In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 oktober 2024 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure betreffende de verdeling van een nalatenschap. De eiseres in conventie, [partij A], heeft een vordering ingesteld tegen [partij B1], die optreedt als executeur van de nalatenschap van de overleden [erflater], en tegen [partij B2]. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 15 mei 2024 de wijze van verdeling voorlopig vastgesteld en partijen de gelegenheid gegeven om zich hierover uit te laten.
In het eindvonnis heeft de rechtbank de omvang van de nalatenschap vastgesteld op NZD 787.042,48, te vermeerderen met een rentevordering van NZD 35,71 per dag vanaf 1 mei 2024. De rechtbank heeft geoordeeld dat [partij A], [partij B1] en [partij B2] ieder recht hebben op een derde van de nalatenschap. Tevens heeft de rechtbank beslist dat de eis in reconventie van [partij B1] tegen [partij B2] niet-ontvankelijk is, omdat deze niet tijdig was ingediend.
De rechtbank heeft de wijze van verdeling gelast zoals eerder vastgesteld in het tussenvonnis. Dit houdt in dat [partij A] en [partij B1] ieder een deel van de nalatenschap toebedeeld krijgen, evenals een vordering op [partij B2] in verband met zijn restschuld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.