ECLI:NL:RBOVE:2024:6116

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
11230698 \ CV EXPL 24-1561
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling asbestinventarisatierapport na opdracht voor vrijblijvende offerte

In deze civiele zaak vordert partij A, een B.V., betaling van partij B voor een asbestinventarisatierapport dat is opgesteld in het kader van een offerte voor het herstellen van het dak van partij B's woning. Partij A stelt dat het rapport noodzakelijk was om een offerte te kunnen maken, terwijl partij B betwist dat zij hiervoor moet betalen, omdat de opdracht enkel betrekking had op een vrijblijvende offerte. De kantonrechter oordeelt dat de opdracht van partij B aan partij A ook het opstellen van het asbestinventarisatierapport omvatte, maar dat dit niet betekent dat partij B verplicht was om de kosten te vergoeden. De kantonrechter wijst de vorderingen van partij A af, omdat niet is komen vast te staan dat er een betalingsverplichting bestond. Tevens heeft partij B een tegenvordering ingesteld voor immateriële schade, die ook wordt afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De proceskosten worden toegewezen aan partij B, die in reconventie in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11230698 \ CV EXPL 24-1561
Vonnis van 19 november 2024
in de zaak van
[partij A] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: EBL Incasso,
tegen
[partij B],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 juni 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens inhoudende eis in reconventie met producties;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 21 oktober 2024, waarbij [partij A] fysiek en [partij B] digitaal zijn verschenen en [partij A] is bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. De griffier heeft tijdens de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[partij A] heeft in opdracht van [partij B] offertes opgemaakt voor het herstellen van het dak van haar woning. In deze zaak vordert [partij A] dat [partij B] betaalt voor het asbestinventarisatierapport dat zij heeft opgesteld. Volgens [partij A] was dat rapport nodig om een offerte te kunnen maken. [partij B] betwist dat zij daarvoor moet betalen. Zij voert daartoe aan dat zij alleen opdracht heeft gegeven voor het opstellen van een vrijblijvende offerte. Als het asbestinventarisatierapport nodig was voor het maken van de offerte, dan hoeft zij daar niet voor te betalen omdat dit is opgesteld in het kader van de offerte die nog geen overeenkomst inhield. De kantonrechter oordeelt dat de opdracht die [partij B] aan [partij A] heeft gegeven weliswaar ook inhoudt dat een asbestinventarisatierapport zou worden opgesteld maar niet dat [partij B] daarvoor zou moeten betalen. De kantonrechter wijst de vorderingen en nevenvorderingen van [partij A] af. [partij B] heeft een tegenvordering ingesteld. Zij stelt dat zij € 2.000,00 aan immateriële schade heeft geleden doordat [partij A] er onverwachts voor heeft gekozen om de offerte niet meer te wijzigen en geen nieuwe offerte aan te bieden. De kantonrechter wijst de tegenvordering van [partij B] af, omdat zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd.

3.De feiten

3.1.
In februari 2022 is er door een storm schade ontstaan aan het dak van het bijgebouw dat grenst aan de woning van [partij B] . Veel van de asbesthoudende golfplaten die op het dak lagen, zijn door de storm opgetild en gescheurd. Deze stormschade heeft [partij B] gemeld bij de opstalverzekering.
3.2.
Begin maart 2022 hebben [partij B] en [partij A] telefonisch contact gehad over het opstellen van een offerte voor de kosten van het vervangen van de asbesthoudende golfplaten. Die offerte heeft [partij B] op 12 april 2022 van [partij A] ontvangen. In de offerte is – voor zover relevant – het volgende bepaald:
‘[…]
Omschrijving werkzaamheden

Het verwijderen van asbesthoudende materialen conform bijbehorende sloopmelding.

