ECLI:NL:RBOVE:2024:5030

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/08/308757 / HA ZA 24-30
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over grond tussen gemeente en gedaagde met betrekking tot verjaring en overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Zwartewaterland en gedaagde over de eigendom van een stuk grond. De gemeente vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat zij eigenaar is van de percelen kadastraal bekend gemeente Hasselt, sectie [locatie 2] en sectie [locatie 3]. Gedaagde, die een bedrijfsperceel in gebruik heeft, betwistte dit en stelde dat zij door verjaring eigenaar was geworden van de grond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de eigenaar is van de grond en dat gedaagde niet door verjaring eigenaar is geworden. De rechtbank heeft de vorderingen van de gemeente toegewezen en gedaagde veroordeeld om het gebruik van de percelen te staken en te ontruimen binnen vier weken na het vonnis. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, aangezien zij in het ongelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de tekst van de leveringsakte en de omstandigheden waaronder de afspraken zijn gemaakt, in het kader van eigendomsoverdracht en verjaring.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/308757 / HA ZA 24-30
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZWARTEWATERLAND,
zetelend in Hasselt,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaten: mr. J.S. Cosijnse en mr. J.J.C. Wenno,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 januari 2024;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de spreekaantekeningen van de zijde van de gemeente;
- de foto’s die ter zitting zijn overgelegd door de gemeente;
- de akte van 17 juli 2024 van de zijde van [gedaagde];
- de antwoordakte van 26 juli 2024 van de zijde van de gemeente.
1.2.
Mr. Dullemond heeft bezwaar gemaakt tegen de alinea’s 31 tot en met 35 van de conclusie van antwoord in reconventie, omdat deze volgens hem zien op de vordering in conventie. Naar het oordeel van de rechtbank maakt mr. Dullemond terecht bezwaar tegen het toelaten van deze alinea’s. De rechtbank zal deze dan ook buiten beschouwing laten.
1.3.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Samenvatting

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van een bedrijfsperceel in [plaats]. Deze zaak gaat over een deel van de grond die [gedaagde] in gebruik heeft. De vraag is wie de eigenaar is van de betreffende grond.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente eigenaar is van de betreffende grond. De grond is niet aan (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] geleverd en [gedaagde] is ook niet door verjaring eigenaar geworden van de grond. De rechtbank zal de primaire vorderingen in conventie toewijzen en de vorderingen in reconventie afwijzen.

3.De feiten

3.1.
De heer [naam 1], met wie [gedaagde] in gemeenschap van goederen was gehuwd, heeft in 1999 een perceel grond aan de [adres] van de toenmalige gemeente Hasselt gekocht. Hij heeft daarvoor op 26 oktober 1996 een aanvraag gedaan, waarin hij schrijft dat hij graag in aanmerking zou komen voor
“een stuk grond van 2000 m2 aan de [adres] naast [naam 2] voor het plaatsen van een loods annex showroom”.
3.2.
Op 16 januari 1998 heeft de gemeente Hasselt in een brief aan de heer [naam 1] het volgende geschreven:
“(…)
Wij bieden u een bouwkavel aan ter grootte vanca 2000 m2voor de prijs vanf 75,-/m2exclusief omzetbelasting.
Deze kavel is gelegen aan de [adres], zoals aangegeven op de hierbijgaande situatieschets.
Tijdens het zojuist genoemde gesprek is door u en de heer [naam 3] gevraagd naar de mogelijkheid om de ophoging van het terrein en het verwijderen van de bomen uit te voeren in eigen beheer.
In principe gaan wij hiermee akkoord.
(…)”
3.3.
Op 27 maart 1998 heeft de gemeente Hasselt de heer [naam 1] verder geïnformeerd:
“(…) beloofd u nog te zullen te informeren over de grondprijzen van de door u gewenste kavel aan de [adres] (…)
Indien u zorgt voor de ophoging van het terrein, inclusief het verwijderen van de bomen en struiken, bedraagt de grondprijsf 50,--/m2 exclusief BTW.
