ECLI:NL:RBOVE:2024:5504

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
11104310 \ CV EXPL 24-1965
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst van aanneming van werk en geschil over betaling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen eiser, H.O.D.N. [bedrijf], en gedaagde partijen, [gedaagde 1] c.s., over een overeenkomst van aanneming van werk. Eiser had zich verplicht om bestratingswerkzaamheden uit te voeren bij gedaagde c.s. Tijdens de uitvoering heeft gedaagde c.s. de overeenkomst opgezegd, omdat hij ontevreden was over de geleverde werkzaamheden. Eiser vordert betaling van een openstaand bedrag van € 4.033,87, vermeerderd met rente en incassokosten. Gedaagde c.s. betwist de vordering en stelt dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten en dat gedaagde c.s. deze op 22 april 2023 heeft opgezegd. De rechter oordeelt dat gedaagde c.s. de overeengekomen aanneemsom moet betalen, verminderd met eventuele besparingen voor eiser. De rechter wijst de vordering van eiser gedeeltelijk toe, waarbij gedaagde c.s. wordt veroordeeld tot betaling van € 2.704,45, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, en de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het vonnis is uitgesproken op 22 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11104310 \ CV EXPL 24-1965
Vonnis van 22 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [bedrijf],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud) dan wel afzonderlijk ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1.Deze zaak in het kort

In deze zaak gaat het om een tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk. Op grond van die overeenkomst heeft [eiser] zich verplicht om, tegen betaling, bestratingswerkzaamheden uit te voeren bij [gedaagde 1] c.s. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden heeft [gedaagde 1] c.s. de overeenkomst opgezegd omdat hij niet tevreden was over de uitgevoerde werkzaamheden. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de overeenkomst moet worden afgewikkeld. De kantonrechter zal [gedaagde 1] c.s. veroordelen om nog een gedeelte van de openstaande factuur van [eiser] te betalen en zal dit hierna toelichten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling van 11 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn eis gewijzigd, in die zin dat waar in het petitum ‘
[gedaagde 1]’ staat vermeld ook ‘
[gedaagde 2]’ moet worden gelezen en hij daarom alsnog vordert om de veroordelingen hoofdelijk uit te spreken. [gedaagde 1] c.s. heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
2.3.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is actief op het gebied van grond-, weg- en waterbouw.
3.2.
[eiser] heeft met [gedaagde 1] c.s. - op basis van een offerte van 27 september 2022 - een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, op grond waarvan [eiser] de bestrating bij het woonhuis van [gedaagde 1] c.s. zou vervangen. De werkzaamheden bestaan uit het verwijderen van de oude bestrating, het leggen van nieuwe bestrating en bijkomende werkzaamheden. De totale aanneemsom bedraagt € 18.778,63. Voor zover van belang is in de offerte het volgende opgenomen:
‘‘
werkomschrijving kosten
Rooien alle bestrating en afvoeren, oprit pad beide terrassen en pad langs
7 vracht woning en achter huis, totaal 530 m² € 2.704,35
(…)
3 kolken ingraven en aansluiten, sleuf weer langs de 3 kolken buis 125 mm naar de
dichtmaken en verdichten sloot met 160 mm € 980,10
(…)
Meer- of ander werk per persoon per uur € 54,45’’
3.3.
Op 17 april 2023 is [eiser] gestart met de grondwerkzaamheden. Vanaf 20 april 2023 is [eiser] begonnen met de bestratingswerkzaamheden.
3.4.
Op 22 april 2023 heeft [gedaagde 1] c.s. per e-mail aan [eiser] bericht dat hij niet tevreden is en dat hij de werkzaamheden van [eiser] stopzet. In de e-mail heeft [gedaagde 1] c.s. geschreven:
‘‘Om verdere problemen te voorkomen en gesteggel heen en weer zet ik de werkzaamheden stop!
De werkzaamheden die verricht zijn conform offerte uitgezonderd de bestratingswerkzaamheden die tot nu toe zijn verricht mag je uiteraard een factuur voor sturen.
En wij zullen een ander bedrijf dit af gaan laten maken.’’
3.5.
Na de e-mail van [gedaagde 1] c.s. hebben partijen op diezelfde dag telefonisch met elkaar gesproken.
3.6.
Op 24 april 2023 heeft [gedaagde 1] c.s. per e-mail laten weten dat [eiser] de werkzaamheden mag voortzetten onder bepaalde voorwaarden.
3.7.
Op 25 april 2023 is bij [gedaagde 1] c.s. thuis tussen partijen een discussie ontstaan over de voorwaarden waaronder [eiser] het werk mag voortzetten. [gedaagde 1] c.s. heeft zijn opzegging van 22 april 2023 vervolgens in stand gelaten.
3.8.
Op 26 april 2023 heeft [eiser] voor zijn werkzaamheden een bedrag van
€ 9.820,87 bij [gedaagde 1] c.s. in rekening gebracht. [gedaagde 1] c.s. heeft op 3 mei 2023 een bedrag van € 5,787,00 betaald, zodat nog een bedrag van € 4.033,87 onbetaald is gebleven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert, na eiswijziging, - samengevat – dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.033,87 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2023, een bedrag van € 528,39 aan buitengerechtelijke incassokosten en met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede de nakosten.
4.2.
Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst heeft opgezegd, zoals is bedoeld in artikel 7:764 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Gelet op de opzegging moet [gedaagde 1] c.s. de overeengekomen aanneemsom en het eventuele meerwerk betalen minus de besparingen van [eiser] . [eiser] heeft hiervoor een bedrag van € 9.820,87 bij [gedaagde 1] c.s. in rekening gebracht, waarvan een bedrag van € 4.033,87 nog openstaat.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. voert als verweer aan dat hij geen bedrag meer is verschuldigd aan [eiser] omdat [eiser] het werk niet goed heeft uitgevoerd. Ook heeft [eiser] volgens [gedaagde 1] c.s. werkzaamheden in rekening gebracht die niet zijn verricht en heeft hij meer in
rekening gebracht dan partijen hebben afgesproken in de offerte.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover dit voor de beoordeling van belang is, hierna worden ingegaan.

5.De beoordeling

De gevolgen van de opzegging
5.1.
Vast staat dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW hebben gesloten. Op grond daarvan heeft [eiser] zich tegen betaling verplicht tot het verrichten van grond- en bestratingswerk bij de woning van [gedaagde 1] c.s. [gedaagde 1] c.s. heeft de overeenkomst op 22 april 2023 opgezegd. Eerst zal moeten worden bezien wat het gevolg is van deze opzegging door [gedaagde 1] c.s.
5.2.
Omdat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk, kan de opdrachtgever deze op elk moment opzeggen, zoals blijkt uit artikel 7:764 lid 1 BW. Lid 2 bepaalt dat de opdrachtgever in geval van opzegging de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. Vast staat dat in dit geval partijen een vaste aanneemsom van
€ 18.778,63 zijn overeengekomen die [gedaagde 1] c.s. in beginsel moet betalen minus de eventuele besparingen aan de zijde van [eiser] .
Tekortkoming [eiser] ?
5.3.
[gedaagde 1] c.s. voert allereerst als verweer aan dat [eiser] de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd, waardoor hij van mening is dat hij niets meer is verschuldigd.
5.4.
Dit verweer slaagt niet. In het algemeen heeft te gelden dat een tekortkoming van [eiser] , [gedaagde 1] c.s. niet ontslaat van zijn betalingsverplichting als hij hieraan geen rechtsgevolgen verbindt. Dit was anders geweest als [gedaagde 1] c.s. de overeenkomst (gedeeltelijk) zou hebben ontbonden omdat in dat geval [gedaagde 1] c.s. van zijn betalingsverplichting was bevrijd. Ook had [gedaagde 1] c.s. zijn betalingsverplichting kunnen opschorten. In zijn e-mail van 22 april 2023, die gedeeltelijk is geciteerd in r.o. 3.4., schrijft [gedaagde 1] c.s.
