ECLI:NL:RBOVE:2024:5750

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
11220917 \ CV EXPL 24-1518
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorverwijzing naar de rechtbank in een civiele zaak betreffende gemeenschapsschulden na echtscheiding

In deze civiele zaak heeft de vrouw in incident verzocht om doorverwijzing van de zaak naar de rechtbank. De kantonrechter, mr. A.M. van Diggele, heeft dit verzoek afgewezen op grond van artikel 93 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat hij bevoegd is om in deze zaak te beslissen. De man en vrouw zijn in gemeenschap van goederen getrouwd geweest en hebben in 2022 de echtscheiding uitgesproken. De man vordert betaling van de vrouw van de helft van de schulden, die gezamenlijk zijn ontstaan tijdens het huwelijk, ter hoogte van € 18.158,30, inclusief wettelijke rente. De vrouw stelt dat de rechtbank onbevoegd is, omdat het gaat om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, en verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag. De kantonrechter overweegt echter dat er geen sprake is van een verdeling van een huwelijksgemeenschap in de zin van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien schulden niet verdeeld kunnen worden zonder medewerking van de schuldeiser. De kantonrechter wijst het verzoek van de vrouw af en veroordeelt haar in de proceskosten van het incident, terwijl de man niet inhoudelijk op het verzoek heeft gereageerd. De zaak zal op 19 november 2024 weer op de rol komen voor het bepalen van een mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11220917 \ CV EXPL 24-1518
Vonnis van 5 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. E.G. Blankestijn.

1.De beslissing in het kort

1.1.
De vrouw verzoekt in incident om doorverwijzing van de zaak naar de rechtbank. De kantonrechter wijst dit verzoek af, nu de kantonrechter op grond van artikel 93 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd is in deze zaak te beslissen.

2.De procedure

2.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende (inhoudelijke) stukken.
- de dagvaarding;
- de akte (e-mail) van de man d.d. 11 september 2024;
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, tevens houdende een incident tot onbevoegdheid van de vrouw d.d. 24 september 2024;
- de conclusie van antwoord in reconventie (e-mail) van de man d.d. 28 september 2024.
2.2.
Vervolgens is vonnis in incident bepaald.

3.De situatie in het kort

3.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen getrouwd geweest. De echtscheiding is in 2022 uitgesproken.
3.2.
De man stelt dat partijen na de echtscheiding hadden afgesproken om de overgebleven schulden uit het huwelijk gezamenlijk te voldoen. Daarnaast is de vrouw volgens de man op grond van de wet verplicht de helft van de schulden te dragen. Hij vordert betaling van de vrouw van de helft van de schulden, te weten een bedrag van € 18.158,30 (inclusief de wettelijke rente over de hoofdsom tot de datum van de dagvaarding).
3.3.
De vrouw verzoekt in incident dat de zaak naar de rechtbank wordt doorverwezen. Volgens de vrouw is de rechtbank onbevoegd, nu het hier gaat om de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgemeenschap. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2018:714).
3.4.
De man heeft niet inhoudelijk op dit verzoek gereageerd.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt dat in deze zaak geen sprake is van een verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap in de zin van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechter kan immers geen schulden verdelen aangezien een schuld geen goed is en voor de overgang van schulden de medewerking nodig is van de schuldeiser(s). De door de vrouw genoemde uitspraak van het gerechtshof Den Haag ziet dan ook niet op deze situatie.
4.2.
Met betrekking tot gemeenschapsschulden geldt als hoofdregel dat beide echtgenoten in beginsel gelijk draagplichtig zijn, tenzij de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Indien na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap een ex-echtgenoot meer dan de helft van een gemeenschapsschuld betaalt, verkrijgt deze ex-echtgenoot een regresvordering op de andere ex-echtgenoot.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat de vordering van de man ziet op een vordering tot nakoming van een afspraak, en voor zover de man een deel van een schuld al heeft voldaan, de vordering een regresvordering betreft. Nu deze vordering(en) aldus niet voortvloeien uit de verdeling ex artikel 3:185 BW en de vordering(en) minder dan € 25.000,- bedragen, is de kantonrechter op grond van artikel 93 sub a Rv bevoegd hierover te oordelen.
4.4.
De door de vrouw in incident gevorderde doorverwijzing wordt dan ook afgewezen.
4.5.
Aangezien de vrouw in het ongelijk wordt gesteld, veroordeelt de kantonrechter de vrouw in de proceskosten van dit incident. Nu de man niet inhoudelijk op de incidentele vordering heeft gereageerd, worden zijn kosten begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt de vrouw in de kosten van het incident, aan de zijde van de man tot op heden begroot op nihil;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 november 2024voor het bepalen van een mondelinge behandeling;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.(JK)