) een te laag,
althans onjuist, bedrag aan omzet opgegeven en of een te laag belastbaar bedrag opgegeven,
althans (telkens) een te laag bedrag aan (te betalen) belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3.
hij op of omstreeks 20 januari 2019 te 't Harde, gemeente Elburg en/of te Almere en/of te
Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet
voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2016 en/of 2017 onjuist
en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde/ingediende
aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag,
althans onjuist, bedrag aan verzamelinkomen en/of loon opgegeven en/of een te hoog bedrag
aan aftrekposten opgegeven en/of een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag
bedrag aan (te betalen) belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te
weinig belasting werd geheven.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging voor het eerste en het tweede gedachtestreepje van feit 1, omdat de Belastingdienst voor deze aangiften al vergrijpboetes heeft opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is omdat de verdachte niet in strijd met het una via-beginsel in rechte is betrokken en er derhalve geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel.
De rechtbank overweegt het volgende.
In februari 2015 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek verricht bij [medeverdachte] . Dit onderzoek was gericht op de aangegeven voorbelasting in de aangiften omzetbelasting over de periode 2010 tot en met 2014. Over de jaren 2013 en 2014 was geen omzet aangegeven. Naar aanleiding van deze controle zijn over de jaren 2013 en 2014 naheffingsaanslagen omzetbelasting met vergrijpboetes opgelegd, in verband met correcties in de voorbelasting. De heer [verdachte] heeft tijdens de controle niet alle bankafschriften aan de controleambtenaar getoond. Met name de afschriften waarop de ontvangsten van [medeverdachte] stonden heeft hij niet laten zien.
Omstreeks oktober 2018 heeft de Belastingdienst de bankafschriften van [medeverdachte] opgevraagd, waaruit bleek dat [medeverdachte] in de jaren 2013 en 2014 wel omzet heeft behaald, terwijl deze niet is aangegeven in de aangiften omzetbelasting over die jaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 243, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) in combinatie met artikel 255, eerste lid, Sv.
De rechtbank overweegt bovendien dat de vergrijpboetes zijn opgelegd aan [medeverdachte] , zodat er ten aanzien van [verdachte] reeds hierom geen sprake is van dubbele vervolging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de strafvervolging van [medeverdachte] .
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de zaak aan te houden teneinde nadere informatie bij de Belastingdienst op te vragen over de aan [medeverdachte] opgelegde vergrijpboetes.
De rechtbank acht zich op basis van de reeds in het dossier aanwezige stukken voldoende voorgelicht om tot een beslissing te komen. De rechtbank acht nader onderzoek niet noodzakelijk en wijst derhalve het voorwaardelijke aanhoudingsverzoek af.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 2 en 3 vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Overwegingen met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier het volgende vast.
[verdachte] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten enig directeur en bestuurder van [medeverdachte] . [verdachte] had de dagelijkse leiding, was de enige werknemer en deed alle belastingaangiften.
Omzetbelasting (feit 1)
[verdachte] heeft bekend in de periode van 1 april 2013 tot en met 17 april 2017 op de ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over alle kwartalen, te weten het derde kwartaal van 2013 tot en met het eerste kwartaal van 2017, een onjuist bedrag aan omzet te hebben opgegeven. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij steeds een nihil aangifte heeft ingediend, terwijl er door [medeverdachte] wel degelijk omzet was gegenereerd. Hij heeft verklaard dat hij dit vanwege tijdgebrek heeft gedaan om zo toch tijdig aangifte te kunnen doen en boetes te voorkomen. Door middel van suppletieaangiften wilde hij de zaak weer recht trekken, maar dat heeft hij nooit gedaan.
Vennootschapsbelasting (feit 2)
[verdachte] heeft bekend dat hij bij de aangiften voor de vennootschapsbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017 telkens een onjuist bedrag aan omzet heeft opgegeven.
Het strekkingsvereiste
Voor een veroordeling wegens artikel 69 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen is vereist dat het opzettelijk doen van onvolledige en onjuiste belastingaangiften ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De verdediging heeft ten aanzien van de aangiften vennootschapsbelasting betwist dat telkens een te laag belastbaar bedrag is aangegeven, strekkende tot het heffen van te weinig belasting. Er is volgens de verdediging geen sprake van fiscaal nadeel. [verdachte] heeft in de zomer van 2019 gecorrigeerde jaarstukken aangeleverd waaruit blijkt dat [medeverdachte] over 2015 een negatief resultaat heeft geboekt van € 273.003,--. De oorzaak van dit negatieve resultaat is gelegen in de afschrijving van een vordering van [medeverdachte] op [bedrijf 1] B.V., vanwege het faillissement van [bedrijf 1] B.V. eind 2013. Gelet op het feit dat dit negatieve resultaat door de carry back en carry forward regeling verrekend kan worden met de jaren 2013 tot en met 2017 komt het belastbaar bedrag over die jaren telkens uit op nihil.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het volgende.