Conform het inventarisatierapport, project nr. PR-221757-1

Dakherstel
[…]
-
Inventarisatie rapport € 375,-
- […]
[…]
Deze offerte is gebaseerd op:
- […]
-
Dat deze incl. Inventarisatie rapport is.
- […]
[…]
Algemene opmerkingen:
Onze prijsaanbieding is gebaseerd op de volgende voorwaarden en uitgangspunten:

Onze aanbieding is geheel vrijblijvend voor beide partijen en wordt pas bindend na ondertekening voor akkoord van deze offerte;
 […]

Deze offerte is alleen van toepassing op de werkzaamheden en leveranties zoals omschreven in deze offerte;
 […]
[…]’.
3.3.
Op 7 maart 2022 heeft [partij A] een e-mail gestuurd aan [partij B] waarin zij schrijft:
‘[…]
We hebben contact gehad over de asbestplaten. Omdat er sprake is van asbest, vraagt de verzekering om een asbestinventarisatierapport. Ik heb de inventariseerder inmiddels opdracht gegeven voor het opstellen van een asbestinventarisatierapport. We houden contact over de voortgang.
Vanaf het e-mailadres van [partij B] is op diezelfde dag een e-mail gestuurd aan [partij A] , waarin is geschreven:

Bedankt voor het geven van de opdracht aan de inventariseerder.
Vervolgens is er op 11 maart 2022 vanaf het e-mailadres van [partij B] aan [partij A] een e-mail gestuurd waarin de vraag wordt gesteld welk bedrijf de asbestinventarisatie gaat doen.
3.4.
Op 14 maart 2022 is er iemand in opdracht van [partij A] bij [partij B] thuis geweest.
3.5.
[partij A] heeft op 16 maart 2022 aan het e-mailadres van [partij B] een e-mail gestuurd, waarin zij schrijft dat het asbestinventarisatierapport als bijlage bij die mail is toegevoegd.
3.6.
[partij B] heeft op 31 augustus 2022 een gewijzigde offerte ontvangen van [partij A] . In de gewijzigde offerte is opgenomen dat die inclusief inventarisatierapport is, en vrijblijvend is zolang partijen de offerte niet hebben ondertekend. De kosten voor het asbestinventarisatierapport zijn niet als aparte kostenpost in de gewijzigde offerte opgenomen. [partij A] heeft aan [partij B] een e-mail gestuurd waarin zij schrijft € 350,00 te hebben gerekend voor de kosten voor het asbestinventarisatierapport. Naar aanleiding van de gewijzigde offerte heeft [partij B] aan [partij A] een e-mail verstuurd, waarin zij vraagt om een aantal punten in de gewijzigde offerte aan te passen.
3.7.
[partij A] heeft op 19 september 2022 aan [partij B] een e-mail verstuurd, waarin zij schrijft de gewijzigde offerte niet meer aan te passen en ook geen nieuwe offerte meer aan te bieden.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert – samengevat – dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [partij B] veroordeelt tot betaling van € 585,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) na 28 mei 2024 tot aan de dag van volledige betaling. Daarnaast vordert [partij A] dat [partij B] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als [partij B] die niet op tijd betaalt.
4.2.
[partij A] legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag. De vordering van [partij A] is in totaal € 585,03. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 453,75, de wettelijke rente tot en met 16 april 2024 en 28 mei 2024 van € 63,22 (€ 56,54 + € 6,68), de buitengerechtelijke incassokosten van € 68,06 en de daarna verschenen wettelijke rente. [partij A] vordert nakoming op grond van de overeenkomst van opdracht die zij overeen is gekomen met [partij B] . [partij B] is in gebreke gebleven met betalen ondanks de aanmaningen die [partij A] heeft gestuurd.