Wanneer de gemeente moet zorgen voor de verwijdering van de bossages, brengen wij u een grondprijs vanf 55,--/m2 exclusief BTWin rekening.
Zoals u is bekend bedraagt de normale grondprijs f 75,--/m2 excl.BTW.
(…)”
3.4.
Op 26 januari 1999 heeft de gemeente Hasselt het volgende raadsbesluit genomen:
“De raad van de gemeente Hasselt;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 januari 1999;
besluit:
I.
de heer [naam 1], (…) te verkopen een perceel grond, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend gemeente Hasselt, [locatie 1] (ged), groot circa 2000 m2, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening voor de prijs van f 50,-- per m2 (excl. BTW) en voorts (…)
II.
(…)
Aldus besloten door de raad van de gemeente Hasselt
in de openbare vergadering van 26 januari 1999.
(…)”
Daarbij zijn algemene voorwaarden gevoegd, evenals de volgende tekening uit december 1998:
[Afbeelding]
3.5.
Op 22 april 1999 is de akte van levering gepasseerd, waarin staat:
“(…)
Verkoper heeft blijkens een met koper aangegane koopovereenkomst aan koper verkocht en levert op grond daarvan aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze aanvaardt:
een perceel industrieterrein, gelegen te Hasselt, plaatselijk bekend [adres], uitmakende een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer twintig are (20 are) van het perceel kadastraal bekend gemeente Hasselt, [locatie 1];
(…)”
3.6.
In mei 2000 heeft het kadaster de grenzen van het perceel uitgezet. In het Relaas van bevindingen is opgenomen dat onder andere de heer [naam 1] aanwezig was. Daarnaast is beschreven dat de
“grenzen [zijn] uitgezet en buizen [zijn] geplaatst conform raadsbesluit B en W Gemeente Hasselt”.Bij:
“vermelding omtrent het al dan niet eensluidend zijn van de aanwijzingen”is vermeld:
“akkoord”.
Het kadaster heeft de percelen, waaronder het perceel van [gedaagde] met nummer [nummer], als volgt uitgetekend:
[Afbeelding]
3.7.
De heer [naam 1] en [gedaagde] hebben perceel [nummer], maar ook grote delen grond rondom perceel [nummer], bouwrijp gemaakt (het bos gerooid en het terrein opgehoogd). Sinds 2015 is [gedaagde] volledig eigenaar van perceel [nummer]. Zij heeft de gehele bouwrijp gemaakte grond in gebruik.
3.8.
In 2021 heeft de gemeente [gedaagde] aangeschreven. Volgens de gemeente heeft [gedaagde] een aantal stukken grond in gebruik die eigendom zijn van de gemeente. Zij heeft [gedaagde] verzocht om het gebruik van de grond te staken en de grond te ontruimen.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De gemeente vordert dat de rechtbank:
primair:
I. voor recht verklaart dat de gemeente eigenaar is van de percelen, kadastraal bekend gemeente Hasselt, sectie [locatie 2] en gemeente Hasselt, sectie [locatie 3], waaronder de Percelen;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken het gebruik van de Percelen te staken en gestaakt te houden, te ontruimen en ontruimd te houden en vrij ter beschikking te stellen aan de gemeente, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat zij dit nalaat, met een maximum van € 50.000,00, met machtiging van de gemeente om deze veroordeling op kosten van [gedaagde] zo nodig met behulp van de sterke arm te realiseren;
subsidiair:
III. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de Percelen in bezit te nemen, wetende dat de gemeente daarvan eigenaar was, en [gedaagde] te veroordelen om de wederrechtelijk in bezit genomen Percelen in eigendom over te dragen aan de gemeente, op kosten van [gedaagde] en met bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de daarvoor benodigde notariële akte inzien [gedaagde] niet binnen vier weken daaraan medewerking heeft verleend;
meer subsidiair:
IV. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de Percelen in bezit te nemen, wetende dat de gemeente daarvan eigenaar was, en [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade van € 140.910,00;
primair, subsidiair en meer subsidiair
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de gemeente in de proceskosten, inclusief de door toedoen van de gemeente hoger betaalde griffierechten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in reconventie
4.3.