De zinsnede "indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven" is – blijkens de wetsgeschiedenis – bedoeld om het onjuist of onvolledig doen van de belastingaangifte als misdrijf strafbaar te stellen, indien door die gedraging een te geringe heffing naar redelijke, uit de objectieve omstandigheden af te leiden, verwachting waarschijnlijk is. Voor de vaststelling dat een gedraging een dergelijke strekking heeft, zijn bepalend
"de ervaringsgegevens die leren dat de gedraging, gezien de effecten die dergelijke gedragingen in het algemeen plegen te hebben, geschikt is om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven." [1]
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen – het telkens niet verwerken in de aangiften vennootschapsbelasting van aanzienlijke betalingen door diverse opdrachtgevers – bij uitstek geschikt zijn om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven. De vraag of bij de berekening van het fiscale nadeel rekening gehouden dient te worden met een vordering op [bedrijf 1] B.V. die geheel kon worden afgeschreven, doet aan de strekking van die gedragingen niet af.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat niet aannemelijk is geworden dat een vordering van [medeverdachte] op [bedrijf 1] B.V. heeft bestaan, op grond van een geldleningsovereenkomst tussen beide besloten vennootschappen. De rechtbank overweegt hiertoe dat [verdachte] ruim vijf jaar na het door de Belastingdienst ingestelde onderzoek voor het eerst melding heeft gemaakt van een geldleningsovereenkomst tussen [medeverdachte] en [bedrijf 1] B.V. handelend onder de naam [naam overeenkomst] en dat deze geldleningsovereenkomst niet in de in beslag genomen administratie is aangetroffen. Bovendien handelde [bedrijf 1] B.V. vanaf 1 juli 2012 onder de naam [naam overeenkomst] , terwijl de geldleningsovereenkomst dateert van 2 april 2012. Daarnaast zou volgens deze overeenkomst per 7 april 2012 de gehele lening van € 275.000,-- overgeboekt moeten zijn in de vorm van betalingen van facturen van in de overeenkomst genoemde leveranciers dan wel via een overboeking op de rekening van [bedrijf 1] B.V. Dit is echter niet gebeurd. Verder is er geen onderpand gevestigd, terwijl er € 275.000,-- zou zijn uitgeleend. Daarbij heeft [verdachte] de vordering op [bedrijf 1] B.V. in eerste instantie geschat op ruim € 73.000,-- in plaats van op ruim € 270.000,-- en is de vordering niet aangemeld in het faillissement van [bedrijf 1] B.V., wat wel voor de hand had gelegen.
Opzet
[verdachte] wist, als leidinggevende en enig bestuurder/werknemer van [medeverdachte] en als
ontvanger van de geldbedragen, dat [medeverdachte] omzet maakte en heeft desondanks nihilaangiften ingediend. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat [medeverdachte] telkens opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting heeft ingediend, hetgeen heeft geleid tot een belastingnadeel voor de Belastingdienst.
Toerekening aan de rechtspersoon en feitelijke leiding geven
De rechtbank constateert dat onder l primair en 2 primair is ten laste gelegd dat [verdachte]
leidingheeft gegeven aan verboden gedragingen van de rechtspersoon. Gezien de verdere
tekst van het ten laste gelegde, de verwijzing in de dagvaarding naar artikel 51 Sr en de omstandigheid dat de verdediging op dit onderdeel geen verweer heeft gevoerd, begrijpt de rechtbank dat [verdachte] wordt verweten
feitelijke leidingte hebben gegeven als bedoeld
in voornoemde bepaling.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hiernavolgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest: [2]
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank stelt vast dat de onjuiste aangiften telkens zijn gedaan door [verdachte] , die enig bestuurder was, dat het doen van deze aangiften de vennootschap telkens dienstig was en dat dit ook paste in de normale bedrijfsvoering; [medeverdachte] was immers belastingplichtig en zodoende normadressaat.
Nu [verdachte] , zoals hiervoor is overwogen, opzet had op de onjuistheid van die aangiften,
moet worden geoordeeld dat de rechtspersoon op de hoogte was van de verboden
gedragingen en dat zij die blijkens de feitelijke gang van zaken bovendien heeft aanvaard. De
rechtbank is dan ook van oordeel dat het indienen van de belastingaangiften telkens in de
sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden en dat dit aan haar kan worden
toegerekend. [verdachte] dient op basis van het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank als feitelijke leiddinggever aan het opmaken van de onjuiste aangiften te worden aangemerkt.
De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van het
voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
Nu [verdachte] feit 1 primair heeft bekend en door of namens [verdachte] ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal de rechtbank in de bijlage volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen van dit feit.