‘zet ik de werkzaamheden stop’. Uit deze passage, in samenhang met hetgeen [gedaagde 1] c.s. daarover verder heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat hij zich heeft beroepen op ontbinding dan wel opschorting, maar enkel dat [gedaagde 1] c.s. de bedoeling heeft gehad om de overeenkomst op te zeggen.
5.5.
Een opzegging van een overeenkomst laat overigens de mogelijkheid van [gedaagde 1] c.s. onverlet om schade te vorderen vanwege een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis aan de zijde van [eiser] . Nog daargelaten de vraag of een schadevordering kan worden toegewezen, heeft [gedaagde 1] c.s. niet gesteld dat hij schade vordert nu hij ook geen eis in reconventie heeft gesteld, zodat hij hierop eveneens geen beroep kan doen.
5.6.
De opmerkingen die [gedaagde 1] c.s. maakt over de tekortkomingen van [eiser] , die bovendien door [eiser] worden betwist, kunnen gelet op het bovenstaande daarom onbesproken blijven.
Factuur
5.7.
Partijen verschillen van mening over welke werkzaamheden niet en welke werkzaamheden wel zijn verricht, en als hierover al overeenstemming is, welke vergoeding hiervoor dient te worden betaald. In de dagvaarding is het gevorderde bedrag van € 4.033,87 niet verder gespecificeerd, maar op zitting zijn de diverse posten van de factuur van 26 april 2023 aan de orde geweest. Hierna zullen achtereenvolgens de door [gedaagde 1] c.s. (deels) onbetaald gelaten posten worden besproken.
Post 1: Rooien straatwerk
5.8.
[eiser] vordert een bedrag van € 2.330,10. Hiervan heeft [gedaagde 1] c.s. een bedrag van € 1.352,18 betaald.
5.9.
[gedaagde 1] c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat er 260 m² aan straatwerk is gerooid en afgevoerd. Aangezien dit de helft is van de afgesproken 530 m², heeft hij de helft van het offertebedrag betaald.
5.10.
Vooropgesteld wordt dat, zoals reeds is overwogen in r.o. 5.2., het uitgangspunt is dat [gedaagde 1] c.s. de aanneemsom moet betalen minus de besparingen van [eiser] . [gedaagde 1] c.s. heeft de stelplicht en zo nodig de bewijslast van het bestaan en de omvang van de besparingen die op grond van artikel 7:764 lid 2 BW in mindering moeten strekken op de aanneemsom. [eiser] heeft daarbij wel een belangrijke mededelingsplicht, omdat hij de beschikking heeft over de in dit kader noodzakelijke gegevens (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728).
5.11.
Overwogen wordt als volgt. Niet in geschil is dat partijen op basis van de offerte zijn overeengekomen dat [eiser] een bedrag van € 2.704,35 in rekening mocht brengen voor 530 m² rooien en afvoeren van straatwerk. In de offerte staat dat het daarbij gaat om 7 vrachten. Begrepen wordt dat [gedaagde 1] c.s. beoogd heeft te stellen dat nu [eiser] 260 m² heeft afgevoerd, [eiser] hiermee de kosten voor het afvoeren van de overige 270 m² straatwerk heeft bespaard. Bij e-mail van 3 mei 2023 (zie productie 1a bij conclusie van antwoord) heeft [eiser] dit betwist en heeft hij gesteld dat hij 6 van de 7 in de offerte opgenomen vrachten in rekening heeft gebracht. [gedaagde 1] c.s. heeft hierop enkel volstaan met zijn standpunt te herhalen, dat slechts de helft van de oude bestrating is verwijderd en afgevoerd, maar heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat daadwerkelijk minder is afgevoerd dan [eiser] in rekening heeft gebracht. De kantonrechter zal daarom ervan uitgaan dat 6 vrachten aan straatwerk zijn afgevoerd en [eiser] hiermee 1 vracht heeft bespaard. Dit leidt tot de conclusie dat [eiser] in totaal € 2.318,01 (6/7 van het offertebedrag van
€ 2.704,35) bij [gedaagde 1] c.s. in rekening mocht brengen. Omdat [gedaagde 1] c.s. al een gedeelte van deze kostenpost heeft betaald, zal nog een bedrag van € 965,83 worden toegewezen.
