ECLI:NL:RBOVE:2024:5112

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
ak_24_2270
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en beoordeling van de belastbaarheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.C. de Bie, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een ZW-uitkering ontvangen na een ziekmelding in verband met een bedrijfsongeval, maar het UWV heeft deze uitkering per 31 juli 2023 beëindigd op basis van een eerstejaars ZW-beoordeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen, met name op het gebied van concentratie en visusklachten.

De rechtbank heeft de zaak op 12 september 2024 behandeld en de argumenten van beide partijen gewogen. De rechtbank concludeert dat de belastbaarheid van eiser op een navolgbaar gemotiveerde wijze is weergegeven in de medische rapporten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de noodzaak voor aanvullende beperkingen onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen, en verklaart het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de FML van 6 februari 2024 voldoende rekening houdt met de beperkingen van eiser. De rechtbank wijst erop dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat de FML niet adequaat is. De rechtbank bevestigt dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiser met ingang van 31 juli 2023 niet langer recht heeft op een ZW-uitkering, en dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2270

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. E.C. de Bie,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV),
gemachtigde: [gemachtigde].

Inleiding

1.1
Bij besluit van 28 juni 2023 (primair besluit) heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij vanaf 31 juli 2023 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2
Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.3
Eiser heeft beroep ingesteld. Het UWV heeft op het aangevoerde gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser is werkzaam geweest als allround assemblagemedewerker bij Scania via Randstad voor 40 uur per week. Op 10 september 2018 heeft eiser zich voor dit werk ziekgemeld vanwege een bedrijfsongeval. Eiser was tot 31 december 2018 in dienst bij Randstad. Het UWV heeft eiser aansluitend per 31 december 2018 een ZW-uitkering toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling heeft het UWV eisers ZW-uitkering per 14 december 2019 beëindigd. Dit besluit is na bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven. [1]
2.2
Eiser heeft vanaf 3 juni 2021 gewerkt als locatiemanager teststraat en heeft vanaf
10 januari 2022 gewerkt als administratief inkoper voor gemiddeld 41,15 uur per week, beide via Tempo-Team Uitzenden B.V.. Hij heeft zich op 25 april 2022 ziekgemeld, waarna een ZW-uitkering is toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling is verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld in de Inleiding.