Overweging met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de periode 2016 en 2017 betalingen ten behoeve van [medeverdachte] heeft ontvangen op zijn privérekening bij de Rabobank. Deze betalingen zijn niet integraal naar de zakelijke bankrekening van [medeverdachte] overgeboekt. Bovendien heeft [verdachte] verklaard dat hij een deel van deze betalingen heeft aangewend voor privé-uitgaven. Deze betalingen heeft [verdachte] ten onrechte niet opgegeven als inkomsten in de aangiften inkomstenbelasting.
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van de omzet van [medeverdachte] die op de privérekening van [verdachte] is gestort, in het dossier sprake is van een dubbeltelling. Het bedrag moet naar de mening van de verdediging ofwel deel uitmaken van de bedrijfsvoering van [medeverdachte] als zijnde omzet, ofwel worden aangemerkt als inkomsten van [verdachte] .
De rechtbank acht dit standpunt in beginsel juist, doch de omvang is niet kwantificeerbaar. Voor zover omzet van [medeverdachte] , die op de privérekening van [verdachte] is gestort, door [verdachte] voor privé uitgaven is aangewend, is sprake van loon (waarover [medeverdachte] loonheffing en [verdachte] inkomstenbelasting is verschuldigd) of een onttrekking aan de vennootschap waarvoor een mutatie in de rekening-courantverhouding moet plaatsvinden. Er is in het dossier derhalve sprake van een dubbeltelling, die zich op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet exact laat berekenen.
De rechtbank stelt verder vast dat [verdachte] op 20 januari 2019 de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016 en 2017 heeft ingediend, waarin per jaar een bedrag van ruim € 16.200,-- aan alimentatie als aftrekpost is opgevoerd. Van een alimentatieverplichting is geen sprake indien voormalige echtelieden een gezamenlijke huishouding voeren. Volgens de wet is sprake van een gezamenlijke huishouding ‘indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins’. Gelet op de verklaring van mevrouw [voormalig partner van verdachte] (de voormalige partner van [verdachte] ), de verklaring van mevrouw [partner van verdachte] (de huidige partner van [verdachte] ), de uitkomsten van het woonplaatsonderzoek, het mutatierapport van de politie van 28 november 2017 en de bestemming van de betalingen op de bankafschriften van [verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in de jaren 2016 en 2017 feitelijk samenwoonde met zijn ex-partner mevrouw [voormalig partner van verdachte] en dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. De verklaring van [verdachte] dat hij in de jaren 2016 en 2017 op vakantiepark “ [locatie] ” in [plaats] verbleef is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat [verdachte] in de aangiften inkomstenbelasting over 2016 en 2017 ten onrechte alimentatie als aftrekpost heeft opgevoerd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de aangiften inkomstenbelasting over 2016 en 2017 opzettelijk onjuist heeft gedaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte] B.V. in de periode van 1 april 2013 tot en met 17 april 2017 in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten onder andere aangiften voor de omzetbelasting over:
-het derde kwartaal 2013, ingediend op 1 oktober 2013 en
-het eerste kwartaal 2014, ingediend op 2 april 2014 en
-het tweede kwartaal 2015, ingediend op 1 augustus 2015 en
-het vierde kwartaal 2016, ingediend op 17 april 2017 en
-het eerste kwartaal 2017, ingediend op 17 april 2017,
onjuist heeft gedaan,
immers heeft die [medeverdachte] B.V. telkens opzettelijk op bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingediende aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen een onjuist bedrag aan omzet opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens leiding heeft gegeven;
2.
[medeverdachte] B.V. in de periode van 14 februari 2014 tot en met 9 juli 2018 in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de vennootschapsbelasting over de jaren 2013 en 2014 en 2015 en 2016 en 2017 onjuist heeft gedaan,
immers heeft die [medeverdachte] B.V. telkens opzettelijk op bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingediende aangiftebiljetten vennootschapsbelasting over genoemde jaren een onjuist bedrag aan omzet opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens leiding heeft gegeven;
3.
hij op 20 januari 2019 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet
voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2016 en 2017 onjuist heeft gedaan,
immers heeft verdachte telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Apeldoorn ingediende aangiftebiljet inkomstenbelasting over genoemde jaren een onjuist bedrag aan loon opgegeven en een te hoog bedrag aan aftrekposten opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 51 van het Wetboek van strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig
doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan
door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft
gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2 primair
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig
doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan
door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft
gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig
doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op basis van de huidige persoonlijke omstandigheden van [verdachte] een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft verder verzocht rekening te houden met de proceshouding van [verdachte] en met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte] , zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door over verschillende jaren onjuiste omzet- en vennootschapsbelastingaangiften te doen voor zijn onderneming en door onjuiste aangiften inkomstenbelasting te doen. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] over een periode van meerdere jaren de fiscus voor tenminste € 250.000,-- heeft benadeeld. De rechtbank rekent dit [verdachte] zwaar aan, te meer nu hij als financieel adviseur werkzaam was en hij in die hoedanigheid inzicht moet hebben gehad in het kwalijke van zijn handelen.
