ECLI:NL:RBOVE:2024:5224

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
ak_24_3088
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Dienst Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een integrale beoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag op 12 april 2021. De Dienst Toeslagen heeft echter niet tijdig een besluit genomen, wat heeft geleid tot de ingebrekestelling door eiser op 18 juni 2024. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Y.N. Teke-Bozkurt, en de Dienst Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit heeft overschreden en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van de Dienst Toeslagen en draagt hen op om binnen zes weken na de uitspraak een vooraankondiging te sturen over de uitkomst van de aanvraag. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van de proceskosten van eiser, die in totaal € 908,20 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3088

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt,
en

Dienst Toeslagen.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de Dienst Toeslagen volgens hem niet tijdig een besluit heeft genomen op zijn aanvraag van
12 april 2021 om een integrale beoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag.
Eiser heeft de Dienst Toeslagen bij brief van 18 juni 2024 in gebreke gesteld. De Dienst Toeslagen heeft de ingebrekestelling op 19 juni 2024 ontvangen.
Eiser heeft op 18 juli 2024 beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, dat op 29 juli 2024 door de rechtbank is ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024, tegelijk met het beroep met zaaknummer ZWO 24/2988 van een andere belanghebbende, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Dienst Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. van der Wal.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog een besluit moet worden genomen op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Gelet op artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) neemt de Dienst Toeslagen binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit hierop. Deze termijn kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd. Uit de dossierstukken volgt dat de Dienst Toeslagen de termijn met zes maanden heeft verlengd. Daarmee eindigt de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van 12 april 2021 op 12 april 2022.
3. Partijen zijn het erover eens dat de Dienst Toeslagen niet binnen de termijn een besluit op de aanvraag heeft genomen. Na afloop van de termijn heeft eiser de Dienst Toeslagen in gebreke gesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift meer dan twee weken daarna ontvangen. Omdat de Dienst Toeslagen niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op 19 juni 2024 op een besluit op de aanvraag heeft genomen, en dat nog altijd niet heeft gedaan, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Moet een bestuurlijke dwangsom wordt vastgesteld?
4. Op grond van artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb moet, als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. De maximale dwangsom bedraagt
€ 1.442,-.
5. De Dienst Toeslagen erkent dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en dat door de Dienst Toeslagen een dwangsom is verbeurd. Omdat de Dienst Toeslagen nog geen dwangsombeschikking heeft afgegeven, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de dwangsom zelf vaststellen op het maximale bedrag van € 1.442,-.
Welke beslistermijn moet aan de Dienst Toeslagen worden opgelegd?
6. Als het beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit bekendgemaakt heeft, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [2]
7. Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzonder geval en bestaat er aanleiding om van het wettelijke uitgangspunt van een nadere beslistermijn van twee weken af te wijken. [3]
8. In de uitspraak van 23 augustus 2023 heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag of een besluit op bezwaar in het kader van de Wht aan de Dienst Toeslagen zullen worden gegeven. [4]
Als de Dienst Toeslagen een besluit moet nemen op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht, geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van die wet te doen. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als de Dienst Toeslagen geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak om een vooraankondiging te doen. Vervolgens moet de Dienst Toeslagen binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit om (aanvullende) compensatie bekend maken.
Wat vindt de Dienst Toeslagen?
9. In het verweerschrift heeft de Dienst Toeslagen de rechtbank gevraagd om voor de beslistermijn aan te sluiten bij de termijnen, zoals die door de rechtbank Rotterdam in de uitspraak van 15 juli 2024 zijn opgenomen. [5]
De gemachtigde van de Dienst Toeslagen heeft ter zitting echter verklaard dat voormelde uitspraak van de rechtbank Rotterdam niet gevolgd hoeft te worden. Het lukt de Dienst Toeslagen over het algemeen goed om in het geval van beroepen niet tijdig die zien op het nemen van een besluit op een aanvraag om een integrale beoordeling, tijdig een besluit te nemen. In het geval van eiser is er bij de Dienst Toeslagen echter een en ander misgegaan. Inmiddels heeft op 19 juli 2024 het gesprek met eiser plaatsgevonden. Eiser heeft tot en met 6 september 2024 de gelegenheid om een reactie te geven op het verslag van dit gesprek. De Dienst Toeslagen zal vervolgens een vooraankondiging doen, waarop eiser dan zijn zienswijze kan geven. De Dienst Toeslagen zal vervolgens binnen twee weken een besluit nemen. De gemachtigde van de Dienst Toeslagen heeft ter zitting verklaard dat voor eisers aanvraag daarom nog een termijn van tien weken nodig is.
Wat vindt eiser?
10. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat een termijn van twee weken voor het nemen van een besluit op de aanvraag lang genoeg is. Eiser wacht al sinds april 2021 op een besluit.
Wat vindt de rechtbank?
11. Hoewel de rechtbank heel goed begrijpt dat eiser thans op zeer korte termijn een besluit op zijn aanvraag wenst, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de uitgangspunten zoals deze in de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling zijn neergelegd. De door de Afdeling gestelde termijnen acht de rechtbank nog altijd realistisch, mede gelet op de verklaring van de Dienst Toeslagen ter zitting dat het over het algemeen goed lukt om binnen die termijnen een besluit te nemen als het gaat om beroepen niet tijdig die zien op het nemen van een besluit op aanvragen om een integrale beoordeling. De rechtbank ziet in wat de Dienst Toeslagen ter zitting heeft aangevoerd, geen aanleiding voor de conclusie dat in deze zaak een langere termijn zou moeten worden gegeven.
12. Dat betekent in het geval van eiser het volgende. Omdat er inmiddels meer dan zes weken zijn verstreken sinds de Dienst Toeslagen het verweerschrift heeft ingediend, en hij gelet op de datum van deze uitspraak anders niet de door de Afdeling gehanteerde minimum termijn van zes weken de tijd heeft, stelt de rechtbank de termijn waarop de Dienst Toeslagen een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van de Wht moet doen op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Vervolgens moet de Dienst Toeslagen binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op de aanvraag om integrale beoordeling bekendmaken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend heeft eiser het in de hand om het tweede deel van deze termijn zo kort als mogelijk te maken.
Welke dwangsom wordt aan de Dienst Toeslagen opgelegd?
13. De rechtbank bepaalt, in overeenstemming met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover, [6] dat de Dienst Toeslagen een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door de Dienst Toeslagen wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen grond om in dit geval een andere dwangsom op te leggen.
14. Als de Dienst Toeslagen een besluit op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht moet nemen, begint de dwangsom te lopen op het moment dat de Dienst Toeslagen de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging overschrijdt en loopt deze door tot op het moment dat de vooraankondiging is verzonden.
Als de Dienst Toeslagen vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit om (aanvullende) compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat de Dienst Toeslagen dat besluit bekendmaakt. De dwangsom loopt niet verder door dan het maximum van € 15.000,-. [7]