Standpunten van partijen

3.1
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser vanaf 31 juli 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij met zijn beperkingen in theorie meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3.2
Eiser stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen. Hij acht zich aangewezen op aanvullende beperkingen ten aanzien van concentreren en het vasthouden van aandacht. Ook acht eiser zich beperkt ten aanzien van zien bij vermoeidheid. De motivering dat er geen sprake is van vermoeidheid en visusklachten als de belasting in werk voldoet aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is volgens eiser onvoldoende. De vermoeidheid vloeit namelijk niet alleen voort uit de belasting in werk, maar ook uit overige factoren, zoals privé, slecht slapen of een combinatie van werk en privé. Daarnaast stelt eiser dat uit de vastgestelde beperkingen onvoldoende blijkt dat hij niet langdurig geconcentreerd voorovergebogen kan staan. Hij kan zijn hoofd wel in een bepaalde stand houden, maar niet als dat in combinatie is met kleine fijnmotorische werkzaamheden.
Op dat moment verkrampen zijn nek en schouders en nemen de klachten verder toe. De combinatie van repetitie, nauwkeurigheid en fijnmotorische werkzaamheden acht eiser daarom beperkt mogelijk.
Eiser stelt dat hij als gevolg hiervan de geduide functies niet kan verrichten. Volgens eiser overschrijden de functies productiemedewerker industrie, textielproductenmaker en assemblagemedewerker elektronische producten zijn belastbaarheid. Het gaat daarbij om een overschrijding ten aanzien van de combinatie van hoofdfixatie en fijne motoriek. De functie productiemedewerker textiel is niet passend vanwege het reiken, duwen/trekken, tillen, knielen/hurken en hoofdfixatie.
3.3
Het aangevoerde is voor het UWV geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen. Het UWV heeft daarbij gewezen op de rapportage van 11 april 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
De medische beoordeling
5.1
De primaire arts heeft in zijn rapport van 5 juni 2023 vastgesteld dat eiser zich ziek heeft gemeld vanwege hoofd- en nekklachten en concentratieproblemen. Eiser heeft deze
klachten sinds een bedrijfsongeval in wisselende mate. Bij de laatste beoordeling van de belastbaarheid waren al beperkingen in het functioneren toegekend in de FML van
27 februari 2020. Aangezien de belastbaarheid onveranderd is gebleven en er geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen kan deze grotendeels intact blijven. Eiser claimt geen belemmeringen ten aanzien van lopen en trappenlopen en heeft laten zien dat hij dit kan. Daarnaast heeft hij ook geen stoornis, waarbij hij niet goed zou kunnen lopen of trappenlopen. De primaire arts heeft deze beperkingen daarom laten vervallen. Daarnaast geeft eiser aan dat hij geen problemen heeft ten aanzien van conflicthantering. Daarom heeft de primaire arts ook deze beperking laten vervallen. De primaire arts heeft een FML, gedateerd 5 juni 2023, opgesteld.
5.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd op 6 februari 2024. Hij heeft aanleiding gezien de FML van 5 juni 2023 te herzien. Ten aanzien van de bewegingsmogelijkheden van het hoofd duidt de primaire arts "Geen frequente bewegingen in de eindstand". Die eindstand is circa 70 graden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het echter gerechtvaardigd om ten aanzien van hoofdbewegingen een neutrale stand als voorkeurshouding aan te nemen en betrokkene te beperken voor rotaties die frequent boven de 45 graden uitkomen, omdat de beperkingen in de tijd geen statisch gegeven zijn en er ook beperkingen kunnen worden gesteld op basis van preventieve overwegingen. Ook het hoofd langdurig in dezelfde stand houden moet worden tegengegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast ten aanzien van hoofdbewegingen, het langdurig dezelfde stand van het hoofd aanhouden en het beroepsmatig chaufferen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij overwogen dat er op voorhand
geen aanleiding is om overbelasting te verwachten binnen een fulltime dienstverband, als belasting in werk voldoet aan de nieuwe FML, gedateerd 6 februari 2024.
5.3
De belastbaarheid van eiser op de datum in geding is op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in de FML van
6 februari 2024 opgenomen beperkingen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.3.1
De rechtbank ziet geen aanleiding aan te nemen dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooringenomen zijn geweest en zijn blijven leunen op het verzekeringsgeneeskundig rapport uit 2011. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben niet verwezen naar dat rapport, maar juist naar recente rapporten, recente medische informatie en naar hun eigen bevindingen tijdens hun onderzoek.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding aan te nemen dat dit rapport uit 2011 is betrokken in de beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
5.3.2
Dat eiser niet serieus is genomen bij de medische beoordeling, kan de rechtbank niet afleiden uit de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat in de FML van 6 februari 2024, mede naar aanleiding van de in het dossier aanwezige informatie, een aanzienlijk aantal beperkingen is aangenomen. Dat alle medische informatie van tafel is geveegd, zoals eiser stelt, blijkt ook niet uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten en uit de FML. De medische informatie is zichtbaar in de beoordeling betrokken. Het UWV heeft ter zitting ook bevestigd dat wordt erkend dat eiser nek- en hoofdklachten heeft. Uit de aangenomen beperkingen blijkt ook dat hiermee rekening is gehouden in de FML. Wel bestaat verschil van mening over de ernst van de beperkingen.
5.3.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 11 april 2024 afdoende gemotiveerd waarom hij in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat tijdens het medisch onderzoek in bezwaar geen beperkingen ten aanzien van concentreren en het verdelen van de aandacht zijn vastgesteld, wat in lijn is met de aard en ernst van de stoornis. Zoals het UWV ter zitting heeft bevestigd, wordt erkend dat eiser soms visusklachten heeft, maar zoals in de rapportage van de verzekeringsarts van 6 februari 2024 staat, is er geen aanleiding om overbelasting met visusklachten te verwachten als de belasting in werk voldoet aan de FML.
5.3.4
Dat eiser zwaardere beperkingen ervaart, betekent niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is immers niet alleen wat eiser ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. De FML van 6 februari 2024 bevat beperkingen en er is geen reden om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn.
5.3.5
Eiser heeft geen medische gegevens in geding gebracht, waaruit blijkt dat meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen. Met name zijn er geen medische gegevens in geding gebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat aanvullend op de FML van 6 februari 2024 een beperking aangenomen had moeten worden ten aanzien van de combinatie van repetitie, nauwkeurigheid en fijnmotorische werkzaamheden.
De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat met de in de FML aangegeven beperkingen wordt voorkomen dat sprake zal zijn van overbelasting in deze combinatie van onderdelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport overwogen dat er op voorhand geen aanleiding is om overbelasting te verwachten binnen een fulltime dienstverband, als de belasting in het werk voldoet aan de FML. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen.
5.3.6
Ten aanzien van het expertiserapport van 27 augustus 2021, dat ook in geding is gebracht in de in 2.1 genoemde hoger beroepsprocedure, merkt de rechtbank op dat dr. N.B.M. Voet, klinisch revalidatiegeneeskundige bij Zintens, in zijn rapport heeft vermeld dat eiser sterk beperkt is ten aanzien van klimmen/klauteren, knielen/kruipen/hurken, gebogen werken, bukken/torderen, gebruik van de nek, reiken en boven schouderhoogte werken, matig beperkt is ten aanzien van lopen, tillen, duwen/trekken, dragen, vibratiebelasting en persoonlijk risico en licht beperkt is ten aanzien van staan en trappenlopen. Naar aanleiding van dit rapport heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam] in die hoger beroepsprocedure in haar rapport van 7 november 2023 echter terecht opgemerkt dat het rapport is opgesteld in het kader van een letselschadezaak, waarbij andere uitgangspunten worden gehanteerd dan bij de ZW-beoordeling. Er is in het rapport gebruik gemaakt van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF), die niet vergelijkbaar is met de FML. Verder heeft dr. N.B.M. Voet niet gemotiveerd waarom hij de vermelde beperkingen aanneemt. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op het hoger beroep geen aanleiding gezien verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam] hierin niet te volgen. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt niet te volgen. De rechtbank ziet in dit expertiserapport dan ook geen aanleiding te concluderen dat in de FML onvoldoende of onjuiste beperkingen zijn aangenomen. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat het expertiserapport dateert van ruim vóór de datum in geding.
De arbeidskundige beoordeling
6. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat de beroepsgronden ten aanzien van de geduide functies steunen op het standpunt dat in de FML zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Hiervóór heeft de rechtbank al geoordeeld dat de beperkingen juist zijn vastgesteld in de FML van 6 februari 2024. Uitgaande van deze FML is het aannemelijk dat eiser in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100), alsmede de reservefuncties productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (SBC-code 111160), monteur reparatie smartphones en/of tablets (SBC-code 267032) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) te vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 februari 2024 is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser op de in geding zijnde datum.

Conclusie en gevolgen

7. Het voorgaande betekent dat het UWV eisers verdienvermogen met ingang van 31 juli 2023 terecht heeft vastgesteld op meer dan 65%, zodat eiser met ingang van die datum niet langer recht heeft op een ZW-uitkering.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het betreden besluit in stand blijft.
9. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1051.