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen € 250.000,-- en € 500.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn begint te lopen op het moment dat een verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem of haar vervolging wordt ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat vervolgens binnen twee jaar een einduitspraak van de rechtbank dient te volgen. De redelijke termijn is in casu met drie jaren overschreden. De rechtbank zal hier in het voordeel van [verdachte] rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden rechtvaardigt. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank van deze strafmodaliteit afwijken en aan [verdachte] een taakstraf opleggen van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien [verdachte] die taakstraf niet of niet naar behoren verricht, met aftrek van de periode die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank [verdachte] een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van drie jaren, om hem ervan te weerhouden om soortgelijke feiten in de toekomst te (doen) plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende [verdachte] van 1 juli 2024. Hoewel hieruit blijkt dat [verdachte] eerder voor vermogensfeiten is veroordeeld, zal de rechtbank dat niet in strafverzwarende zin tegen [verdachte] gebruiken, omdat die veroordeling dateert uit 2008. De rechtbank past artikel 63 Sr toe in verband met een veroordeling voor een andersoortig feit in 2018.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het voorwaardelijke verzoek van de verdediging het onderzoek ter terechtzitting aan te houden voor nader onderzoek naar de aan [medeverdachte] opgelegde vergrijpboetes;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte] het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig
doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan
door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft
gegeven, meermalen gepleegd;
feit 2 primair
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig
doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan
door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft
gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig
doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien [verdachte] voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt [verdachte] tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat [verdachte] de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de dagen doorgebracht in verzekering, twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. ing. M.S. de Waard en
mr. L. Kesteloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2024.
Buiten staat
Mr. Kesteloo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD, Belastingdienst, onderzoek Alicante (Gefisnummer 64114). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Algemeen
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 28 mei 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer V-001-01, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [3]
Vraag verbalisanten:
Klopt het dat u directeur/bestuurder bent van de onderneming [medeverdachte] B.V. met
kamer van koophandel nummer [KVK-nummer] sinds 28 oktober 2011 tot heden?
Antwoord gehoorde:
"Ja, klopt."
en
“lk heb de dagelijkse leiding vanuit [medeverdachte] , vanuit [medeverdachte] zijn de interim financiële activiteiten verricht. lk was en ben de enige werknemer. Vanuit [medeverdachte] werd er gefactureerd. In eerste instantie kwamen de verdiensten binnen op de bedrijfsbankrekening van [medeverdachte] maar later kreeg ik problemen met de ABN bank en vanaf toen kwamen de verdiensten binnen op de privérekening van mij en dat heb ik zo gelaten. Mijn omzet zal ongeveer jaarlijks tussen de €90.000,- en de € 100.000,- hebben gelegen.”
- een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 11 maart 2019, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [4]
Bedrijfsprofiel – [medeverdachte] B.V.
Rechtsvorm Besloten Vennootschap
Bezoekadres [adres 2]
Bestuurder [verdachte]
Titel Directeur
Bevoegdheid Alleen/zelfstandig bevoegd
Feit 1 (omzetbelasting)
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 28 mei 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer V-001-01, inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] ; [5]
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 29 mei 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer V-001-02, inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] ; [6]
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] op 30 juli 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer V-001-03, inhoudende de bekennende verklaring van [verdachte] ; [7]
- een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring omzetbelasting opgemaakt door de Belastingdienst/Centrale administratieve processen d.d. 26 februari 2019, kenmerk [kenmerk] ; [8]
- een geschrift, te weten bankafschriften van [medeverdachte] B.V., DOC-011; [9]
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] op 23 juli 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek in digitale administratie, nummer AMB-013; [10]
- een geschrift, te weten een schrijven van [verdachte] d.d. 26 juni 2019 aan de Belastingdienst, nummers DOC-033 t/m DOC-038; [11]
Feit 2 (vennootschapsbelasting)
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 28 mei 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer V-001-01, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [12]
Vraag verbalisanten:
Wie heeft aangiften vennootschapsbelasting over het jaar 2014 tot en met 2017 opgemaakt en ingediend bij de Belastingdienst?
Antwoord gehoorde:
Die heb ik opgemaakt en ingediend bij de Belastingdienst. (…)
Vraag verbalisanten:
Waarom heeft u geen omzet aangegeven in de vennootschapsbelastingaangifte van [medeverdachte] B.V. over het jaar 2014?
Antwoord gehoorde:
lk heb inderdaad een nihilaangifte ingediend bij de Belastingdienst om boetes te voorkomen. (…)
Vraag verbalisanten:
Waarom heeft u geen omzet aangegeven in de vennootschapsbelastingaangifte van [medeverdachte] B.V. over het jaar 2015?
Antwoord gehoorde:
lk heb inderdaad een nihilaangifte ingediend bij de Belastingdienst om boetes te voorkomen. (…)
Vraag verbalisanten:
Waarom heeft u geen omzet aangegeven in de vennootschapsbelastingaangifte van [medeverdachte] B.V. over het jaar 2016?
