ECLI:NL:RBOVE:2024:6314

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
AK_24_2027
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer door het CBR

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR om hem een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) op te leggen. Het CBR had op 30 augustus 2023 besloten om eiser deelname aan een EMG op te leggen, na een schriftelijke mededeling van de officier van justitie dat eiser niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikt. Eiser had eerder strafbare feiten begaan, waaronder het overschrijden van de maximumsnelheid en het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg. Het CBR heeft het bezwaar van eiser op 28 oktober 2023 ongegrond verklaard, waarop eiser in beroep ging.

De rechtbank heeft op 8 november 2024 de zaak behandeld. Eiser betwistte dat hij onherroepelijk was veroordeeld voor twee strafbare feiten, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gesteld dat er sprake was van twee onherroepelijke veroordelingen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeling wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet onherroepelijk was sinds 25 juli 2023. Eiser's argument dat het CBR hem had moeten horen in bezwaar werd verworpen, omdat het CBR op basis van de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de politie had mogen concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was.

De rechtbank oordeelde dat het CBR geen hoorzitting hoefde te houden, omdat eiser geen tegenbewijs had geleverd tegen de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de EMG aan eiser mocht worden opgelegd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2027

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en

de algemeen directeur van het CBR

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR om hem een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) op te leggen.
1.1.
Het CBR heeft eiser deelname aan een EMG opgelegd met het besluit van 30 augustus 2023. Met het besluit op bezwaar van 28 oktober 2023 is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het CBR deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 26 juli 2023 heeft de officier van justitie bij het CBR schriftelijk mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid die vereist is voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. De officier heeft deze mededeling gedaan, omdat is gebleken dat eiser tweemaal als beginnend bestuurder strafbare feiten heeft begaan. Eiser heeft op 26 januari 2023 de maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur overschreden op een N-weg en heeft op 3 augustus 2022 gevaar of hinder op de weg veroorzaakt.
3. Naar aanleiding van de mededeling heeft het CBR aan eiser laten weten dat zij eraan twijfelt of eiser nog veilig kan rijden. Het CBR twijfelt niet aan eisers rijvaardigheid en heeft daarom besloten geen rijvaardigheidsonderzoek te doen. Wel heeft het CBR besloten aan eiser een cursus over verantwoord rijgedrag, ofwel een EMG, op te leggen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het CBR de EMG op goede gronden aan eiser heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Onherroepelijkheid strafbare feiten
5. Eiser betwist dat hij tweemaal onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij erkent dat hij een geldboete heeft voldaan voor de overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van het RVV 1990 [1] (meer dan 30 km/u te hard rijden op een N-weg), maar stelt dat er geen sprake is van twee onherroepelijke veroordelingen voor strafbare feiten. Hij verwijst daarbij naar een brief die hij op 11 juli 2023 naar het CVOM heeft gestuurd, waarin hij verzoekt om een toelichting te geven op de boete wegens overtreding van artikel 5 van de WVW. [2] Volgens eiser is dit een verzetschrift en is de tweede strafbeschikking daarom (nog) niet onherroepelijk.
6. De rechtbank is van oordeel dat het CBR terecht heeft gesteld dat sprake is van twee onherroepelijke veroordelingen voor strafbare feiten. Het CBR heeft daarbij terecht verwezen naar het uittreksel uit eisers Justitiële Documentatie van 17 augustus 2023. Hieruit blijkt dat de veroordeling wegens overtreding van artikel 5 van de WVW onherroepelijk is sinds 25 juli 2023. De brief waar eiser naar verwijst doet niet af aan de onherroepelijkheid van de veroordeling, nu de inhoud van de brief niet wijst op een verzetschrift tegen de strafbeschikking. Ook is niet gebleken dat het CVOM eisers brief in behandeling heeft genomen als een verzetschrift tegen de strafbeschikking. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
7. Eiser voert aan dat het CBR zijn bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Volgens eiser had het CBR hem moeten horen in bezwaar. Eiser wijst erop dat de uitzonderingsgronden op de hoorplicht zeer restrictief moeten worden uitgelegd en dat slechts van het horen in bezwaar mag worden afgezien als uit het bezwaarschrift direct blijkt dat in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over het oordeel dat het bezwaar ongegrond is. Daar is volgens eiser geen sprake van. In dit kader verwijst hij ook naar de aanvullende bezwaargronden die hij op 23 oktober 2023 heeft ingediend. Eiser voert verder aan dat het CBR geen rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel, omdat het CBR hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om in een hoorzitting toe te lichten welke persoonlijke omstandigheden en bijzondere feiten er spelen.
8. Een bestuursorgaan kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht afzien van het horen van een belanghebbende in de bezwaarfase als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan luiden tot een andersluidend besluit. [3]
9. De rechtbank is van oordeel dat het CBR eisers bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren en heeft mogen afzien van een hoorzitting in bezwaar. Het CBR heeft op basis van op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de politie het standpunt ingenomen dat eiser twee overtredingen heeft begaan en heeft eiser daarom een EMG opgelegd. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het CBR en de bestuursrechter in beginsel mogen uitgaan van de juistheid van een op ambtsbelofte opgemaakt procesverbaal, tenzij er sprake is van tegenbewijs. [4] In het bezwaarschrift van 10 oktober 2023 heeft eiser enkel gesteld dat hij de overtredingen betwist. Daarmee heeft hij geen tegenbewijs geleverd tegen de juistheid van de op ambtsbelofte opgemaakte processenverbaal. Het CBR heeft hierin geen reden hoeven zien om eiser te horen.
10. Voor zover eiser stelt dat zijn aanvullende bezwaargronden het CBR aanleiding hadden moeten geven tot een hoorzitting, overweegt de rechtbank als volgt. Het CBR heeft in het verweerschrift gesteld dat de bijlage met de aanvullende bezwaargronden ontbrak bij de e-mail van de gemachtigde van eiser van 23 oktober 2023. Het CBR heeft hier binnen een kwartier op geantwoord dat de bijlage ontbrak, maar de aanvullende bezwaargronden zijn niet ontvangen. Het CBR heeft daarom mogen afzien van het horen van eiser. Dat eiser in een hoorzitting mogelijk had kunnen toelichten welke persoonlijke omstandigheden en bijzondere omstandigheden van belang zijn, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het is immers aan eiser om zijn bezwaren kenbaar te maken en op grond van de bezwaargronden beoordeelt het CBR of het bezwaar (kennelijk) ongegrond is. Dat het CBR niet heeft gehoord, is daarom ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het CBR de EMG aan eiser heeft mogen opleggen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
2.Wegenverkeerswet 1994.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4261.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1670.