[gedaagde] wil dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat [gedaagde] eigenaar is van de bij haar in bezit zijnde gedeeltes van de percelen kadastraal bekend gemeente Hasselt, sectie [locatie 2] en [locatie 3], een en ander zoals bij benadering is aangegeven in productie 9 van de conclusie van antwoord en zo blijkt uit de stellingen van [gedaagde] en de gemeente; met bepaling
dat de erfgrenzen van de hiervoor bedoelde gedeeltes van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] nader door het kadaster moeten worden vastgesteld en
dat de gemeente aan die vaststelling moet meewerken zoals bedoeld in artikel 7A kadasterwet;
  • de gemeente veroordeelt tot het verlenen van de noodzakelijke medewerking bij de inmeting van het perceel en/of inschrijving van deze verklaring in de openbare registers van het kadaster, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag na betekening van dit vonnis;
  • de gemeente in de proceskosten veroordeelt, inclusief de door toedoen van de gemeente hoger betaalde griffierechten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
De gemeente concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Tussen partijen staat vast dat het kadaster in 2000 de grenzen van de percelen heeft uitgezet zoals te zien is op het kadastrale kaart opgenomen in r.o. 3.6. Deze kaart is vertaald in de luchtfoto die hieronder is afgebeeld (de zwarte lijnen). Niet in geschil is dat het bedrijfsperceel met nummer [nummer] een oppervlakte van ongeveer 2000 m2 heeft. Ook staat vast dat [gedaagde] rondom het bedrijfsperceel grond in gebruik heeft; aan de westzijde tot aan het water (uitgezonderd twee meter grond die eigendom is van de provincie), in het noorden tot aan de weg, en aan de oostkant, aan de kant van de [adres], een stuk grond van ongeveer één meter breed. Daarnaast is als onweersproken komen vast te staan dat dit een gebied van ongeveer 3.500 m2 is (de rode lijn op de afbeelding hieronder).
[Afbeelding]
[Afbeelding]
5.2.
De gemeente stelt zich op het standpunt dat zij eigenaar is – en altijd is geweest – van de percelen rondom het bedrijfsperceel. [gedaagde] heeft daartegen ten eerste aangevoerd dat zij eigenaar is van het gehele stuk grond dat zij in gebruik heeft.
Welke grond heeft de gemeente overgedragen?
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag wat partijen hebben afgesproken niet alleen de tekst van de overeenkomst van belang is, maar vooral ook wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten begrijpen en verwachten. Daarbij zijn de feiten en de omstandigheden waaronder de afspraken tot stand zijn gekomen van belang (de Haviltex-norm). Bij de vraag wat de gemeente Hasselt volgens de notariële akte heeft geleverd, gaat het om de bedoeling van partijen voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de bewoordingen van de akte, die naar objectieve maatstaven in het licht van gehele inhoud van de akte moeten worden uitgelegd. Dat betekent dat de tekst van de akte zwaar weegt bij de uitleg van de overeenkomst.
5.4.
Uit de tekst van de akte van levering van 21 april 1999 kan worden afgeleid dat partijen de koop/verkoop van een perceel grond van ongeveer 2.000 m2 zijn overeengekomen. Deze omvang strookt met het standpunt van de gemeente. [gedaagde] geeft een andere uitleg aan de overeenkomst. Zij stelt dat partijen enkel een bepaald stuk grond op het oog hadden en dat bij benadering een perceel is aangewezen zodat het perceel groter of kleiner kon zijn dan het genoemde oppervlak van ongeveer 2.000 m2. Volgens haar heeft de gemeente in 1999 het geheel aan gronden dat zij nu in gebruik heeft, ter grootte van 3.500 m2, in eigendom overgedragen. Zij wijst onder meer op artikel 8 van de algemene voorwaarden, gevoegd als bijlage bij het ontwerpbesluit uit 1998, waarin is bepaald dat aan over- en ondermaat van het registergoed geen rechten kunnen worden ontleend.