Antwoord gehoorde:
lk heb inderdaad een nihilaangifte ingediend bij de Belastingdienst om boetes te voorkomen. (…)
Vraag verbalisanten:
Waarom heeft u geen omzet aangegeven in de vennootschapsbelastingaangifte van [medeverdachte] B.V. over het jaar 2017?
Antwoord gehoorde:
lk heb inderdaad een nihilaangifte ingediend bij de Belastingdienst om boetes te voorkomen.
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] op 30 juli 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer V-001-03, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [13]
Vraag verbalisanten:
Over het jaar 2013 heeft in u in de aangifte vennootschapsbelasting 2013 welke u op 14 februari 2015 heeft ingediend bij de Belastingdienst aangegeven dat u een verlies heeft van
€ 73.483,-. (AMB-003) In de door u aangeleverde verbeterde en gecorrigeerde jaarcijfers welke u ons toegestuurd heeft met datum 26 juni 2019 geeft u aan dat u over 2013 een winst heeft gemaakt van € 23.444,- (DOC-034).
Klopt het dat u onjuist aangifte heeft gedaan voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2013 en een winst van in ieder geval € 23.444,- diende aan te geven in plaats van een verlies van € 74.483,-?
Antwoord gehoorde:
"Ja dat klopt en dat geldt voor alle jaren in de onderzoeksperiode" (…)
Vraag verbalisanten:
Over het jaar 2014 heeft in u in de aangifte vennootschapsbelasting 2014 welke u op 1 augustus 2015 heeft ingediend bij de Belastingdienst aangegeven dat u geen omzet heeft gedraaid. In een hernieuwde aangifte over 2014 welke u op 25 april 2017 heeft ingestuurd geeft u aan dat u over het jaar 2014 een verlies van € 7.890,- heeft gemaakt.(AMB-003) In de door u aangeleverde verbeterde en gecorrigeerde jaarcijfers welke u ons toegestuurd heeft met datum 26 juni 2019 geeft u aan dat u over 2014 een winst heeft gemaakt van € 44.135,-.
Klopt het dat u onjuist aangifte heeft gedaan voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2014 en een winst van in ieder geval € 44.135,- diende aan te geven in plaats van een verlies van € 7.890,- of een nihil aangifte?
Antwoord gehoorde:
"Ja dat klopt. (…) ik vulde nihil aangiftes in om verzuimboetes te voorkomen." (…)
Vraag verbalisanten:
Over het jaar 2017 heeft in u in de aangifte vennootschapsbelasting 2017 welke u op 9 juli 2018 heeft ingediend bij de Belastingdienst aangegeven dat er geen activiteiten hebben plaatsgevonden over 2017 en dient u een nihilaangifte in. (AMB-003) In de door u aangeleverde verbeterde en gecorrigeerde jaarcijfers welke u ons toegestuurd heeft met datum 26 juni 2019 geeft u aan dat u over 2017 een winst heeft gedraaid van € 91.112,-(DOC-037).
U geeft een omzet consultancy aan van € 184.721,- en een omzet Rusland van € 323.591,-.
Er is dus kennelijk wel degelijk omzet over 2017. Klopt het dat u onjuiste aangifte vennootschapsbelasting heeft gedaan en hier ten onrechte geen omzet heeft vermeld en ten onrechte nihilaangifte heeft gedaan?
Antwoord gehoorde:
"Ja dat klopt om verzuimboetes te voorkomen heb ik bewust nihilaangiftes VPB ingediend" (…)
Klopt het dat u de over 2013 tot en met 2018 verschuldigde loonbelasting niet heeft voldaan en dit wel als loonkosten meeneemt in uw winstberekeningen van [medeverdachte] B.V.?
Antwoord gehoorde:
"Ja dat klopt omdat ik in een keer voor 6 jaren de loonbelastingaangiften heb ingediend. lk heb dit niet eerder gedaan omdat het achteraf gezien harstikke stom van mij is."
