ECLI:NL:RBOVE:2024:2577

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
C/08/270367 / HA ZA 21-358
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen geschil over nalatenschap en schenkingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen zus en broer, die erfgenamen zijn van hun overleden vader. De zaak begon met de vraag of schenkingen die door gedaagde 1, als bewindvoerder van de vader, aan zichzelf en haar dochter zijn gedaan, toelaatbaar waren. Gedaagde 1 had een bewijsopdracht gekregen, maar uiteindelijk kwamen eiseres en gedaagde 1 overeen over de omvang en verdeling van de nalatenschap. De rechtbank volgde de gezamenlijke standpunten van de partijen over de omvang van de nalatenschap, maar verwierp de door gedaagde 1 voorgestelde verdeling, waarmee eiseres had ingestemd. De rechtbank gaf partijen de gelegenheid om een akte in te dienen over de verdeling op basis van de beslissingen in het vonnis.

De procedure omvatte verschillende akten en een eerdere uitspraak van 20 juli 2022, waarin gedaagde 1 was opgedragen bewijs te leveren van het tegendeel van de schenkingen. Gedaagde 1 had aangegeven bewijs te willen leveren door getuigen, maar trok later haar eis in. De rechtbank oordeelde dat gedaagde 1 niet-ontvankelijk was in haar vorderingen tegen gedaagde 2, die niet was verschenen. De rechtbank stelde vast dat de nalatenschap nog vorderingen op gedaagde 2 had, en dat de verdeling van de nalatenschap voorlopig moest worden vastgesteld, waarbij de partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de voorgestelde verdeling. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat de zaak op de rol zou komen voor een akte van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/270367 / HA ZA 21-358
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1],
eiseres,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te ’s-Gravenhage (voorheen: mr. R. Kingma te Haarlem),
tegen
1.
[gedaagde 1], in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van de heer
[overledene], overleden op [overlijdensdatum] 2019, alsmede in haar privé hoedanigheid,
te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M. Meijer te Apeldoorn,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3] (Nieuw-Zeeland),
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen zijn zus en broer van elkaar en alle drie erfgenamen van wijlen de heer [overledene], hun vader. Nadat het geschil zich in eerste instantie had toegespitst op de vraag of de schenkingen toelaatbaar zijn die [gedaagde 1] als bewindvoerder van vader aan haarzelf en aan haar dochter van ieder € 100.000,00 heeft gedaan en [gedaagde 1] in dat verband een bewijsopdracht had gekregen, zijn [eiseres] en [gedaagde 1] het daarna eens geworden over de omvang en de verdeling van de nalatenschap van vader. De rechtbank zal partijen volgen in de gezamenlijke standpunten over de omvang van de nalatenschap, maar zal niet aansluiten bij de door [gedaagde 1] voorgestelde verdeling waarmee [eiseres] heeft ingestemd. Partijen krijgen de gelegenheid een akte in te dienen over de verdeling op basis van de beslissingen in dit vonnis. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van 20 juli 2022;
- de akte overlegging producties (38a, 38b en 39 t/m 49)/bewijsstukken conform vonnis d.d. 20 juli 2022 van [gedaagde 1];
- de akte standpunt eisende partij van [eiseres];
- de akte standpunt gedaagde partij sub 1 in conventie tevens eis in reconventie jegens gedaagde sub 1 (bedoeld wordt: gedaagde sub 2) in reconventie tevens akte overlegging producties (50 t/m 68) van [gedaagde 1];
- de akte uitlating gedaagde partij sub 1 tevens akte overlegging producties (69 t/m 72) van [gedaagde 1];
- de akte uitlating eiseres van [eiseres];
- de akte voorstel tot verdeling gedaagde partij sub 1 van [gedaagde 1];
