ECLI:NL:RBOVE:2024:5777

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
08.194874.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag van een beginnend bestuurder

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man, die als bestuurder van een shovel betrokken was bij een ernstig verkeersongeval. De verdachte heeft op 30 december 2023 in de gemeente Hardenberg een fietser aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel en uiteindelijk de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, mede door het gebruik van zijn mobiele telefoon tijdens het rijden en het niet verlenen van voorrang aan de fietser. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 24 oktober 2024, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, ondanks zijn bekendheid met de verkeerssituatie, onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De rechtbank heeft de ernst van de schuld van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.194874.24 (P)
Datum vonnis: 7 november 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. L.J.H.M. Achten, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door mevrouw [dochter van slachtoffer] , dochter van wijlen [slachtoffer] , voorgedragen slachtofferverklaring.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een shovel schuldig is aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is overleden, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 30 december 2023 in de gemeente Hardenberg
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (met beperkte
snelheid), daarmede rijdende over de weg, de Zuidwolderstraat,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl hij een beginnend bestuurder was en/of
terwijl hij ter plaatse (zeer) goed bekend was,
rijdend over de Zuidwolderstraat en/of (daarbij)
(kort voor de hierna omschreven aanrijding) in strijd met artikel 61a van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een mobiele telefoon heeft
vastgehouden,
althans (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon heeft verricht en/of
(vervolgens)
gekomen nabij de T-kruising van de wegen, de Zuidwolderstraat en/of de weg
Noord Stegeren, zijn motorrijtuig – met onverminderde snelheid – naar links te
sturen, terwijl hij, verdachte, werd gehinderd door de laagstaande zon en/of
(daarbij)
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg
en/of het overige verkeer ter plaatse heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij)
geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, namelijk
geen voorrang heeft verleend aan een medeweggebruiker (fietser), rijdend op het
verplichte fietspad parallel gelegen aan de Zuidwolderstraat, terwijl op de
Zuidwolderstraat voor genoemde T-kruising bord model B6 van de bijlage 1 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en/of terwijl op de
Zuidwolderstraat voor genoemde kruising haaientanden, als bedoeld in artikel 80
van genoemd reglement waren aangebracht en/of (vervolgens)
met het door hem bestuurde motorrijtuig op/tegen voornoemde
medeweggebruiker (fietser) is gebotst en/of gereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2023 in de gemeente Hardenberg
als bestuurder van een voertuig (wiellader/shovel), daarmee rijdende op de weg, de
Zuidwolderstraat,
(kort voor de hierna omschreven aanrijding) in strijd met artikel 61a van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een mobiele telefoon heeft
vastgehouden,
althans (een) handeling(en) met of aan een mobiele telefoon heeft verricht en/of
(vervolgens)
gekomen nabij de T-kruising van de wegen, de Zuidwolderstraat en/of de weg
Noord Stegeren, zijn motorrijtuig – met onverminderde snelheid – naar links
heeft gestuurd, terwijl hij, verdachte, werd gehinderd door de laagstaande zon en/of
(daarbij)
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg
en/of het overige verkeer ter plaatse heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij)
geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, namelijk
geen voorrang heeft verleend aan een medeweggebruiker (fietser), rijdend op het
verplichte fietspad parallel gelegen aan de Zuidwolderstraat, terwijl op de
Zuidwolderstraat voor genoemde T-kruising bord model B6 van de bijlage 1 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en/of terwijl op de
Zuidwolderstraat voor genoemde kruising haaientanden, als bedoeld in artikel 80
van genoemd reglement waren aangebracht en/of (vervolgens)
met het door hem bestuurde motorrijtuig op/tegen voornoemde
medeweggebruiker (fietser) is gebotst en/of gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), in die zin dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Volgens de officier van justitie kan het primair tenlastegelegde dan ook worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, aangezien schuld in de zin van artikel 6 WVW in onvoldoende mate kan worden vastgesteld. Dat verdachte zijn telefoon tijdens het rijden heeft gebruikt, staat niet ter discussie. Er kan echter niet worden vastgesteld dat het telefoongebruik een rol heeft gespeeld bij het ongeval. De plek van het ongeval is een overzichtelijke kruising, maar toch heeft verdachte het slachtoffer niet waargenomen en geen voorrang verleend. Het kan haast niet anders dan dat de laagstaande zon een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval. Een enkele verkeersfout is onvoldoende voor aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting besproken is, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 30 december 2023 omstreeks 11:02 uur reed verdachte, als beginnend bestuurder, in een shovel van het merk Volvo op de Zuidwolderstraat in de gemeente Hardenberg vanuit de richting van Zuidwolde, waarna hij met de shovel linksaf sloeg richting de Noord Stegeren. Op het fietspad heeft de shovel bij het afslaan de fietsster, die fietste over het parallel gelegen fietspad in de richting van Zuidwolde, omver gereden. [2]