- een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring Vennootschapsbelasting d.d. 26 februari 2019, nummer AMB-003, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [14]
De ondergetekende, [medewerker belastingdienst 2] , als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/ Centrale administratieve processen, verklaart dat zij in de door haar geraadpleegde systemen het volgende heeft waargenomen ten behoeve van [medeverdachte] B.V., [adres 2] RSIN [RSIN] (hierna: de belastingplichtige):
X dat over de jaren 1 jan 2013 t/m 31 dec 2014, 2013, 2014 (2x), 2015, 2016 (2x) en 2017 de
aangiften vennootschapsbelasting betreffende voorgenoemde belastingplichtige elektronisch zijn binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst internetsite met gebruikmaking van de uitgereikte gebruikersnaam en het daaraan gekoppelde persoonlijke wachtwoord. (…)
Aangifte belastingjaar 2013 Ontvangst 2015-02-14 Belastbare winst -73483
Bedrag Ondernemingsvermogen -128348 Saldo Belastingbedrag Over Boekjaar 0
(…)
Aangifte belastingjaar 2014 Ontvangst 2015-08-01 Belastbare winst 0
Bedrag Ondernemingsvermogen 0 Saldo Belastingbedrag Over Boekjaar 0
(…)
Aangifte belastingjaar 2015 Ontvangst 2017-04-17 Belastbare winst -13285
Bedrag Ondernemingsvermogen -13797 Saldo Belastingbedrag Over Boekjaar 0
(…)
Aangifte belastingjaar 2016 Ontvangst 2017-04-17 Belastbare winst -169
Bedrag Ondernemingsvermogen -13966 Saldo Belastingbedrag Over Boekjaar 0
(…)
Aangifte belastingjaar 2014 Ontvangst 2017-04-25 Belastbare winst -7890
Bedrag Ondernemingsvermogen -512 Saldo Belastingbedrag Over Boekjaar 0
(…)
Aangifte belastingjaar 2016 Ontvangst 2017-04-25 Belastbare winst -54456
Bedrag Ondernemingsvermogen -68253 Saldo Belastingbedrag Over Boekjaar 0
(…)
Aangifte belastingjaar 2017 Ontvangst 2018-07-09 Belastbare winst 0
Bedrag Ondernemingsvermogen -68253 Saldo Belastingbedrag Over Boekjaar 0
(…) In 2017 hebben geen activiteiten plaatsgevonden. (…)
(…)
- een geschrift, te weten bankafschriften van [medeverdachte] B.V., DOC-011, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [15]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
- een geschrift, te weten een schrijven van [verdachte] d.d. 26 juni 2019 aan de Belastingdienst, nummers DOC-033 t/m DOC-038, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [16]
Passiva 31-12-2013 Resultaat boekjaar 23.444
Passiva 31-12-2014 Resultaat boekjaar 44.135
Passiva 31-12-2015 Resultaat boekjaar -98.553
Passiva 31-12-2016 Resultaat boekjaar -53.235
Passiva 31-12-2017 Resultaat boekjaar 91.112
Passiva 31-12-2018 Resultaat boekjaar 9.113
- een geschrift, te weten een schrijven van [verdachte] d.d. 18 augustus 2019 aan de Belastingdienst met Verlies- en Winstrekeningen, nummers DOC-033-01 t/m DOC-038-01, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [17]
Verlies- en Winst rekening 31-12-2013 Resultaat 73.239
Verlies- en Winst rekening 31-12-2014 Resultaat 41.769
Verlies- en Winst rekening 31-12-2015 Resultaat -193.520
Verlies- en Winst rekening 31-12-2016 Resultaat 52.647
Verlies- en Winst rekening 31-12-2017 Resultaat 90.184
Verlies- en Winst rekening 31-12-2018 Resultaat 9.113
- een geschrift, te weten een schrijven van de Belastingdienst/FIOD/kantoor Almelo d.d. 4 oktober 2019, AMB-015, inhoudende een nadeelberekening verband houdende met het strafrechtelijk onderzoek contra:
• [verdachte] , verblijvend op het adres [adres 2] , BSN [BSN-nummer] ;
• [medeverdachte] B.V., gevestigd [adres 2] , RSIN [RSIN] . [18]
Naar aanleiding van uw verzoek tot het vaststellen van het nadeel voortvloeiende uit de bevindingen tijdens het strafrechtelijk onderzoek contra [verdachte] verklaart ondergetekende ambtenaar van de Belastingdienst, [medewerker belastingdienst 1] , op de ambtseed bij de aanvang van zijn bediening afgelegd, dat uit bevindingen van de FIOD/kantoor Almelo, in het kader van voormeld ingesteld strafrechtelijk onderzoek, naar voren is gekomen dat aangiften vennootschapsbelasting ten name van [medeverdachte] B.V. vermoedelijk opzettelijk onjuist zijn gedaan. Het overzicht van het uit deze bevindingen voortvloeiende nadeel (in €) is als volgt:
[afbeelding]
*) Belastbare winst / Belastbaar bedrag
Het nadeel in dit onderzoek bedraagt over de periode 01-01-2013 tot en met 31-12-2018 in totaal € 108.157.
Feit 3 (inkomstenbelasting)
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] op 28 mei 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer G-003-01, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van mevrouw [voormalig partner van verdachte] , onder meer inhoudende: [19]
Uw ex-echtgenoot [verdachte] stond in het klantenbestand van de Belastingdienst (BVR) van 9 september 2016 tot 21 februari 2017 ingeschreven op het adres [adres 1] .
Antwoord gehoorde:
"Hij heeft daar nooit gewoond." (…) [verdachte] , heeft al die tijd bij ons aan de [adres 2] gewoond. Natuurlijk at hij mee en was hij het merendeel hier."