- de akte uitlating eiseres van [eiseres].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 20 juli 2022 heeft de rechtbank [gedaagde 1] opgedragen bewijs te leveren van het tegendeel dat de overeenkomsten van schenking van 16 mei 2019 tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden. Bij e-mails van 30 augustus 2022, 8 november 2022 en 10 februari 2023 heeft [gedaagde 1] meegedeeld dat zij bewijs wil leveren door het horen van (vier) getuigen. Daartoe heeft zij bij akte ook nadere producties in het geding gebracht. Vervolgens heeft de rechtbank driemaal een datum voor het getuigenverhoor bepaald. Op 17 februari 2023 heeft [eiseres] haar akte wijziging eis en overlegging nadere producties (14 t/m 18) ingetrokken, alsmede de vordering om een proceskostenveroordeling (punt IV van het petitum van de dagvaarding). De hiervoor bedoelde akte zag op de schenkingen. Daarop heeft [gedaagde 1] eveneens afgezien van een proceskostenveroordeling, alsmede van het getuigenverhoor. Partijen zijn daarna verzocht om zich bij akte uit te laten over de wijze waarop de nalatenschap van vader moet worden verdeeld, specifiek voor wat betreft de lening van vader aan [gedaagde 2]. Beide partijen hebben hieraan gehoor gegeven. Daarbij heeft [gedaagde 1] ook (reconventionele) vorderingen tegen [gedaagde 2] ingesteld. De rechtbank zal eerst beoordelen of [gedaagde 1] in die vorderingen kan worden ontvangen.
in reconventie
3.2.
[gedaagde 1] heeft bijna een jaar na het vonnis van 20 juli 2022 een eis in reconventie ingesteld tegen [gedaagde 2], haar (niet verschenen) medegedaagde in conventie. Zij wil een verklaring voor recht dat “
op grond van artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in de vordering van de nalatenschap op hem voor wat betreft het bedrag van NZD 486.487,88 heeft verbeurd aan [gedaagde 1] en [eiseres], althans in goede justitie een bedrag te bepalen”. Daarnaast vordert [gedaagde 1] – kort gezegd – dat [gedaagde 2] zal worden veroordeeld tot uitvoering van deze verklaring, alsmede in de proceskosten.
3.3.
Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis van 20 juli 2022 heeft overwogen, is in dit geval sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Met betrekking tot een dergelijke rechtsverhouding geldt een uitzondering op de regel van de dagvaardingsprocedure dat een reconventionele vordering uitsluitend kan worden ingesteld tegen degene die als wederpartij de vordering in conventie heeft ingesteld (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). Dit betekent dat het [gedaagde 1] als gedaagde in conventie in beginsel is toegestaan om tegen [gedaagde 2] als medegedaagde in conventie reconventionele vorderingen in te stellen. Nu [gedaagde 2] evenwel niet in conventie is verschenen (en daarom tegen hem verstek is verleend) en evenmin is voldaan aan de voorwaarde dat de eis in reconventie dadelijk bij het antwoord moet worden ingesteld (artikel 137 Rv), zal de rechtbank [gedaagde 1] in haar vorderingen tegen [gedaagde 2] niet-ontvankelijk verklaren.
in conventie
Omvang van het geding
3.4.
De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiseres] aldus dat zij wenst terug te vallen op haar oorspronkelijke eis zoals geformuleerd in het petitum van de inleidende dagvaarding minus de proceskostenveroordeling. Voor de duidelijkheid vordert [eiseres] thans dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) [gedaagde 1] in haar hoedanigheid van executeur zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen;
(II) voor recht zal verklaren dat [gedaagde 1] in haar voormalige hoedanigheid van bewindvoerder van erflater, alsmede in privé, onrechtmatig heeft gehandeld jegens het op dat moment onder bewind staande vermogen van erflater en aansprakelijk is voor de door de nalatenschap c.q. erfgenamen van erflater geleden schade;
(III) - primair de verdeling van de nalatenschap zal vaststellen conform productie 13 bij de dagvaarding, alsmede conform randnummer 30 van de dagvaarding;
- subsidiair de verdeling van de nalatenschap op grond van artikel 3:185 BW zal bepalen c.q. bevelen;
- meer subsidiair de verdeling van de nalatenschap zal vaststellen conform productie 13 bij de dagvaarding, alsmede conform randnummer 30 van de dagvaarding, onder de opschortende voorwaarde dat de executele is afgerond;
- nog meer subsidiair de verdeling van de nalatenschap op grond van artikel 3:185 BW zal bepalen c.q. bevelen onder de opschortende voorwaarde dat de executele is afgerond.
