ECLI:NL:RBOVE:2024:5016

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
ak_23_2771
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning vervolguitkering Wet WIA en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV, waarin eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 mei 2023 een vervolguitkering krijgt, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat haar WIA-uitkering per 25 juni 2023 zou beëindigen. Het UWV verklaarde het bezwaar gegrond en nam een nieuw besluit, waartegen eiseres in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen grond is om beperkingen aan te nemen voor het vasthouden van de aandacht en concentreren. Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met rapporten van deskundigen die haar beperkingen in deze gebieden bevestigen. De rechtbank oordeelt dat het UWV geen nieuw besluit heeft genomen na de gewijzigde vaststelling van de belastbaarheid in beroep, en dat het bestreden besluit niet op een voldoende draagkrachtige motivering berust. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 5.495,01 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,

het UWV,
gemachtigde: [gemachtigde].

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV waarin eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 mei 2023 een vervolguitkering krijgt, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
1.2
In eerste instantie had het UWV in het besluit van 24 april 2023 de WIA-uitkering van eiseres per 25 juni 2023 beëindigd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het UWV heeft het bezwaar gegrond verklaard en op 20 november 2023 het besluit als genoemd onder 1.1 genomen. Eiseres is het niet eens met dit besluit en zij heeft beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres werkte als zorgbegeleider bij een thuiszorgorganisatie voor ongeveer 27 uur per week. Op 26 september 2012 heeft eiseres zich ziek gemeld. Eiseres ontving ziekengeld. Haar dienstverband is op 1 september 2013 beëindigd. Na het doorlopen van de wachttijd is aan eiseres met ingang van 24 september 2014 op grond van de Wet WIA een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44,03%.
2.2
Vanwege het bereiken van de maximumduur van de loongerelateerde WGA-uitkering heeft het UWV eiseres vanaf 24 maart 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, gebaseerd op arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%.
2.3
Eiseres ontving de WIA-uitkering als voorschot, omdat zij naast haar WIA-uitkering als zelfstandige werkte. De uiteindelijke hoogte van haar WIA-uitkering werd jaarlijks vastgesteld.
2.4
Met het besluit van 29 januari 2020 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres per 30 maart 2020 beëindigd, omdat zij een jaar lang meer dan 65% verdiend had van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar dat eiseres tegen dit besluit heeft gemaakt, heeft het UWV in het besluit van 31 juli 2020 gegrond verklaard, omdat er – kort gezegd – geen sprake was van een duurzame werkhervatting. De WIA-uitkering van eiseres werd voortgezet.
2.5
Eiseres is als zelfstandige blijven werken en aan de hand van haar verdiensten heeft het UWV jaarlijks de hoogte van de uitkering vastgesteld.
2.6
Op 2 maart 2023 heeft eiseres het UWV laten weten dat zij niet langer als zelfstandige werkzaam is. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat haar gezondheid per 1 maart 2023 is verslechterd. Het UWV heeft eiseres daarop, vooruitlopend op de herbeoordeling, per 1 maart 2023 een WGA-vervolguitkering toegekend.
2.7
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van eiseres heeft het UWV verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Dat heeft geleid tot de besluitvorming zoals in de inleiding van deze uitspraak uiteen is gezet.

Standpunten van partijen

3.1
Aan het bestreden besluit ligt de motivering ten grondslag dat eiseres per 1 maart 2023 45,38% arbeidsongeschikt is. De inkomenseis en de uitkering van eiseres worden na twee maanden herzien. Per 1 mei 2023 heeft eiseres recht op een vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3.2
Eiseres stelt zich op het standpunt – samengevat weergeven – dat de verzekeringsartsen haar beperkingen hebben onderschat. Eiseres is bekend met ernstige (comorbide) depressieve klachten. Haar ziektebeeld is zeer complex en vanwege haar aandoening is zij beperkt in het zich kunnen concentreren en het kunnen vasthouden van de aandacht. Ten onrechte zijn op deze punten geen beperkingen aangenomen. Eiseres stelt verder dat zij vanwege haar beperkingen niet in staat is de geduide functies te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar een medisch-arbeidskundige analyse van 5 juli 2024, uitgevoerd door medisch adviseur [naam 1] ([naam 1]) en arbeidsdeskundige [naam 2] ([naam 2]) en een rapport van psychiater [naam 3] ([naam 3]) van 3 juni 2024.
3.3
In reactie op wat eiseres in beroep heeft aangevoerd en de medische informatie die zij heeft overgelegd, heeft het UWV een rapport van 17 juli 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 1 augustus 2024 van de arbeidskundige bezwaar en beroep ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft (vervolgens) op haar beurt aanleiding gezien om het arbeidsongeschiktheidspercentage te wijzigen naar 54,72%.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank stelt vast dat na de gewijzigde vaststelling van de belastbaarheid in beroep, het UWV geen nieuw besluit heeft genomen. Omdat uit de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt dat van een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage moet worden uitgegaan dan in het bestreden besluit werd aangenomen, moet het beroep reeds om die reden gegrond worden verklaard. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het UWV in beroep de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 25 juni 2023 terecht heeft vastgesteld op 54,72%. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, zodat er ook geen aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.2
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3
Niet in geschil is dat eiseres bekend is met een chronische posttraumatische stressstoornis, (ernstige) comorbide depressieve klachten en whiplashklachten. Gelet op de beroepsgronden van eiseres en wat zij op zitting heeft aangevoerd, ligt ter beoordeling voor of het UWV de belastbaarheid van eiseres voor wat betreft het vasthouden van de aandacht/concentreren en verdelen van de aandacht (onder meer items 1.1 en 1.2, en 1.8.7) juist heeft vastgesteld.
4.5
Het UWV mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapportages van zijn verzekeringsartsen. De rapporten van de verzekeringsartsen moeten dan wel blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen grond is om beperkingen aan te nemen voor het vasthouden van de aandacht/concentreren en verdelen van de aandacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in dit verband in zijn rapport van 10 november 2023 beperkt tot de vaststelling dat de aandacht bij eiseres gedurende het medisch onderzoek goed is te trekken. Zij kan de concentratie tijdens het gehele medisch onderzoek op een adequate wijze vasthouden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In zijn aanvullende rapport van 17 juli 2024 meent de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen medische redenen zijn om beperkingen aan te nemen op de beoordelingspunten concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht herinneren en doelmatig handelen. Over het algemeen zal een afwijking in het vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren en doelmatig handelen in het dagelijks functioneren alleen voorkomen bij mensen met een ernstige stoornis. Het kan dan gaan om mensen met een manische episode, een psychose, een ernstige depressie, met ernstige schade in de hersenen, aangeboden of verworven of met ernstige vormen van verstandelijke beperking of autismespectrumstoornis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep speelt dit alles bij eiseres niet. De concentratieproblemen komen tot uiting in de aangenomen beperking op het beoordelingspunt ‘aangewezen zijn op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen’, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.7
Hier staat tegenover dat eiseres haar standpunt dat zij wel degelijk beperkt moet worden geacht in het vasthouden van de aandacht/concentreren en verdelen van de aandacht heeft onderbouwd met een inzichtelijk gemotiveerd rapport van [naam 3], die zijn bevindingen heeft gebaseerd op een voldoende zorgvuldig onderzoek. [naam 3] heeft eiseres psychisch onderzocht tijdens een persoonlijk contact en dossieronderzoek verricht, waarbij de beschikbare en relevante medische gegevens kenbaar zijn betrokken. [naam 3] stelt onder ‘plausibiliteit/inconsistenties’ dat er weliswaar bij direct onderzoek geen concentratieproblemen zijn vast te stellen, maar ook dat het verhaal van eiseres plausibel is te noemen. [naam 3] wijst er in dit verband op dat de onderzoekssetting een heel andere is dan het dagelijks leven waar één en ander uit zichzelf moet komen. Het onderzoek is echter gestructureerd en [naam 3] stelt de vragen. Ook is eiseres consistent in haar klachtenpresentatie en dat is conform de bevindingen in het dossier, aldus [naam 3]. Er is geen enkele aanwijzing dat eiseres simuleert of aggraveert. [naam 3] concludeert dat het klachtenverhaal van eiseres plausibel is en dat haar concentratie aanzienlijk is verminderd. Eiseres heeft moeite om de aandacht bij zaken te houden en om haar aandacht op meerdere zaken tegelijk te richten. Er is sprake van vergeetachtigheid. Hoewel er geen duidelijke stoornissen zijn in de executieve functies, heeft eiseres moeite om enige actie te ondernemen en vervalt zij snel in passiviteit en zich terugtrekken. Eiseres is snel geprikkeld en heeft last van woede-uitbarstingen. Zij is zeer beperkt in het omgaan met conflicten en kan emotionele problemen van anderen slecht hanteren. Ze kan slecht tegen drukte en eiseres vermijdt contacten met meerdere mensen tegelijk. Zij heeft moeite met filteren van de aandacht en door de vermoeidheid raakt zij snel uitgeput.
4.8
Gelet op de bevindingen van [naam 3] is de algemene motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres niet beperkt is in het vasthouden en verdelen van de aandacht, enkel omdat zij niet bekend is met een ernstige stoornis en zij de aandacht tijdens het onderzoek kon vasthouden, niet toereikend. [1] Niet is onderbouwd waarom uit het klachtenpatroon, zoals deze ook door [naam 3] wordt omschreven, geen beperkingen in het vasthouden en verdelen van de aandacht kunnen voortvloeien. De enkele stelling dat hiertoe in het algemeen alleen bij de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven ziektebeelden aanleiding bestaat, is onvoldoende omdat daarmee niet is gemotiveerd waarom dit niet bij andere ziektebeelden, zoals het klachtenpatroon van eiseres, aanwijsbaar kan zijn. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusies over de afwezigheid van deze beperkingen bij eiseres heeft gebaseerd op zijn eigen waarneming, volstaat die motivering evenmin. In het onderzoek van [naam 3] wordt immers gewezen op de gestructureerde setting tijdens een onderzoek, die afwijkt van het dagelijks leven en dit verschil is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in diens onderzoek betrokken. Hieruit volgt dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Het bestreden besluit berust dan ook niet op een voldoende draagkrachtige motivering.
4.9
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), bezorger pakketten e.d. (auto) (SBC-code 282102) en medewerker binderij, grafisch nabewerker (SBC-code 268030). De rechtbank acht het niet uitgesloten dat een nieuwe medische beoordeling tot een aanpassing van de FML en daarmee tot een andere arbeidskundige beoordeling leidt. Desalniettemin geeft de rechtbank het UWV mee dat in elk van deze functies in meer of mindere mate sprake is van deadlines, waarvoor eiseres in de FML onder 1.8 juist beperkt is geacht. Waarom die functies dan toch aanvaardbaar zouden zijn, behoeft dan ook een nadere motivering. In zoverre zijn de geduide functies ook tegen de achtergrond van de huidige FML onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
7. Ook bestaat aanleiding om het UWV te veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt voor de door haar ingeschakelde deskundigen. Daarbij kunnen alleen kosten worden toegekend voor werkzaamheden waarvan facturen zijn overgelegd, een enkele urenspecificatie, zonder dat daarbij een prijs voor de werkzaamheden is genoemd, is onvoldoende. Eiseres heeft facturen van [naam 3] en [naam 2] in geding gebracht. [naam 3] is uitgegaan van 18 uur aan werkzaamheden tegen een uurtarief van € 175,-. Op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt echter een maximum uurtarief voor opdrachten verstrekt in 2024 van € 154,50. Dit betekent dat van de kosten van het rapport van [naam 3] van 3 juni 2024 (18 uur x € 154,50 + 21% btw=) € 3.365,01 door het UWV moet worden vergoed.
[naam 2] is in haar factuur van 29 februari 2024 uitgegaan van 2,2 uur aan werkzaamheden, waarvan 1,7 uur tegen een uurtarief van € 190,- (2024) en 0,5 uur tegen een uurtarief van € 180,- (2023). [naam 2] heeft een specificatie bijgevoegd.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van het Bpb en het Bts geldt echter een maximum uurtarief voor opdrachten verstrekt in 2023 van € 142,75.
Dit betekent dat van de kosten voor [naam 2] (2,2 uur x € 142,75 + 21% btw=) € 380,- door het UWV moet worden vergoed.
8. De proceskostenvergoeding bedraagt in totaal € 5.495,01.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 5.495,01,-;
  • bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. CRvB 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1646, r.o. 4.1.2.