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 5] op 28 mei 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer G-004-01, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van mevrouw [partner van verdachte] , onder meer inhoudende: [20]
Volgens onze gegevens heeft de heer [verdachte] op uw adres ingeschreven gestaan van 9 september 2016 tot 21 februari 2017.
Antwoord gehoorde:
Hij had een verlenging van zijn paspoort nodig. lk heb toestemming gegeven dat hij zich bij mij inschreef. Hij woonde toen niet bij mij.
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 28 mei 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer V-001-01, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [21]
Vraag verbalisanten:
Wat is uw reactie op de bankontvangsten op uw RABO prive rekening [rekeningnummer] ?
Antwoord gehoorde:
In de bedragen van de privérekening die u mij toont daar kan ik mij wel in vinden.
Vraag verbalisanten:
Met welk doel zijn ontvangsten van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en
[bedrijf 5] op uw privé bankrekening ontvangen.
Antwoord gehoorde:
lk heb reeds verklaard dat er problemen waren met de ABN bank en dat daarom de bedragen naar mijn privérekening zijn overgemaakt.
Noot verbalisant:
Op de opgevraagde bankrekening [rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] de volgende bedragen zijn ontvangen (DOC-011):
(…)
• Over 2016 € 172.471,-
• Over 2017 € 242.162,-
(…)
Vraag verbalisanten:
Wat is uw reactie op uw bankontvangsten?
Antwoord gehoorde:
Zoals ik hiervoor verklaarde die bedragen kunnen wel kloppen. (…)
Vraag verbalisanten:
Wij zien op de RABO bankrekening [rekeningnummer] in 2017 en 2018 37 overboekingen met een totaal van € 200.140,- naar [bedrijf 6] B.V. de onderneming van uw ex-echtgenote [voormalig partner van verdachte] . De omschrijving is telkens; " [bedrijf 6] lening directie". Er wordt € 17.513,- teruggeboekt met de omschrijving; " [bedrijf 6] retour lening directie". Is het verschil van € 182.627 gebruikt voor het levensonderhoud van uw gezin?
Antwoord gehoorde:
Dat bedrag is inderdaad gebruikt voor levensonderhoud, voor de auto en voor vakanties. (…)
Noot verbalisanten: Uit de afschrijvingen van de opgevraagde bankafschriften van de
bankrekening [rekeningnummer] die op naam staat van [verdachte] , is te zien dat
in de periode 9 september 2016 tot 21 februari 2017 wekelijks betalingen plaatsvinden
aan:
- [bedrijf 7] in [vestigingsplaats 1]
- [bedrijf 8] winkel in [vestigingsplaats 2]
- [bedrijf 9] in [vestigingsplaats 3]
- [bedrijf 10] in [vestigingsplaats 4]
- [bedrijf 11] in [vestigingsplaats 5]
Antwoord gehoorde:
Die betalingen kunnen wel kloppen. (…)
Vraag verbalisanten:
Wie vult de inkomstenbelastingaangiften voor u zelf in?
Antwoord gehoorde:
Die vul ik zelf in en dien ik ook zelf in bij de Belastingdienst. (…)
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] op 30 juli 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer V-001-03, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [22]
"Alle inkomsten die op mijn privé RABO rekening zijn binnengekomen horen thuis bij [medeverdachte] ."
- het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] op 12 maart 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer DOC-007, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [23]
Op donderdag 1 november 2018, omstreeks 13.30 uur, bevonden wij ons in dienst en waren ingevolge een ons verstrekte controleopdracht belast met onderzoek naar de woon-/verblijfplaats van de heer [verdachte] , geboortedatum [geboortedatum] 1969. (…) Wij zagen een persoon met zijn rug naar het raam toe aan de tafel in de woonkamer zitten. Wij klopten op het raam en de persoon wenkte ons dat hij de deur open ging doen. Wij zagen dat een man de deur open deed. Wij vroegen of hij de heer [verdachte] is. De man antwoordde bevestigend. (…). Wij vroegen de heer [verdachte] waarom wij hem nu op het woonadres van zijn ex-echtgenoot aantreffen. De heer [verdachte] antwoordde dat hij wel vaker verblijft op dit adres bij zijn ex-echtgenote. (…) Wij deelden de heer [verdachte] mede dat wij hem aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet willen uitreiken en vroegen of wij daarvoor als toezendadres het adres [adres 2] kunnen gebruiken. De heer [verdachte] antwoordde dat (…) hij (…) regelmatig op dit adres verblijft.