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, dat de Dienst Toeslagen de onder 12. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de Dienst Toeslagen de onder 13. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De Dienst Toeslagen moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank merkt de zaak als “licht” aan en past de wegingsfactor 0,5 toe, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [8] De door eiser gemaakte reiskosten komen tot een bedrag van € 33,20 voor vergoeding in aanmerking. [9] De totale proceskostenvergoeding bedraagt aldus
€ 908,20.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de Dienst Toeslagen op om uiterlijk zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging over de uitkomst van de aanvraag om integrale beoordeling aan eiser te zenden;
  • draagt de Dienst Toeslagen op om binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op de aanvraag om integrale beoordeling bekend te maken;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de Dienst Toeslagen de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door de Dienst Toeslagen verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 908,20;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. A.M. den Dulk, leden, in aanwezigheid van H. Blekkenhorst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb
3.De rechtbank wijst op rechtsoverweging 18 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209
4.Zie voormelde uitspraak van 23 augustus 2023
5.Deze uitspraak is te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBROT:2024:6560. In deze uitspraak heeft de rechtbank Rotterdam in het geval van een eerste beroep niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van 40 weken na het verweerschrift niet onnodig lang, maar niet onrealistisch kort geacht. In het geval van een tweede beroep niet tijdig beslissen over hetzelfde uitblijvende besluit op bezwaar acht de rechtbank een nadere beslistermijn van 20 weken na de datum waarop een afschrift van de uitspraak aan partijen is verzonden niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort
6.Dit is het “Beleid extra dwangsom”, te vinden op www.rechtspraak.nl
7.Dit is bepaald in voormelde uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023
8.De rechtbank wijst op vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters, waaronder de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1253
9.De reiskosten zijn, met gebruikmaking van de informatie op www.9292.nl, berekend op basis van de kosten van het openbaar vervoer, 2e klas