[partij A] stelt dat de overeenkomst die partijen hebben gesloten ook inhoudt dat [partij B] opdracht heeft gegeven om een asbestinventarisatierapport op te stellen. Volgens [partij A] was het asbestinventarisatierapport nodig voor het maken van de offerte. [partij A] onderbouwt dat als volgt. (I) Tijdens het eerste gesprek heeft [partij B] die opdracht mondeling gegeven. In de e-mails van 7 maart 2022 die [partij A] tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd, staat het bewijs dat dit is afgesproken. Daarnaast (II) hebben partijen tijdens het eerste gesprek gesproken over de kosten voor het opstellen van het asbestinventarisatierapport. Dit volgt uit de offerte, waarin die kosten (€ 375,00) later zijn opgenomen.
4.3.
[partij B] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
4.4.
[partij B] betwist dat zij aan [partij A] moet betalen voor het opstellen van een asbestinventarisatierapport. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [partij B] heeft aan [partij A] opdracht gegeven voor het opstellen van een vrijblijvende offerte voor het herstellen van de stormschade aan het dak van haar woning; niet meer en niet minder. Dat de offerte vrijblijvend is, onderbouwt zij met de door haar overgelegde offerte waarin staat dat deze geheel vrijblijvend is en pas bindend wordt door ondertekening daarvan, en met de stelling dat beide partijen de offerte niet hebben ondertekend. Als uit de e-mails van 7 maart 2022 blijkt dat het asbestinventarisatierapport nodig was voor het maken van de offerte en/of dat zij daartoe opdracht heeft gegeven aan [partij A] , dan is dat volgens haar opgesteld in het kader van de offerte niet nog niet bindend was. Als daar blijkbaar kosten voor zouden moeten worden gemaakt, dan moest de verrekening daarvan later komen, nadat de offerte was ondertekend. [partij B] betwist tot slot dat tijdens het eerste gesprek is gesproken over de kosten voor het opstellen van het asbestinventarisatierapport. In de eerste offerte is weliswaar een bedrag van € 375,00 opgenomen voor het opstellen daarvan, maar in de gewijzigde offerte is daar een bedrag van € 350,00 in opgenomen.
in reconventie
4.5.
[partij B] vordert – samengevat – dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] veroordeelt tot betaling van € 2.000,00 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
4.6.
[partij B] legt – samengevat – het volgende aan haar eis in reconventie ten grondslag. Zij stelt dat [partij A] er onverwachts voor heeft gekozen om de offerte van 31 augustus 2022 niet meer te wijzigen en [partij B] geen offerte meer aan te bieden zonder haar een alternatief te geven. De asbesthoudende golfplaten die in februari 2022 door de storm waren gescheurd, lagen los waardoor de kans groot was dat deze bij harde wind van het dak zouden vliegen en grote schade zouden aanrichten aan bijvoorbeeld de aangrenzende serre. De e-mail van [partij A] om geen nieuwe offerte meer aan te bieden, heeft bij [partij B] grote stress veroorzaakt. Op dat moment was namelijk de herfst met vaak harde wind in aantocht. Ook de daarop volgende e-mails van [partij A] , de brieven van de gemachtigde van [partij A] en de dagvaarding veroorzaakten veel stress. Door die stress raakte [partij B] hevig en langdurig overprikkeld. Dit heeft haar gezondheid geschaad en schaadt haar gezondheid ook nu nog. [partij B] heeft tot slot veel tijd en moeite gestoken in het komen tot een oplossing buiten rechte. Ook dat ging gepaard met slapeloze nachten en ernstige hoofdpijn door haar visuele stoornissen.
4.7.
[partij A] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de eis in reconventie van [partij B] en hetgeen zij daaraan ten grondslag heeft gelegd.