- een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen d.d. 26 februari 2019 opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [medewerker belastingdienst 2] , AMB-007, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [24]
De ondergetekende, [medewerker belastingdienst 2] , als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/ Centrale administratieve processen, verklaart dat zij in de door haar geraadpleegde systemen het volgende heeft waargenomen ten behoeve van [verdachte] , ONBEKEND burgerservicenummer [BSN-nummer] (hierna: de belastingplichtige):
X dat de inzending van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2014 t/m 2017 heeft plaatsgevonden via de internetsite Mijn Belastingdienst met gebruik van DigiD. (…)
(…)
Inkomstenbelasting Aangifte 2016 Ondertekening 2019-01-20
Verzamelinkomen aang 43794 Loon Tegenw Arbeid 59994
Uitg onderhoudsverplichting Aangever [nummer 1] [voormalig partner van verdachte] AlimPerBetaling
(…)
Inkomstenbelasting Aangifte 2017 Ondertekening 2019-01-20
Verzamelinkomen aang 43794 Loon Tegenw Arbeid 59994
Uitg onderhoudsverplichting Aangever [nummer 1] [voormalig partner van verdachte] AlimPerBetaling
- een geschrift, te weten een mutatierapport van de politie, DOC-010, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende: [25]
Pleegdatum/tijd: Tussen dinsdag 28 november 2017 om 01:40 uur en dinsdag 28 november 2017 om 02:00 uur (…)
Bleek dat de bestuurder [verdachte] BSN: [BSN-nummer] geen geldig rijbewijs meer had. Ook kon hij zich met niks identificeren op straat. Besloten met hem mee te rijden naar de [adres 2] . Daar de persoon geverifieerd middels zijn paspoort. het adres waar hij aangaf dat hij verbleef als bij-adres toegevoegd. (…)
Locatie: [adres 2] . (…)
Pleegdatum/tijd: Op dinsdag 9 mei 2017 te 02:28 uur
Ademanalyse, hoeveelheid ug/1: 330
Rijden met verlopen rijbewijs
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , burgerservicenummer [BSN-nummer] , nationaliteit Nederlandse (…)
[adres 2]
[verdachte] Verblijfadres
- een geschrift, te weten een schrijven van de Belastingdienst/FIOD/kantoor Almelo d.d. 4 oktober 2019, AMB-016, inhoudende een nadeelberekening verband houdende met het strafrechtelijk onderzoek contra: [26]
[verdachte] , verblijvend op het adres [adres 2] , BSN [BSN-nummer] ;
Naar aanleiding van uw verzoek tot het vaststellen van het nadeel voortvloeiende uit de bevindingen tijdens het strafrechtelijk onderzoek contra [verdachte] verklaart ondergetekende ambtenaar van de Belastingdienst, [medewerker belastingdienst 1] , op de ambtseed bij de aanvang van zijn bediening afgelegd, dat uit bevindingen van de FIOD/kantoor Almelo, in het kader van voormeld ingesteld strafrechtelijk onderzoek, naar voren is gekomen dat aangiften inkomensheffing ten name van [verdachte] vermoedelijk opzettelijk onjuist zijn gedaan.
(…)
jaar 2016 2017
aangegeven verzamelinkomen BOX 1 [nummer 2]
correcties nav SR onderzoek
minder alimentatie 2) [nummer 1]
geen recht op ingehouden LH 3) [nummer 3]
te betalen nav ingediende aangifte 4) -/- 14 308 -/- 14.202
te betalen nav SR onderzoek 4) [nummer 4]
(…)
2) Op grond van de verklaring(en) van de heer [verdachte] dat hij een gezamenlijke huishouding met mevrouw [voormalig partner van verdachte] voerde, is de aftrek van alimentatie niet juist.
3) Ten tijde van het indienen van de aangiften inkomensheffing 2016 en 2017 wist de heer [verdachte] dat zijn werkgever [medeverdachte] BV de ingehouden loonheffing niet had afgedragen, niet kon afdragen, dan wel niet zou gaan afdragen aan de Belastingdienst.
Over de jaren 2016 en 2017 bedraagt het nadeel voor dit onderdeel respectievelijk € 21.015 en € 21.060.
4) In zijn aangiften inkomensheffing 2016 en 2017 heeft de heer [verdachte] ten onrechte aangegeven dat er geen premies volksverzekeringen van toepassing zijn. Nu hij geen directeur-grootaandeelhouder is, maar gewoon werknemer, zijn er wel premies volksverzekeringen verschuldigd.
Over de jaren 2016 en 2017 bedraagt het nadeel voor dit onderdeel respectievelijk € 7.061 en € 6.812.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1993/1994, 23470, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p.23.
2.Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938.
3.Pagina 87-88
4.Pagina 488-489
5.Pagina 84-98
6.Pagina 99-108
7.Pagina 109-119
8.Pagina 191-232
9.Pagina 513-515
10.Pagina 365-373
11.Pagina’s 643, 649, 654, 659, 664 en 669
12.Pagina 94-95
13.Pagina 113-115
14.Pagina 151-190
15.Pagina 513-515
16.Pagina’s 643, 649, 654, 659, 664 en 669
17.Pagina’s 646, 651, 656, 661, 666 en 671
18.Pagina 376-377
19.Pagina 127-131
20.Pagina 135-138
21.Pagina 90-96
22.Pagina 117
23.Pagina 486-487
24.Pagina 243-293
25.Pagina 500-512
26.Pagina 378-379