Na onderzoek op de plaats van het ongeval bleek dat de shovel van het merk Volvo een motorrijtuig met beperkte snelheid betrof (hierna: shovel). Verdachte reed over de Zuidwolderstraat en was voornemens om bij de T-kruising met de weg Noord Stegeren linksaf te slaan. De fietsster reed over een vrijgelegen verplicht fietspad, parallel gelegen aan de hoofdrijbaan van de Zuidwolderstraat, komende vanuit de richting van Dedemsvaart. Op het moment dat verdachte linksaf sloeg, zag hij kennelijk niet, of niet tijdig dat vanuit tegenovergestelde richting de fietsster naderde. Gezien vanuit de beoogde rijrichting van de shovel, werd voor het kruisingsvlak met het fietspad, op het wegdek, de voorrangssituatie kenbaar gemaakt door middel van zogeheten haaientanden. Vanuit de richting van de fietsster was de kruising aangeduid als voorrangskruising waarbij verdachte werd geacht haar vrije doorgang te verlenen. Op het moment dat de shovel zich met de voorzijde op het kruisingsvlak bevond, kwam dit voertuig in botsing met de fietsster. Ten gevolge van de botsing liep [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op en kwam zij op [overlijdensdatum] te overlijden. [3]
Gelet op de door de verbalisanten aangetroffen remblokkeersporen, veroorzaakt door de shovel, had verdachte nog een nood remming uitgevoerd. De verbalisanten zagen verder dat de stand van de zon eventueel het uitzicht vanuit de cabine van de shovel en dus de waarneming van verdachte beïnvloed kon hebben. Het uitzicht naar voren kon als voldoende worden beoordeeld, maar het zonlicht veroorzaakte een mate van versluiering op de voorruit waardoor het uitzicht in voorwaartse richting werd verminderd. Verder bleek na een onderzoek in de telefoon van verdachte, dat hij een traject van 3,6 kilometer had afgelegd met een (indicatieve) gemiddelde snelheid van 43 kilometer per uur. [4]
De politie heeft nader onderzoek verricht naar het gebruik van de telefoon van verdachte. Uit dit onderzoek volgt dat er kennelijk enige tijd voorafgaand aan het incident gebruik is gemaakt van de telefoon, zo wordt het scherm om 11:00:54 uur voor het laatst aangeraakt waarna deze om 11:00:56 uur is vergrendeld. Hoeveel tijd er exact zit tussen het laatst gebruik maken van het toestel en de aanrijding kan echter niet worden bepaald. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij goed bekend was met de plaats van het ongeluk, dat hij daar dagelijks reed, dat hij wist dat er voor het fietspad haaientanden aanwezig waren en dat hij voorrang moest verlenen aan mogelijk naderende fietsers, dat hij de gehele rit verblind werd door de laagstaande zon, dat hij – nadat hij zag dat er geen auto’s aankwamen en hij dacht dat hij alles goed gezien had – met een vloeiende beweging naar links reed. Op dat moment zag hij een flits en zag hij te laat dat het een fietsster was, waarna hij hard op de rem drukte maar dat hij toen de fietsster al had geraakt. Ook heeft hij verklaard dat hij ging bellen toen hij met de shovel wegreed, dat hij daarna nog op Instagram een volgverzoek heeft geaccepteerd, dat hij nog op Snapchat heeft gekeken en dat hij later mogelijk ook nog kort op Facebook heeft gekeken en dat hij de telefoon uiteindelijk had weggelegd voordat hij de bocht naar links richting de Noord Stegeren nam. [6]
Juridisch kader: artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, moet kunnen worden
vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden.
Voor schuld in het kader van artikel 6 WVW is vereist dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW verschillende factoren van belang, waarbij het aan komt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarnaast kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Bovendien mag van iedere verkeersdeelnemer worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening had moet houden. Uit de rechtspraak volgt dat niet als algemene regel kan worden gesteld dat schuld in de zin van artikel 6 WVW in geen geval bewezenverklaard kan worden als de gedraging van de verdachte die heeft geleid tot het ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. De omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt. [7]
Overweging en conclusie
Over het geheel van gedragingen van verdachte stelt de rechtbank op basis van de vaststaande feiten en de overige inhoud van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte was bekend met de situatie ter plaatse en op de hoogte van het feit dat hij een gevaarlijke kruising naderde. Bovendien bestuurde hij een omvangrijke en zware shovel en heeft hij gedurende de korte rit voorafgaand aan de te nemen afslag meermalen zijn telefoon bediend, op welke momenten hij dus op zijn minst in mindere mate aandacht had voor het verkeer. Een en ander vond plaats in de uitoefening van zijn dagelijks werk. Verdachte was gelet daarop ook bekend met de eigenschappen van het voertuig dat hij bestuurde. Vaststaat dat verdachte ter hoogte van de afslag slecht zicht had door de laagstaande zon en dat er uit tegenovergestelde richting autoverkeer kon naderen en op het naastgelegen fietspad van zowel tegenovergestelde richting als van achter fietsers konden naderen, die hij voorrang zou moeten verlenen. Gezien die specifieke omstandigheden ter plaatse – waarvan verdachte op de hoogte was – en het feit dat verdachte met een hem vertrouwd omvangrijke en zware shovel reed, wat extra voorzichtigheid vereist, en hij kort voor de afslag door zijn telefoongebruik niet zijn volledige aandacht bij het verkeer had, mocht naar het oordeel van de rechtbank van verdachte verwacht worden dat hij ter hoogte van de afslag richting de weg Noord Stegeren op zijn eigen weghelft zou stoppen om zich ervan te (kunnen) vergewissen dat de weg daadwerkelijk vrij was om veilig af te kunnen slaan en het fietspad over te steken. Dat heeft hij niet gedaan, integendeel, hij is met onverminderde snelheid in een vloeiende beweging afgeslagen en over de haaientanden het fietspad opgereden. Door met een voertuig met een aanzienlijke massa, wat extra voorzichtigheid vereist, met een onverminderde snelheid én slecht zicht links af te slaan en het fietspad, waar zeer kwetsbare verkeersdeelnemers kunnen fietsen, op te rijden en de zich daar bevindende fietsster geen voorrang te verlenen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zeer onvoorzichtig gereden. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 december 2023 in de gemeente Hardenberg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (met beperkte snelheid), daarmede rijdende over de weg, de Zuidwolderstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
terwijl hij een beginnend bestuurder was en
terwijl hij ter plaatse zeer goed bekend was,
rijdend over de Zuidwolderstraat en daarbij
kort voor de hierna omschreven aanrijding in strijd met artikel 61a van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 handelingen met een mobiele telefoon heeft verricht en
vervolgens
gekomen nabij de T-kruising van de wegen, de Zuidwolderstraat en de weg
Noord Stegeren, zijn motorrijtuig – met onverminderde snelheid – naar links te
sturen, terwijl hij, verdachte, werd gehinderd door de laagstaande zon en daarbij
in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en het overige verkeer ter plaatse heeft gelet en is blijven letten en daarbij geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, namelijk geen voorrang heeft verleend aan een medeweggebruiker (fietser), rijdend op het verplichte fietspad parallel gelegen aan de Zuidwolderstraat, terwijl op de
Zuidwolderstraat voor genoemde kruising haaientanden, als bedoeld in artikel 80
van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 waren aangebracht en vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen voornoemde medeweggebruiker (fietser) is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 6 en 175 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van één jaar, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de op te leggen straf of maatregel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft een ernstig ongeval veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden. Van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij of zij op de hoogte is van de gevaren in het verkeer, hierop anticipeert en het eigen verkeersgedrag daarop aanpast. Verdachte is hierin ernstig tekort geschoten, terwijl hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en van hem extra voorzichtigheid mocht worden verwacht, omdat hij in een zware shovel reed. Verdachte heeft [slachtoffer] door de laagstaande zon niet gezien totdat het te laat was en hij niet meer op tijd kon stoppen, waarna hij met de shovel tegen haar aan is gebotst. Verdachte vindt het heel erg wat er is gebeurd en heeft het verschrikkelijke gevolg niet gewild. Hij komt nog elke dag langs de plek van het ongeval en denkt er vaak aan terug. Daarnaast heeft hij contact opgenomen met de nabestaanden en is hij met de echtgenoot van [slachtoffer] in gesprek gegaan.
Het verkeersongeval ten gevolge waarvan mevrouw [slachtoffer] is overleden, is voor alle betrokkenen een ingrijpende gebeurtenis. Het overlijden van mevrouw [slachtoffer] heeft een enorme en blijvende impact op haar nabestaanden. Aan hen is onherstelbaar leed toegebracht en zij zullen moeten leven met het verlies van hun dierbare.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en naar de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. De officier van justitie is bij het formuleren van de eis uitgegaan van ‘aanmerkelijke schuld’. De rechtbank komt echter tot de bewezenverklaring van een hogere mate van schuld, namelijk ‘ernstige schuld’. Volgens de LOVS oriëntatiepunten is het uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een ‘ernstige schuld’ en waarbij het slachtoffer is overleden, een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een rijontzegging voor de duur van twee jaar.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank ook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar opleggen, waarvan één jaar voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren.
Omdat de rechtbank tot bewezenverklaring van een hogere mate van schuld komt, legt de rechtbank – anders dan door de officier van justitie is geëist – een langere en deels onvoorwaardelijke ontzegging op.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 179 WVW.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
2 (twee) jaren, waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. Monincx, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024.
Buiten staat
Mr. N.J.C. Monincx is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024196812. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal Aanrijding misdrijf van 30 mei 2024 (pagina’s 7 tot en met 9).
3.Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer] ( [geboortedatum 2] -1944) (pagina’s 37 en 38).
4.Het proces-verbaal FO Verkeer (Forensisch onderzoek plaats delict) van 13 maart 2024 (pagina’s 12 tot en met 33).
5.Het proces-verbaal Veiligstellen/onderzoek gegevens van 5 april 2024 (pagina 62).
6.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 oktober 2024, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte.
7.Hoge Raad, 15 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1398)