5.5.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar standpunt dat de overeenkomst anders moet worden uitgelegd dan uit de tekst kan worden afgeleid. Ook als partijen hebben afgesproken dat zij aan over- dan wel ondermaat geen rechten kunnen ontlenen – wat daar ook van zij – kan dat niet ertoe leiden dat aan [gedaagde] een perceel van 3.500 m2 is geleverd. Van een gebruikelijke marge in over- of ondermaat is immers geen sprake. Het gaat om een gestelde afwijking van 1.500 m2. Daar komt bij dat de inhoud van de aanvraag van de heer [naam 1] van 26 oktober 1996, het aanbod van de gemeente Hasselt op 16 januari 1998 en het raadsbesluit van 26 januari 1999 juist stroken met de tekst van de leveringsakte.
5.6.
Gelet op het benoemen van de grootte van 2.000 m2 in alle hiervoor genoemde stukken kan niet worden volgehouden dat partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over de overdracht van een perceel van ongeveer 3.500 m2 en is ook niet gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat [gedaagde] daarop gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. [gedaagde] heeft daarvoor geen enkel aanknopingspunt geboden. Bovendien heeft het kadaster in mei 2000 in het bijzijn van de partijen bij de overeenkomst conform het raadsbesluit een stuk grond van 2.000 m2 uitgezet. Dat de heer [naam 1] niet bij het uitzetten van de perceelgrenzen aanwezig was, zoals [gedaagde] stelt, is niet aannemelijk. In het Relaas van bevindingen heeft de vertegenwoordiger van het kadaster namelijk vermeld dat de heer [naam 1] wel bij het uitzetten van de perceelsgrenzen aanwezig was. Ook staat vermeld dat de aanwezigen akkoord waren met de uitgezette perceelgrenzen. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat dat anders is geweest. Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat de heer [naam 1] niet heeft hoeven begrijpen dat het stuk grond van 2.000 m2 niet tot – bijna – aan de waterrand reikte, omdat uit de tekening bij het raadsbesluit van januari 1999 blijkt dat het te verkopen perceel wel heel dicht tegen de waterrand aan ligt, volgt de rechtbank die stelling niet. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat het te verkopen oppervlak volgens die tekening groter was dan 2.000 m2. Ook is op die tekening te zien dat het ingetekende perceel verder van de waterkant af ligt dan de grond die [gedaagde] nu in gebruik heeft. Zeker nu het kadaster daarna de grond heeft ingetekend en de percelen in aanwezigheid van de heer [naam 1] heeft uitgemeten, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd waarom zij uit – enkel – de tekening bij het raadsbesluit toch iets anders hadden mogen afleiden.
5.7.
Verder staat vast dat de gemeente Hasselt en de heer [naam 1] in de correspondentie van 27 maart 1998 en 26 januari 1999 een afspraak hebben gemaakt over het bouwrijp maken van de grond (het rooien van het bos en het ophogen van het terrein), waartegenover stond dat de gemeente Hasselt de grondprijs heeft verlaagd naar € 50,00 per m2. De heer [naam 1] en [gedaagde] hebben vervolgens het bedrijfsperceel, maar ook de grond rondom het bedrijfsperceel gerooid en opgehoogd. Volgens [gedaagde] blijkt daaruit dat het de bedoeling van partijen is geweest om ook die grond over te dragen. De gemeente betwist dat en voert aan dat de heer [naam 1] en [gedaagde] ook de omliggende grond zouden rooien en ophogen, omdat daar een verlaging van de grondprijs tegenover stond.