Post 2: 25 m² straatzand die in de sleuf is verwerkt
5.12.
[eiser] heeft dit gedeelte van zijn vordering tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De kantonrechter zal hierop dan ook niet meer beslissen.
Posten 3 en 4: mobiele kraan en grondwerker (meerwerk)
5.13.
[eiser] vordert een bedrag van € 677,60 voor 8 extra uren aan werkzaamheden met de mobiele kraan, bestaande uit puin uit de sleuven in de kieper draaien, parkeerplaats uitgraven, stenen ophalen bij de buren en het riool van de schuur naar de woning graven. [gedaagde 1] c.s. heeft hiervan een bedrag van € 338,80 betaald. Ook vordert [eiser] voor de extra uren een bedrag van € 435,60 voor de grondwerker bij de kraan.
5.14.
[gedaagde 1] c.s. heeft erkend dat hij de werkzaamheden voor het uitgaven van de parkeerplaats moet betalen. Hij is van mening dat hij hiervoor 4 uur moet betalen omdat 2 mensen hiermee 2 uur bezig zijn geweest. Voor de overige werkzaamheden betwist hij dat hij hiervoor opdracht heeft gegeven. Bovendien is het puin uit de sleuven halen al opgenomen in de offerte en de factuur onder ‘3 kolken ingraven en aansluiten’. Dit onderdeel heeft hij ook betaald, aldus [gedaagde 1] c.s.
5.15.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat deze werkzaamheden niet onder de offerte vallen. Niet in geschil is ook dat partijen aanvullende afspraken hebben gemaakt over het uitgraven van de parkeerplaats, waarvoor [gedaagde 1] c.s. 4 uren heeft betaald. De vraag is of [eiser] recht heeft op vergoeding van het andere meerwerk. Deze vraag zal ontkennend worden beantwoord. [gedaagde 1] c.s. heeft in dit kader onbetwist gesteld dat een gedeelte van de werkzaamheden, het puin uit de sleuven halen, al is opgenomen in de offerte (zie ook r.o. 3.2.), zodat dit onderdeel niet voor toewijzing in aanmerking komt. Ook is er geen aanleiding om een bedrag toe te kennen voor de overige extra werkzaamheden, nu [eiser] gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] c.s., onvoldoende heeft onderbouwd dat aanvullende afspraken zijn gemaakt op grond waarvan hij aanspraak kan maken op het gevorderde bedrag. De kantonrechter merkt ten overvloede op dat [eiser] ook niet is tekortgedaan met het door [gedaagde 1] c.s. betaalde bedrag. [gedaagde 1] c.s. heeft een bedrag van € 338,80 betaald, hetgeen neerkomt op € 84,70 per uur x 4, terwijl partijen een lager uurtarief zijn overeengekomen voor meerwerk, namelijk € 54,50 per uur (zie ook r.o. 3.2.). Deze onderdelen van de vordering van [eiser] worden dan ook afgewezen.
Posten 5, 6 en 7: koppel stratenmakers, 1 man stratenmakers, uren Jur
5.16.
[eiser] vordert het nog openstaande bedrag van € 1.738,62.
5.17.
[gedaagde 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat hij deze kostenposten niet is verschuldigd, omdat [eiser] slecht werk heeft afgeleverd.
5.18.
Overwogen wordt dat [gedaagde 1] c.s. niet heeft betwist dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar alleen aanvoert dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en dan in het bijzonder r.o. 5.3 e.v., kan hem dit niet bevrijden van zijn betalingsverplichting. Dit betekent dat de vordering op dit punt wordt toegewezen.
Tussenconclusie
5.19.
Gelet op het vorenstaande moet [gedaagde 1] c.s. in totaal nog betalen: € 965,83 +
€ 1.738,62 = € 2.704,45.
Wettelijke rente
5.20.
Omdat [gedaagde 1] c.s. de factuur te laat heeft betaald, is de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.21.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde 1] c.s. een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde 1] c.s. Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.22.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.23.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.704,45 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 december 2023 tot de dag van algehele voldoening;
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024 (cs).