Onrechtmatige daad van [gedaagde 1]?
3.5.
Ten aanzien van de sub (II) gevorderde verklaring voor recht heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.9 van het vonnis van 20 juli 2022 geoordeeld dat [gedaagde 1] ten aanzien van de schenkingen niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vorderingen met betrekking tot de cashonttrekkingen van € 16.250,00 worden afgewezen, met dien verstande dat tussen partijen vaststaat dat het resterende bedrag van € 7.610,00 tot de nalatenschap behoort. De rechtbank stelt vast dat deze post in het verdelingsvoorstel van [gedaagde 1] is meegenomen (zie hierna). Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen.
De verdeling van de nalatenschap
3.6.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] heeft ingestemd met de omvang en verdeling van de nalatenschap van vader zoals [gedaagde 1] die bij haar laatste akte heeft voorgesteld. De rechtbank zal partijen volgen ten aanzien van de omvang van de nalatenschap zoals weergegeven op pagina 1 tot en met 6 van de akte. Bij de verdeling (pagina 7 en verder van de akte) is [gedaagde 1] er echter van uitgegaan dat [gedaagde 2] zijn aandeel in de nalatenschap heeft verbeurd. Nu de rechtbank de vordering in reconventie door de verstekverlening aan [gedaagde 2] en in dit stadium van de procedure niet (meer) inhoudelijk zal beoordelen, kan er bij de verdeling van de nalatenschap niet van worden uitgegaan dat [gedaagde 2] zijn aandeel in de nalatenschap heeft verbeurd. De rechtbank kan vanwege het verstek van [gedaagde 2] ook niet zonder meer partijafspraken van [eiseres] en [gedaagde 1] ten aanzien van de verdeling vaststellen, omdat de rechtbank moet toetsen of de verdeling haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Om te voorkomen dat de rechtbank een verrassingsbeslissing neemt, zal zij in dit vonnis alleen een voorlopig oordeel over de verdeling van de nalatenschap opnemen, waarna partijen de gelegenheid krijgen zich uit te laten over deze voorlopige verdeling zonder de hiervoor bedoelde verbeurdverklaring.
3.7.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] en [eiseres] dus ten aanzien van de omvang van de nalatenschap omdat de omvang van de nalatenschap de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. [gedaagde 1] en [eiseres] maken daarbij een onderscheid tussen een ‘eurogedeelte’ van de nalatenschap van € 135.697,88 en een gedeelte naar Nieuw Zeelandse Dollars van NZD 556.898,88. Omwille van de verrekening met de schuld van [gedaagde 2] aan de nalatenschap lijkt het de rechtbank voor de berekening juist om de erfdelen ook om te rekenen naar NZD. Het ‘eurogedeelte’ van de nalatenschap bedraagt omgerekend naar de peildatum [overlijdensdatum] 2019 een bedrag van NZD 230.143,60 (koers € 1,00 is NZD 1,696). Het totaalsaldo van de nalatenschap is omgerekend NZD 787.042,48 (NZD 556.898,88 + NZD 230.143,60). De erfgenamen hebben ieder recht op 1/3 deel daarvan, hetgeen neerkomt op een erfdeel van NZD 262.347,49 per deelgenoot.
3.8.
Dit is een ander bedrag dan waar [gedaagde 1] en [eiseres] bij de berekening van de erfdelen van uitgaan, omdat [gedaagde 1] in haar berekening van het erfdeel van [gedaagde 2] alleen het saldo bij de Westpac Bank en het ‘eurogedeelte’ van de nalatenschap betrekt, terwijl naar het voorlopig oordeel van de rechtbank ook de schuld van [gedaagde 2] tot de nalatenschap behoort en zodoende de verdeelsleutel van 1/3 ook op die schuld van toepassing is. [gedaagde 1] heeft het vorderingsrecht ten aanzien van die schuld uitsluitend verdeeld tussen [gedaagde 1] en [eiseres], hetgeen de rechtbank ongegrond voorkomt.
3.9.
De nalatenschap heeft blijkens de stellingen van [eiseres] en [gedaagde 1] nog een vordering op [gedaagde 2] van NZD 497.023,42 (€ 293.045,00). Daarover zijn [eiseres] en [gedaagde 1] het eens en die vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de rechtbank er vanwege het tegen [gedaagde 2] verleende verstek van uit zal gaan dat hij dit bedrag schuldig is aan de nalatenschap. De nalatenschap heeft daarnaast nog een vordering op [gedaagde 1] van € 35.000,00 (NZD 59.360,00) in verband met in bewaring gegeven gelden. De bedragen die [gedaagde 2] en [gedaagde 1] nog verschuldigd zijn aan de nalatenschap, kunnen worden toegerekend op hun erfdeel (artikel 3:184 BW).
3.10.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank betekent dit dat [gedaagde 2] nog een bedrag aan de nalatenschap moet betalen van NZD 234.675,93 (zijn erfdeel van NZD 262.347,49 minus zijn schuld aan de nalatenschap van NZD 497.023,42). Dit is omgerekend naar de peildatum van 28 juni 2019 een bedrag van € 138.364,92 (koers NZD 1,00 is € 0,5896).
3.11.
Nu [gedaagde 2] vanwege de toerekening van zijn schuld geen vorderingen op de nalatenschap geldend kan maken, kunnen bij de verdeling de activa van de nalatenschap worden verdeeld tussen [eiseres] en [gedaagde 1]. Ook het vorderingsrecht van de restschuld van [gedaagde 2] van NZD 234.675,93 kan worden verdeeld over [gedaagde 1] en [eiseres], zodat zij ieder een vordering op [gedaagde 2] hebben van NZD 117.337,96 (€ 69.182,46). Het erfdeel van [gedaagde 1] en [eiseres] van NZD 262.347,49 kan als volgt worden voldaan:
de helft van het ‘eurodeel’ ad € 135.697,88 (€ 67.848,94) NZD 115.071,80
de helft van het saldo van de Westpac Bank ad NZD 59.875,46 NZD 29.937,73
de helft van de vordering op [gedaagde 2] in verband met zijn restschuld
NZD 117.337,96
Totaal NZD 262.347,49
3.12.
Het eurodeel van € 67.848,94 (NZD 115.071,80) waar [gedaagde 1] recht op heeft, kan vervolgens worden verrekend met het bedrag van € 35.000,- (omgerekend NZD 59.360,-) dat zij al in bewaring heeft gekregen.
3.13.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de als voorlopig oordeel voorgestelde (wijze van) verdeling. Partijen moeten bij hun reactie als uitgangspunt nemen dat de gestelde verbeurdverklaring niet in de verdeling kan worden betrokken (zie r.o. 3.3.). Vervolgens zal de rechtbank in een eindvonnis een definitieve beslissing nemen over de verdeling. Partijen krijgen een termijn van vier weken voor die akte. Partijen moeten in die akte ook meteen reageren op het standpunt van de andere partij ten aanzien van de verdeling. Om dat te bereiken moeten partijen de (concept-)akte uiterlijk twee weken vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte ook meteen op de akte van de wederpartij kunnen reageren.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
bepaalt dat de zaak op de rol van
12 juni 2024komt voor een akte van beide partijen ([eiseres] en [gedaagde 1]), waarin zij zich beiden kunnen uitlaten over de verdeling zoals opgenomen in r.o. 3.6 - 3.13 van dit vonnis.
4.2.
bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde 1] elkaar uiterlijk
twee weken vóór de roldatumde (concept-)akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte ook kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij;
in conventie en in reconventie
4.3.
houdt iedere (verdere) beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D.N.R. Wegerif, A.M.S. Kuipers en J.G.T.M. Castrop en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024. (PS)