ECLI:NL:CRVB:2024:1051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
21/2566 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na medische beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 14 december 2019. Appellant betwist deze beëindiging, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de medische beoordeling van het Uwv, die is gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 februari 2020, waarin de functionele mogelijkheden van appellant zijn vastgelegd. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant, ondanks zijn klachten. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

21/2566 ZW
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 juli 2021, 20/832 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster B.V.] (werkgeefster)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 14 december 2019 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.C. de Bie hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie. Het Uwv is niet verschenen. Werkgeefster is niet verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De Raad heeft een vraag gesteld aan het Uwv. Bij brief van 9 november 2023 heeft het Uwv hierop gereageerd en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 november 2023 ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet nogmaals behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als allround assemblagemedewerker voor gemiddeld 40,67 uur per week. Op 10 september 2018 heeft hij zich na een ongeval op het werk ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 13 november 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 14 december 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellant in aanmerking te nemen beperkingen neergelegd in een FML van 27 februari 2020, geldig vanaf 27 september 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van deze FML twee functies laten vervallen en op basis van de resterende drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 66,45% van zijn zogeheten maatmanloon zou kunnen verdienen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 februari 2020 toereikend gemotiveerd waarom er aanleiding was om de FML aan te passen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts in een aanvullend rapport van 29 maart 2021 gemotiveerd waarom de ingediende medische informatie van anesthesioloog dr. J.W. Kallewaard van 14 oktober 2010 geen aanleiding geeft om de medische beoordeling te wijzigen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de FML van 27 februari 2020, heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat hij als gevolg van hoofd-, nek- en schouderklachten meer beperkingen heeft. Ook moeten er beperkingen worden aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De beperkingen ten aanzien van het herinneren en vasthouden en verdelen van de aandacht zijn ten onrechte geschrapt. Appellant heeft een rapport ingebracht van 27 augustus 2021 dat door dr. N.M.B. Voet, revalidatiearts bij [X], is opgemaakt in het kader van de letselschade in verband met het ongeval. Uit dit rapport blijkt dat appellant licht beperkt is ten aanzien van het staan, matig beperkt ten aanzien van het lopen, sterk beperkt ten aanzien van klimmen, knielen of hurken, gebogen en/of getordeerd actief zijn, het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk (gebruik van de nek), reiken en boven schouderhoogte werken. Verder is sprake van een matige beperking ten aanzien van het tillen of dragen en duwen en trekken. Daarnaast is appellant van mening dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, terwijl dit op energetische gronden wel noodzakelijk is. Appellant acht zich maximaal 20 uur per week belastbaar in licht werk. Ten slotte heeft appellant gesteld dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen omdat in deze functies zijn belastbaarheid wordt overschreden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van 7 november 2023 ingebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De beroepsgrond dat appellants medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld, slaagt niet. De primaire arts is uitgegaan van whiplashklachten (nekklachten, verminderde mobiliteit en drukpijn). In verband met deze klachten heeft deze arts beperkingen aangenomen ten aanzien van zwaar schouder- en nekbelastende werkzaamheden. Verder zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, vanwege de verminderde aandachtspanne, waarbij de ervaren belemmeringen toenemen bij stress. De primaire arts heeft geconcludeerd dat appellant niet voldoet aan de standaard voor een duurbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 februari 2020 toegelicht dat er aanleiding is om de beperking ten aanzien van herinneren te verwijderen. Om overbelasting te voorkomen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant aanvullend beperkt geacht ten aanzien van frequente deadlines en productiepieken en ten aanzien van een hoog handelingstempo in arbeid. Ook heeft hij appellant beperkt geacht ten aanzien van leidinggevende werkzaamheden. Verder is, om overbelasting te voorkomen, het aantal te werken uren enigszins beperkt (niet ’s nachts, ongeveer 8 uur per dag/40 uur per week en geen ploegendiensten). Op lichamelijk vlak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullende beperking aangenomen ten aanzien van het maken van hoofdbewegingen (geen frequente bewegingen in de eindstand). In verband met de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van de schouders (hypertonie van de spieren) en de diagnose die de revalidatiearts noemde (cervicobrachialgie) is tevens een aanvullende beperking aangenomen ten aanzien van frequent reiken. Deze beperkingen zijn neergelegd in de FML van 27 februari 2020. In een rapport van 29 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat de in beroep ingebrachte medische informatie van 22 februari 2021 van anesthesioloog Kallewaard geen reden geeft om ten aanzien van het tillen (beoordelingspunt 4.14.1) de belastbaarheid aan te passen omdat de anesthesioloog niet heeft gemotiveerd waarom appellant niet meer dan 10 kg zou kunnen tillen.
4.3.
De in hoger beroep ingebrachte medische beoordeling door revalidatiearts Voet werpt geen ander licht op de juistheid van de inschatting van de beperkingen van appellant. Deze revalidatiearts heeft de beperkingen van appellant beschreven conform de ICF
(International Classification of Functioning, Disability and Health). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 november 2023 toegelicht waarom in de door revalidatiearts Voet op grond van de ICF vastgestelde beperkingen geen aanleiding wordt gezien om op grond van het CBBS meer beperkingen aan te nemen. De Raad ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt niet te volgen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding juist zijn vastgelegd in de FML van 27 februari 2020.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D. Schaap