ECLI:NL:RBOVE:2024:5043

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
ak_24_2494
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit UWV over verwijtbare werkloosheid en WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de beslissing van het UWV dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, waardoor zijn WW-uitkering niet werd uitbetaald. Eiser, die sinds maart 2022 als beveiliger bij G4S Security Services B.V. werkte, heeft op eigen verzoek zijn dienstverband per 1 december 2023 beëindigd. Na een periode van werkloosheid heeft hij op 8 februari 2024 een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze uitkering op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen acute noodzaak was voor eiser om zijn dienstverband bij G4S te beëindigen. Eiser had alternatieven, zoals het werken bij het CBR of andere locaties, die hij niet heeft overwogen. De rechtbank benadrukt dat de reden voor beëindiging van het dienstverband bepalend is voor de beoordeling van verwijtbare werkloosheid. Eiser had de mogelijkheid om zijn dienstverband voort te zetten, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank oordeelt dat de hoorzitting door het UWV niet onzorgvuldig was, ondanks dat er slechts één persoon aanwezig was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op de WW-uitkering en het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is gedaan door mr. F. Koster en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2494

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),

(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Inleiding

1. Met het besluit van 6 maart 2024 heeft het UWV besloten dat eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat die uitkering niet tot uitbetaling komt omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Met het bestreden besluit van 23 april 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.1.
Tegen dat besluit heeft eiser beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Aanvraagsituatie

2. Eiser was sinds maart 2022 als beveiliger in dienst bij G4S Security Services B.V. en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het dienstverband is uiteindelijk op verzoek van eiser per 1 december 2023 beëindigd. Eiser heeft toen geen WW-uitkering aangevraagd, omdat hij verwachtte dat hij snel weer ergens anders werk zou vinden als beveiliger. Dat lukte niet. Daarom heeft hij vanaf 24 januari 2024 productiewerk verricht op detacheringsbasis via Randstad Uitzendbureau. In de detacheringsbevestiging staat dat het ging om een periode tot vermoedelijk 25 augustus 2024. Eisers plan was om binnen die zes maanden weer werk te vinden als beveiliger. De detachering is echter in de proeftijd met ingang van 7 februari 2024 beëindigd. Na deze beëindiging heeft eiser op 8 februari 2024 wel een WW-uitkering aangevraagd met ingang van 8 februari 2024.

Standpunt UWV

2.1.
Volgens het UWV is het dienstverband bij Randstad niet door eisers toedoen beëindigd. Maar omdat eiser daar korter dan 26 weken heeft gewerkt, werkt de verwijtbare werkloosheid als gevolg van de beëindiging van het dienstverband bij G4S Security Services door bij de beoordeling van de WW-aanvraag. Volgens het UWV is sprake van verwijtbare werkloosheid, omdat uit onderzoek is gebleken dat er voor eiser geen acute noodzaak was om het dienstverband bij G4S Security Services te beëindigen. De overwegingen van eiser om ontslag te nemen waren niet dusdanig zwaarwegend dat voortzetting van het dienstverband niet van hem gevergd kon worden.