5.8.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze afspraak tussen partijen niet dat het gehele stuk grond aan de heer [naam 1] en [gedaagde] is overgedragen. Zoals uit het voorgaande blijkt strookt dit niet met de tekst van de leveringsakte. Daarnaast geldt dat uit de afspraak niet blijkt welke grond bouwrijp gemaakt zal worden. Er wordt gesproken over ‘
de ophoging van het terrein’ zonder dat wordt toegelicht of het om het aangekochte perceel gaat of ook om de grond eromheen. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waaruit een overdracht van de omliggende grond dan zou blijken. Maar ook indien de afspraak tussen partijen mede zag op het terrein rondom het bedrijfsperceel, komt daarmee nog niet meteen vast te staan dat het de bedoeling van partijen was om ook die grond te leveren. Het betreft immers een veel groter gebied dan de 2.000 m2 die de gemeente Hasselt heeft overgedragen. Uit het rooien van de bomen zelf kan niet worden afgeleid dat het de bedoeling is geweest de grond te leveren. De gemeente heeft immers ook gezegd dat [gedaagde] de laatste bomen, die nog op het strookje grond aan het water stonden, mocht weghalen. Die grond is ook geen eigendom van [gedaagde] (of van de gemeente). Verder is ter zitting vast komen te staan dat de afspraak met de gemeente Hasselt samen met de buurman, de heer [naam 3], is gemaakt. De grond werd gesplitst in de percelen van de heer [naam 1] en [gedaagde] en die van de heer [naam 3]. Dat de gemeente Hasselt had kunnen zien dat de heer [naam 1] en [gedaagde] een groter gebied aan het ontginnen waren dan zij had verkocht, kan de gemeente gelet op het voorgaande niet worden tegengeworpen.
5.9.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [gedaagde] niet door overdracht eigenaar van de percelen rondom het bedrijfsperceel is geworden.
Is [gedaagde] eigenaar geworden door verjaring?
5.10.
[gedaagde] heeft voorts gesteld dat zij door ofwel verkrijgende ofwel bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van het gehele stuk grond dat zij in gebruik heeft. [gedaagde] stelt dat zij en de heer [naam 1] de grond direct na levering in bezit hebben genomen door het bouwrijp maken van de grond (het rooien van het bos) en het ophogen van de grond. Ook hebben zij de vruchten, namelijk het kaphout van de bomen, gehouden en ook verkocht. De grond ziet er verder uit als één geheel en is sinds 1999 al afgesloten.
5.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op verjaring (zowel de verkrijgende verjaring na tien jaar uit artikel 3:99 BW als de bevrijdende verjaring na twintig jaar uit artikel 3:105 jo. 3:314 BW) is vereist dat de heer [naam 1] en/of [gedaagde] de betreffende grond in bezit hebben genomen. Degene die de zaak in bezit heeft genomen, moet zich zodanig gedragen dat anderen daaruit moeten afleiden dat die ander vindt dat hij eigenaar is. Met andere woorden: er moet sprake zijn van bezitsdaden. Of er op die manier bezit is uitgeoefend, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen en naar uiterlijke feiten. Dit moet per geval worden bekeken. Het gaat er daarbij niet om wat zich in het hoofd van de betrokkenen heeft afgespeeld (dat is subjectief) maar om de feitelijke situatie en om wat er allemaal is gedaan en gebeurd. Dat wordt dan met de blik van buiten (dus objectief) uitgelegd: voor een buitenstaander moet uit het gedrag van de ander duidelijk zijn dat hij denkt de eigenaar te zijn.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat de heer [naam 1] en [gedaagde] de betreffende grond niet gedurende (de minimaal vereiste) tien jaar in bezit hebben genomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.13.
Zoals hiervoor is overwogen, hebben de heer [naam 1] en [gedaagde] het terrein op grond van een afspraak met de gemeente Hasselt bouwrijp gemaakt. Zij hebben dat dus met toestemming van de gemeente Hasselt gedaan. De gemeente hoefde daar dan ook niet uit af te leiden dat de heer [naam 1] en [gedaagde] het oog hadden op bezit van de grond. Zeker tegen die achtergrond kan het rooien en ophogen van de grond niet als bezitsdaad worden gezien. Het plaatsen van de bedrijfsvlaggen in 1999 is evenmin voldoende voor inbezitneming van de grond. Het onbelemmerd gebruiken (en onderhouden) van de percelen grond is onvoldoende voor inbezitneming, zelfs als dat overeenkomstig de feitelijke grenzen gebeurt. [1]
5.14.
Het afsluiten van een perceel of erf kan ook wijzen op het uitoefenen van bezitsdaden. Daarmee pretendeert iemand immers – ook naar buiten toe – een eigendomsrecht uit te oefenen. [gedaagde] heeft gesteld dat het terrein sinds 1999 afgesloten is geweest. De gemeente heeft dat betwist en aan de hand van de door haar overgelegde foto’s duidelijk gemaakt dat de hekken rondom de betreffende percelen pas rond 2016 zijn geplaatst. Dat heeft [gedaagde] ter zitting niet meer weersproken, integendeel, de hekken aan de noord- en oostzijde zijn naar eigen zeggen van [gedaagde] ongeveer vier jaar geleden geplaatst. Daarmee heeft zij het terrein rondom het bedrijfsperceel inderdaad in bezit genomen, maar de verjaringstermijn van (in ieder geval) tien jaar is daarmee niet voltooid.
5.15.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat [gedaagde] de percelen rondom het bedrijfsterrein niet door verjaring heeft verkregen. De gemeente is – nog steeds – eigenaar van die percelen.
Conclusie
5.16.
De in conventie onder I. gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. [gedaagde] zal worden veroordeeld om de percelen met nummers [locatie 2] en [locatie 3] binnen vier weken na de datum van dit vonnis te ontruimen en het gebruik ervan te staken. Dat betekent dat [gedaagde] de omheining en de vlaggenmasten moet verwijderen.
5.17.
De door de gemeente gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding om ervan uit te gaan dat [gedaagde] niet zal meewerken aan de uitvoering van de veroordelingen in dit vonnis. Bovendien zullen partijen eerst, indien mogelijk in overleg, moeten bepalen waar de perceelgrenzen (feitelijk) lopen.
5.18.
De gevorderde machtiging om de ontruiming met behulp van de sterke arm uit te voeren zal ook worden afgewezen. In geval van ontruiming behoeft de deurwaarder geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan de wet.
De proceskosten
5.19.
[gedaagde] wordt zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van de gemeente betalen. De kosten van de aktes blijven voor rekening van partijen. De rechtbank gaat niet mee in het verzoek van [gedaagde] om het hoge griffierecht voor rekening van de gemeente te laten komen, nu het in handen van beide partijen lag om een oplossing te zoeken en het niet tot een procedure te laten komen.
In conventie worden de proceskosten begroot op:
kosten dagvaarding € 136,72
griffierecht € 6.617,00
salaris advocaat € 3.858,00 (2 punten x tarief € 1.929,00)
nakosten
€ 278,00(plus de kosten van betekening)
totaal € 10.889,72
In reconventie worden de proceskosten begroot op € 1.929,00 aan salaris voor de advocaat van de gemeente ( 2 x 0,5 punt x tarief € 1.929,00).
5.20.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna te bepalen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat de gemeente eigenaar is van de percelen, kadastraal bekend gemeente Hasselt, sectie [locatie 2] en gemeente Hasselt, sectie [locatie 3];
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na de datum van dit vonnis het gebruik van de in 6.1. genoemde percelen te staken en gestaakt te houden, de percelen te ontruimen en ontruimd te houden en vrij ter beschikking te stellen aan de gemeente;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van de gemeente begroot op € 10.889,72, te vermeerderen met € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen vrijwillig aan de veroordeling heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart het bepaalde onder 6.2. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af;
6.7.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.929,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.(SB)