5.De beoordeling

in conventie
Wat hebben partijen afgesproken?
5.1.
In deze zaak moet de kantonrechter beoordelen of [partij B] aan [partij A] moet betalen voor het asbestinventarisatieplan. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Dit oordeel motiveert hij als volgt.
5.2.
Tussen partijen staat vast dat zij begin 2022 voor het eerst met elkaar hebben gesproken en dat [partij B] aan [partij A] opdracht heeft gegeven voor het opmaken van een offerte. Daarmee staat vast dat partijen een (mondelinge) overeenkomst zijn aangegaan die inhoudt dat [partij A] in opdracht van [partij B] een offerte opmaakt. Partijen twisten over de vraag of die overeenkomst ook inhoudt dat [partij B] aan [partij A] opdracht heeft gegeven voor het opstellen van een asbestinventarisatierapport waarvoor zij aan [partij A] moet betalen.
5.3.
Voor toewijzing van de vordering van [partij A] is in ieder geval vereist dat vast komt te staan (1) dat de mondelinge overeenkomst ook inhoudt dat [partij B] opdracht heeft gegeven voor het opstellen van het asbestinventarisatierapport en (2) dat uit die opdracht voortvloeit dat [partij B] de kosten voor het opstellen daarvan moet betalen aan [partij A] . De kantonrechter beoordeelt deze elementen achtereenvolgens. Op grond van de hoofdregel van de bewijslastverdeling draagt de partij de stelplicht, en, bij gemotiveerde betwisting de bewijslast, van de feiten en omstandigheden waarvan zij de rechtsgevolgen inroept (artikel 150 Rv). In dit geval stelt [partij A] dat op [partij B] een betalingsverplichting rust op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Het is daarom aan [partij A] om te stellen, en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door [partij B] te bewijzen, dat sprake is van een betalingsverplichting op grond waarvan [partij B] gehouden is om aan [partij A] te betalen.
1. Het opstellen van het asbestinventarisatierapport valt onder de door [partij B] gegeven opdracht
5.4.
Partijen twisten over de vraag hoe de mondelinge overeenkomst moet worden uitgelegd. De kantonrechter stelt daarbij het volgende voorop. Ook bij de uitleg van een mondelinge overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebezigde bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (‘de Haviltex-maatstaf’). [1] Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen. Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan de overeenkomst te geven uitleg. [2]
5.5.
De kantonrechter moet allereerst beoordelen of [partij B] de e-mails van 7 maart en 16 maart 2022 heeft ontvangen van [partij A] , omdat [partij A] deze gebruikt ter onderbouwing van haar stelling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij B] verklaard dat de e-mail van 7 maart 2022 is verstuurd aan haar e-mailadres en dat de reactie op die e-mail van haar e-mailadres afkomstig is. Ook de e-mail van 16 maart 2022 is verstuurd aan haar e-mailadres. Daarmee staat vast dat [partij B] de e-mails van 7 en 16 maart 2022 heeft ontvangen en de reactie op eerstgenoemde van haar afkomstig is. Verder staat vast dat [partij B] het asbestinventarisatierapport heeft ontvangen, nu dat als bijlage bij de e-mail van 16 maart 2022 is toegevoegd.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij opdracht heeft gegeven voor het opstellen van een asbestinventarisatieonderzoek. Dat blijkt uit de emailcorrespondentie tussen partijen op 7 maart 2022, waarin [partij A] aan [partij B] schrijft dat aan de inventariseerder opdracht is gegeven voor het opstellen van dit rapport, waarop [partij B] haar daarvoor bedankt.
Daarmee staat vast dat partijen hebben bedoeld dat het opstellen van het asbestinventarisatierapport ook onder de opdracht viel die [partij B] aan [partij A] heeft gegeven.
2. Uit die opdracht vloeit niet voort dat zij hoeft te betalen voor het opstellen van het asbestinventarisatierapport
5.7.
Vervolgens dient de kantonrechter te beoordelen of de door [partij B] gegeven opdracht ook inhoudt dat zij moet betalen voor het opstellen van het asbestinventarisatierapport. De kantonrechter is van oordeel dat [partij A] haar stelling op dit punt, in het licht van betwisting daarvan door [partij B] (inhoudende dat het asbestinventarisatieplan is opgesteld in het kader van de vrijblijvende offerte en dat niet is afgesproken dat zij hiervoor ook moest betalen indien zij de offerte niet zou accorderen) onvoldoende heeft onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter aan [partij A] expliciet gevraagd of zij concrete stukken heeft die haar stelling nader onderbouwen. In antwoord verwees [partij A] naar de e-mails van 7 maart 2022. Maar daaruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat is afgesproken dat [partij B] in alle gevallen voor dit rapport moest betalen. En dit volgt ook niet uit de overige stukken uit het dossier. De stelling van [partij A] dat de offerte los moet worden gezien van het asbestinventarisatieplan volgt de kantonrechter niet, omdat partijen zelf ook consistent hebben gesproken over offertes.
5.8.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [partij B] , had het op de weg van [partij A] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft [partij A] niet gedaan, waardoor er naar het oordeel van de kantonrechter ook geen plaats is voor een bewijsopdracht op dit punt. De kantonrechter begrijpt dat [partij A] veel tijd heeft gestoken in het opstellen van het asbestinventarisatieplan en dat zij die uren graag vergoed wil hebben. Als zij dat had gewild, had zij daar echter duidelijke afspraken over moeten maken met [partij B] . Daar is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van.
De conclusie
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat partijen hebben afgesproken dat [partij B] in dit geval voor het asbestinventarisatieplan moet betalen. De kantonrechter zal de vorderingen en nevenvorderingen van [partij A] dan ook afwijzen.
[partij A] moet de proceskosten betalen
5.10.
[partij A] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van haarzelf en [partij B] betalen. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- reis-, verblijf- en verletkosten
50,00
Totaal
50,00
in reconventie
[partij A] hoeft de gevorderde immateriële schade niet te vergoeden
5.11.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de stellingen van [partij B] begrijpt de kantonrechter dat zij stelt dat [partij A] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen onverwachts af te breken terwijl partijen al in een dusdanig vergevorderd stadium waren dat [partij A] dat niet zonder gevolgen kon doen. Als gevolg daarvan heeft [partij B] schade geleden. [partij A] heeft de stellingen van [partij B] niet betwist. Daardoor komt vast te staan dat [partij A] onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij daardoor schade heeft geleden, maar dit betekent niet dat die schade ook voor vergoeding in aanmerking komt. Die schade komt alleen voor vergoeding in aanmerking als deze onder het bereik van artikel 6:106 sub b BW valt. Daarvoor is vereist dat [partij B] ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast.
5.12.
Van de in artikel 6:106 sub b BW bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ingevolge artikel 150 Rv rust op [partij B] de stelplicht, en, bij gemotiveerde betwisting de bewijslast, van voldoende concrete gegevens waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106 sub b BW bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en ernst van de normschending meebrengen dat in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Om van geestelijk letsel te kunnen spreken, is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. [3]
5.13.
[partij B] stelt dat zij door het onrechtmatig handelen van [partij A] veel stress heeft ervaren, dat dit ervoor heeft gezorgd dat zij hevig en langdurig overprikkeld is, dat dit haar gezondheid schaadt en dat zij slapeloze nachten heeft. Met inachtneming van het hiervoor beschreven beoordelingskader is de kantonrechter van oordeel dat [partij B] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast. De enkele blote stelling (zonder nadere motivering) is een onvoldoende onderbouwing dat zij in haar persoon is aangetast op andere wijze of dat de aard en ernst van de normschending in dit concrete geval een aantasting in persoon op andere wijze met zich brengt. Gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv had het op de weg van [partij B] gelegen om haar stelling gemotiveerd te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan, waardoor er naar het oordeel van de kantonrechter geen plaats is voor een bewijsopdracht op dit punt.
5.14.
Aan de vereisten voor een schadevergoeding op grond van artikel 6:106 sub b BW is dan ook niet voldaan, waardoor de door [partij B] gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dit betekent dat de reconventionele vordering van [partij B] wordt afgewezen.
[partij B] moet de proceskosten betalen
5.15.
[partij B] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van haarzelf en [partij A] betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af,
6.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
6.5.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] begroot op nihil,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.

Voetnoten

1.HR 4 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6319.
2.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.
3.Vgl. HR 13 januari 1995,