Standpunten van eiser

3. Eiser stelt – samengevat weergegeven – dat het UWV veel ernstige feiten en omstandigheden met een korte toelichting heeft afgedaan. Als het UWV die feiten en omstandigheden beter had begrepen, dan was hij niet tot de conclusie gekomen dat sprake was van verwijtbare werkloosheid.
3.1.
Ook stelt eiser dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat een vaststellingsovereenkomst of een goed telefonisch gesprek met zijn leidinggevende niet mogelijk was. Zijn leidinggevende bleef het noodzakelijk vinden dat hij naar Ede kwam voor een gesprek. Ook bleef zijn leidinggevende zeggen dat hij op andere locaties kon gaan werken, namelijk in Apeldoorn en Arnhem. Maar eiser gaf aan dat dat voor hem niet mogelijk was vanwege de reisafstand vanuit zijn woonplaats [woonplaats] . Er waren volgens eiser wel andere collega’s binnen zijn woongebied die bereid waren om structureel in Apeldoorn en Arnhem te worden ingezet. Het alternatief om te gaan werken bij het CBR in [woonplaats] en in Apeldoorn en Arnhem, was voor eiser geen optie omdat hij dan niet zijn volledige contracturen zou kunnen werken. De beveiligingswerkzaamheden bij het CBR vond eiser ook niet passend voor hem, omdat het daar om eenvoudig werk ging, terwijl hij een beveiliger is met 22 jaar ervaring. Bovendien stelt eiser dat de oplossing veel dichter bij zijn woonplaats gezocht had kunnen worden. Verder voert eiser aan dat veel ernstige feiten en omstandigheden niet zijn vermeld in het verslag van de hoorzitting. De hoorzitting vond bovendien plaats met maar één persoon, terwijl in de uitnodigingsbrief staat dat er meerdere personen aanwezig zouden zijn. Dat was volgens eiser ook beter geweest, omdat dan sprake zou zijn van een second opinion.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft besloten dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden en daarom de WW-uitkering terecht niet heeft uitbetaald. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.1.
In de WW staat dat de werknemer de verplichting heeft om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. [1] De werknemer is verwijtbaar werkloos als het dienstverband is beëindigd door of op verzoek van de werknemer en aan de voortzetting van het dienstverband niet zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. [2] In dat geval wordt blijvend een bedrag op de uitkering in mindering gebracht, tenzij het de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden. [3] Als het hem niet in overwegende mate kan worden verweten, dan brengt het UWV de helft van het bedrag in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
4.2.
In het onderhavige geval is de situatie aan de orde waarin de werknemer werkloos is geworden uit een dienstbetrekking (bij Randstad Uitzendbureau) die niet zo lang heeft geduurd dat de werknemer uitsluitend aan die dienstbetrekking een recht op WW-uitkering kan ontlenen. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [4] volgt dat in zo’n situatie, ter beantwoording van de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid, mede de omstandigheden in aanmerking worden genomen waaronder de voorafgaande dienstbetrekking (bij G4S Security Services) is geëindigd.
4.3.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling of sprake is van verwijtbaarheid niet bepalend is de wijze waarop de dienstbetrekking is geëindigd, maar de reden van de beëindiging. In dit geval heeft eiser zelf verzocht om het dienstverband bij G4S Security Services per 1 december 2023 te beëindigen. Dit wordt door eiser ook niet betwist en blijkt ook uit de ‘Bevestiging einde arbeidsovereenkomst’ van 21 november 2023 en het bericht van 29 februari 2024 van eiser waarin hij zijn ex-werkgever verzoekt om die bevestiging naar hem te sturen. Daarom is sprake van een beëindiging van een dienstbetrekking op eisers verzoek, zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. Hierbij is geen sprake geweest van een zogenaamde ‘baanwisseling’ waarbij ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking bij G4S Security Services voor eiser een reëel vooruitzicht bestond op een dienstverband van ten minste 26 weken in een ongeveer gelijke omvang als bij G4S Security Services [5] .
4.4.
De vraag die in deze zaak dan ook alleen nog voorligt, is de vraag of de omstandigheden zodanig waren dat voor eiser een situatie was ontstaan waardoor van hem niet gevergd kon worden om nog langer bij G4S Security Services in dienst te blijven.
4.5.
In de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 zijn daarvoor de uitgangspunten vermeld die het UWV hanteert. Wanneer de werkloosheid veroorzaakt wordt doordat de werknemer de werkzaamheden en/of de dienstbetrekking heeft beëindigd dan wel de werkgever daartoe heeft verzocht, worden de volgende weegfactoren toegepast:
was er sprake van een acute noodzaak voor de beëindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden;
waren er reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen, terwijl er geen acute noodzaak voor beëindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden aanwezig was.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een situatie waarin voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet meer van eiser gevergd kon worden. Ook is niet gebleken dat de werkloosheid eiser in verminderde mate valt te verwijten. Eiser had naar Ede kunnen gaan voor overleg met zijn leidinggevende. Dat hij op die dag niet met zijn auto kon komen en dat hij zelf vond dat het overleg telefonisch kon plaatsvinden is onvoldoende. Bovendien is tijdens de zitting duidelijk geworden dat eiser nadien wel een telefonisch gesprek heeft gehad met zijn leidinggevende. Ook is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden in Apeldoorn en Arnhem of bij het CBR in [woonplaats] en in Apeldoorn of Arnhem redelijke alternatieve waren. Dat dit vanwege de reisafstand, de werkzaamheden bij het CBR en de contracturen geen gewenste oplossingen voor eiser zelf waren, is niet voldoende. Deze alternatieven waren niet onredelijk of geheel onmogelijk. Eiser had in de tussentijd kunnen solliciteren, zoals ook tijdens de zitting is besproken. Daarom slagen eisers beroepsgronden niet. Eisers beroepsgronden over de hoorzitting en het verslag daarvan, slagen ook niet. Dat er maar één persoon aanwezig was maakt niet dat de hoorzitting onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat een hoorzitting met één of meerdere personen plaatsvindt. [6] Ook is eiser door het UWV in de gelegenheid gesteld om het verslag van de hoorzitting te corrigeren of aan te vullen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.artikel 24, eerste lid, onder a, van de WW.
2.artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW.
3.artikel 27, eerste lid, van de WW.
4.Zie de uitspraak van 20 juni 2022, vindplaats: ECLI:NL:CRVB:2022:1518 op rechtspraak.nl.
5.Zie de uitspraak van 24 juni 2009, vindplaats ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2443, BJ2446 en BJ2452.
6.artikel 7:5, eerste lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht.