ECLI:NL:RBOVE:2024:5015

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
ak_23_881
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onvoorwaardelijk strafontslag wegens grensoverschrijdende seksuele gedragingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van politie, waarbij aan eiser onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd wegens grensoverschrijdende seksuele gedragingen. De rechtbank oordeelt dat het ontslag onevenredig is aan het plichtsverzuim. Eiser had een relatie met een ondergeschikte medewerkster, maar de rechtbank concludeert dat hij niet kon weten dat zij kwetsbaar was. De rechtbank vernietigt het besluit van de korpschef en draagt deze op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/881

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M. van der Steeg),
en

de korpschef van politie (verder: de korpschef)

(gemachtigden: mr. W. Hoogerhuis-Wessels en mr. D.R. Timmer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 20 februari 2023. In dat besluit heeft de korpschef het besluit van 31 mei 2022, waarbij aan eiser primair de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd en subsidiair een ongeschiktheidsontslag is verleend, gehandhaafd.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de korpschef. Verder was [naam 1] , districtchef Twente, eenheid Oost-Nederland, aanwezig.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1.
Vanaf 1 oktober 1982 is eiser werkzaam geweest bij de politie laatstelijk in de functie van teamchef C bij het Basisteam [plaats 2] in de Eenheid Oost-Nederland. Daarvoor is eiser als teamchef B bij het basisteam [plaats 3] werkzaam geweest. Op 14 maart 2021 heeft [meldster] (hierna: meldster) door middel van een e-mailbericht bij de korpsleiding een melding gedaan dat zij gedurende enkele maanden een seksuele relatie heeft gehad met eiser. Dat heeft geleid tot de opdracht op 6 april 2021 aan het Team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) tot het instellen van een oriënterend onderzoek naar de gedragingen van eiser.
Op 13 juli 2021 heeft de korpsleiding naar aanleiding van de resultaten van het oriënterend onderzoek een disciplinair onderzoek aan eiser aangezegd en hem meegedeeld dat hij op grond van artikel 84, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) buiten functie werd gesteld. Het disciplinair onderzoek werd op 30 oktober 2021 afgerond. Inmiddels had meldster op 20 oktober 2021 melding gedaan van grensoverschrijdende seksuele gedragingen door eiser. Deze melding heeft geleid tot een aanvullend disciplinair onderzoek. Dat onderzoek is op 27 november 2021 afgerond, waarna op 30 november 2021 een tweede aanvullend disciplinair onderzoek is afgerond. Een derde aanvullend disciplinair onderzoeksrapport is op 27 december 2021 uitgebracht.
1.2.
Bij brief van 24 januari 2022 heeft de korpschef het voornemen aan eiser bekend gemaakt om hem primair onvoorwaardelijk ontslag op te leggen en subsidiair ongeschiktheidsontslag te verlenen. De korpschef heeft daarbij overwogen dat het vermoeden bestaat dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
1.3.
Namens eiser is op dit voornemen een zienswijze gegeven.
1.4.
Bij besluit van 31 mei 2022 heeft de korpschef aan eiser – primair – de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en – subsidiair – ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
1.5.
Aan dit ontslagbesluit heeft de korpschef de volgende gedragingen van eiser ten grondslag gelegd:
a. het door eiser aangaan van een seksuele relatie met een ondergeschikte en kwetsbare medewerkster (meldster) terwijl hij wist, althans had kunnen weten, dat bij haar sprake was van psychische problematiek, te weten een angst- en paniekstoornis (piekerstoornis) en PTSS;
b. het in een politiegebouw meerdere keren hebben van seks en/of verrichten van seksuele handelingen met meldster;
c. het onder diensttijd, tijdens een werkbezoek, zoenen van meldster;
d. het als leidinggevende niet melden van zijn relatie met meldster, die een hiërarchisch ondergeschikte medewerkster van hem was;
e. het zichzelf in een chantabele positie brengen;
f. het hebben van seks en/of verrichten van seksuele handelingen met meldster in de woning van een aspirante die werkzaam was in eisers team en hiërarchisch in een ondergeschikte positie ten opzichte van hem stond.
1.6.
Het tegen het ontslagbesluit gemaakte bezwaar heeft de korpschef bij besluit van
20 februari 2024, met overname van het door de Bezwaarcommissie HRM gegeven advies, ongegrond verklaard.
Het standpunt van eiser
1.7.
Eiser en meldster zijn eind 2019 een affectieve relatie met elkaar aangegaan. De relatie was gestoeld op gelijkwaardigheid. De relatie kwam in de zomer van 2020 tot een einde. Zij hadden in hun werkzaamheden op geen enkele manier met elkaar te maken. Eiser erkent dat hij en meldster twee keer seks hebben gehad op een politiebureau dat op dat moment leeg was. Eiser erkent dat dit plichtsverzuim is.
1.8.
Eiser heeft aangevoerd dat de korpschef hem ten onrechte verwijt dat hij een relatie is aangegaan met een ondergeschikte en kwetsbare medewerkster die hij begeleidde in het re-integratietraject en van wie eiser wist of had kunnen weten dat zij psychische problemen had. Eiser heeft nooit een aandeel gehad in het re-integratietraject van meldster. Zij was voor eiser één van de vele medewerkers. Hij had geen concrete bemoeienis met haar. Eiser wist dat meldster begin 2019 nog op 1% ziekgemeld stond en eiser was ervan op de hoogte dat zij geen noodhulpdiensten meer wilde doen, omdat zij het moeilijk vond om met onverwachte situaties om te gaan. Eiser was verder niet op de hoogte van het ziekteverleden van meldster en hij had geen enkele aanleiding haar te zien als een “labiele” vrouw.
1.9.
Het elkaar geven van een kus op een politiebureau was, zo betoogt eiser, een kortdurende uiting van genegenheid, zoals collega’s wel vaker onderling doen.
1.10.
De korpschef heeft, aldus eiser, ook ten onrechte het verblijf in de woning van een aspirante aangemerkt als plichtsverzuim.
1.11.
Het enkele feit dat eiser er de voorkeur aan heeft gegeven om het contact met meldster verborgen te houden, maakt hem nog niet chantabel.
1.12.
De korpschef heeft eiser ook ten onrechte aangemerkt als een gewaarschuwd man. In mei 2012 heeft eiser gekust met een collega. Deze collega heeft verklaard dat het om een onschuldige kus ging die iedere andere collega haar ook had kunnen geven.
1.13.
Eiser acht de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig zwaar.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
2.1.
In artikel 76, eerste lid, van het Barp, is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dat artikel betreft plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp kan als disciplinaire straf ontslag worden opgelegd.
2.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
2.3.
Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en mag de opgelegde straf niet onevenredig zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Een en ander volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), die onder meer te vinden is in de uitspraken van 24 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP5986) en 26 november 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK6578).]

Strafontslag

De verweten gedragingen
3.1.
De eerste verweten gedraging is:
het door eiser aangaan van een seksuele relatie met een ondergeschikte en kwetsbare medewerkster van wie eiser wist, althans had kunnen weten, dat bij haar sprake was van psychische problematiek.
3.2.
Eiser heeft erkend dat hij eind 2019 een affectieve relatie met meldster is aangegaan. Beiden waren op dat moment formeel werkzaam in het Basisteam [plaats 3] . Eiser had daar de functie van teamchef B in het basisteam [plaats 3] . Meldster was Generalist GGP en een ondergeschikte van eiser. De omstandigheid dat meldster op basis van een tewerkstelling al feitelijk werkzaam was in het team Korpscheftaken te [plaats 4] en op 22 november 2019 een voorgenomen herplaatsingsbesluit had ontvangen, doet hieraan niet af. Ook voor de rechtbank staat daarmee vast dat eiser de formeel leidinggevende was van meldster en dat tot 1 februari 2020 (de ingangsdatum van de herplaatsing van meldster) is gebleven.
3.3.
De bezwaarcommissie HRM heeft op basis van de e-mail van meldster van 5 en 7 oktober 2019, de verklaring van de heer [naam 2] ( [naam 2] ) en de verklaring van eiser vastgesteld dat eiser in ieder geval wist dat de langdurige arbeidsongeschiktheid van meldster van psychische aard was en niet van lichamelijke aard. De bezwaarcommissie heeft op grond hiervan vastgesteld dat eiser zich aan de verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt met dien verstande dat hij wist dat de arbeidsongeschiktheid van meldster van psychische aard was.
3.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verweten gedraging is omschreven als een complex van verschillende afzonderlijke elementen, te weten het aangaan van een seksuele gedraging met een ondergeschikte in combinatie met de omstandigheid dat die ondergeschikte een kwetsbare medewerkster was in combinatie met de omstandigheid dat eiser wist, althans had kunnen weten, dat bij haar sprake was van psychische problematiek, te weten een angst- en paniekstoornis (piekerstoornis) en PTSS.
Het is dan ook dat complex dat dient te worden beoordeeld en niet de afzonderlijke onderdelen op zichzelf.
3.5
De rechtbank volgt de korpschef niet in zijn, met de commissie overeenkomende, standpunt. Dat eiser wist dat de arbeidsongeschiktheid van meldster van psychische aard was, maakt nog niet dat tevens sprake was een kwetsbare medewerkster. De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in onder meer de door meldster op 11 mei 2021 afgelegde verklaring en in de door haar in de periode van juli 2019 tot en met november 2019 verzonden mails waarin zij op een logische, zakelijke en bewuste wijze redeneert en zij vooral te kennen geeft spanning te voelen in verband met de uitkomst van het op haar betrekking hebbende veiligheidsonderzoek door de AIVD. Deze spanning maakte meldster op dat moment nog geen kwetsbare medewerkster. Evenmin blijkt uit het e-mailverkeer uit de periode van juli 2019 tot en met november 2019 dat op dat moment sprake was van een “labiele” medewerkster. De inhoud van dat e-mailverkeer verschilt van haar e-mails in 2021.
3.6.
Daarnaast acht de rechtbank relevant dat meldster rond 4 december 2019 nog slechts voor 1% arbeidsongeschikt werd aangemerkt enkel omdat zij geen noodhulpdiensten meer kon doen. De rechtbank wijst er in dit verband verder op dat meldster al vanaf april 2019 volledig aan het werk was in [plaats 4] .
3.7.
Ook heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat [naam 2] van 2013 tot 2019 als operationeel expert verantwoordelijk was voor de personeelszorg voor meldster. [naam 2] heeft na de zomer van 2019 zijn taken met betrekking tot die personeelszorg overgedragen aan eiser. De rechtbank stelt vast dat meldster op dat moment reeds werkzaam was in [plaats 4] en in november 2019 volledig hersteld is verklaard. [naam 2] heeft verklaard dat eiser volledig door hem is geïnformeerd en daardoor ook wist van de labiele situatie van meldster. [naam 2] heeft verklaard dat er iedere week een overleg van het MT plaatsvond waar eiser ook deel van uit maakte. Van deze MT-vergaderingen werden notulen gemaakt waarin werd beschreven hoe de situatie van meldster op dat moment was, aldus [naam 2] . De rechtbank heeft dergelijke notulen echter niet tussen de stukken aangetroffen. In de stukken heeft de rechtbank evenmin medische informatie aangetroffen waarin de gestelde labiele situatie van meldster vóór de in dit geding relevante periode noch tijdens die periode wordt bevestigd. De rechtbank is ook niet duidelijk geworden op grond waarvan [naam 2] van mening is dat meldster ten tijde van de overdracht van de personeelszorg aan eiser (nog) in een labiele positie zou verkeren.
3.8.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat de door eiser geleverde personeelszorg voornamelijk eruit bestond en ook hoofdzakelijk eruit hoefde te bestaan dat de definitieve overgang van meldster naar het team Korpscheftaken in [plaats 4] formeel in goede banen werd geleid.
3.9.
De rechtbank is alles overziende dan ook van oordeel dat de korpschef eiser ten onrechte heeft verweten een seksuele relatie te zijn aangegaan met een ondergeschikte en kwetsbare medewerkster van wie eiser wist, althans had kunnen weten, dat zij psychische problemen had.
4.1.
De tweede aan eiser verweten gedraging houdt in:
het in een politiegebouw meerdere keren hebben van seks en/of verrichten van seksuele handelingen met meldster.
4.2.
In het beroepschrift heeft eiser erkend twee keer seks te hebben gehad met meldster op een politiebureau dat op dat moment leeg was. Eiser heeft ook erkend dat dit plichtsverzuim is, zodat deze gedraging geen bespreking meer behoeft.
5.1.
De derde verweten gedraging behelst:
het onder diensttijd, tijdens een werkbezoek, zoenen van meldster.
5.2.
In het beroepschrift wordt gesteld dat het een kortdurende uiting van genegenheid was, zoals tussen collega’s wel vaker voorkomt.
5.3.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Los van de vraag wie het initiatief heeft genomen, had eiser niet moeten zoenen met meldster tijdens een werkbezoek. Wat deze gedraging betreft is er sprake van plichtsverzuim.
6.1.
Bij de vierde verweten gedraging gaat het om het volgende:
het als leidinggevende niet melden van zijn relatie met een hiërarchisch ondergeschikte medewerkster.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser tot 1 februari 2020 alleen formeel leidinggevende van meldster was en dat zij tot deze datum op afstand van elkaar werkzaam waren. Op 1 februari 2020 was de plaatsing van meldster naar het team Korpscheftaken in [plaats 4] formeel afgerond. Gelet op de start van de relatie eind 2019 en de formele plaatsing van meldster op 1 februari 2020, is de rechtbank van oordeel dat eiser vanwege het korte tijdsverloop niet kan worden verweten zijn relatie met meldster destijds niet te hebben gemeld. Deze verweten gedraging kan naar het oordeel van de rechtbank niet als plichtsverzuim worden aangemerkt.
7.1.
De vijfde aan eiser verweten gedraging is:
het zichzelf in een chantabele positie brengen.
7.2.
De bezwaarcommissie HRM heeft geoordeeld dat vast staat dat eiser een buitenechtelijke relatie met meldster is aangegaan en dat hij dit geheim heeft gehouden en heeft willen houden. Eiser heeft de relatie niet gemeld bij zijn leidinggevende en ook zijn echtgenote daarover niet geïnformeerd. Voorts heeft hij één keer seks gehad met meldster in de woning van een aan hem ondergeschikte aspirante. Eiser heeft hiermee naar het oordeel van de commissie het risico geschapen dat hij in zijn functie en in het bijzonder als leidinggevende in een chantabele of kwetsbare situatie komt te verkeren.
7.3.
In het beroepschrift is namens eiser gesteld dat hij de relatie niet heeft gemeld omdat hij onrust wilde voorkomen. Had meldster hem onder druk gezet door dreiging met openbaarmaking van het seksuele contact, dan zou eiser zeker niet aan deze druk hebben toegegeven.
7.4.
Eiser heeft de rechtbank met deze stelling niet kunnen overtuigen. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich in een chantabele positie heeft gebracht doordat hij niet zelf het initiatief heeft genomen om de relatie bekend te maken bij zijn leidinggevende. Met name kan hem dat verwijt worden gemaakt omdat hij dat initiatief zelfs niet heeft genomen op het moment dat de inmiddels beëindigde maar nog wel vriendschappelijke relatie tussen hem en meldster wijzigde in een “vechtrelatie”. Met het alsnog melden van de relatie heeft hij gewacht tot een te laat moment. De hem op dit punt verweten gedraging is daarom terecht als plichtsverzuim aangemerkt.
8.1.
De zesde, tevens laatste, aan eiser verweten gedraging is:
het hebben van seks en/of verrichten van seksuele handelingen met meldster in de woning van een aspirante (een nicht van meldster) die werkzaam is in eisers team en hiërarchisch in een ondergeschikte positie ten opzichte van eiser staat.
8.2.
In het beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat meldster op enig moment een woning heeft geregeld van een familielid van haar (de aspirante), zodat zij en eiser daar samen konden zijn. Twee dagen voor de afspraak werd het eiser duidelijk dat dit familielid een aspirante was die op dat moment werkzaam was binnen het team in [plaats 3] .
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze wetenschap geen gevolg had moeten geven aan de gemaakte afspraak en dat hij zich door hier wel gevolg aan te geven schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
Toerekenbaarheid
9. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd en wat hij op de zitting naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om aan te nemen dat het hem verweten plichtsverzuim ten aanzien van de gedragingen 2, 3, 5 en 6 hem niet kan worden toegerekend. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan eraan getwijfeld moet worden of de gedragingen hem kunnen worden toegerekend.
Evenredigheid ontslag
10.1
De rechtbank is van oordeel dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag in dit geval onevenredig is aan het in rechtsoverweging 9 vermelde resterende plichtsverzuim. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een belangrijk deel van de door de korpschef aan eiser verweten gedragingen (gedragingen 1 en 4) naar het oordeel van de rechtbank niet als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeelsvorming dat eiser reeds sinds 1 oktober 1982 in dienst is bij de politie en hem niet eerder een plichtsverzuim is aangerekend.
10.2.
De korpschef heeft er nog op gewezen dat het voor eiser duidelijk had moeten zijn dat het incident in 2012, waarbij eiser en een andere medewerkster elkaar hebben gekust, een negatieve invloed heeft gehad op de samenwerking. De rechtbank merkt op dat alleen al vanwege het aanzienlijke tijdsverloop hieraan minder waarde kan worden gehecht en dat de betrokken medewerkster heeft verklaard dat destijds sprake was van een onschuldige kus die ook andere collega’s haar hadden kunnen geven.
10.3.
Dit alles in overweging nemend, is de rechtbank van oordeel dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag een te zware sanctie is.

Ongeschiktheidsontslag

11.1.
Nu het strafontslag geen standhoudt, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond.
11.2.
Volgens vaste rechtspraak dient de ongeschiktheid voor de functie zich te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken.
11.3.
Verder is volgens vaste rechtspraak een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dat functioneren of gedrag te verbeteren. Dit is volgens vaste rechtspraak slechts anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn.
11.4.
De korpschef heeft het subsidiair verleende ontslag gebaseerd op de stellingen dat eiser niet over de juiste grondhouding beschikt en hij niet voldoet aan de eigenschappen, mentaliteit en instelling die vereist zijn voor een professionele en betrouwbare ambtenaar van de politie. Van het bieden van een verbeterkans kan dan ook naar het oordeel van de korpschef worden afgezien.
11.5.
Gelet op wat eerder is overwogen, kan slechts een gedeelte van de aan eiser verweten gedragingen als plichtsverzuim worden aangemerkt. Met name het meest ernstige verwijt – het door eiser aangaan van een seksuele relatie met een ondergeschikte en kwetsbare medewerkster van wie eiser wist, althans had kunnen weten, dat zij psychische problemen had – kan niet worden gehandhaafd. Dat betekent allereerst dat de motivering van het ongeschiktheidsontslag opnieuw zou moeten worden beoordeeld door de korpschef. Maar de rechtbank is bovendien van oordeel dat hierdoor geen sprake is van de uitzonderlijke situatie waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn. Omdat geen verbeterkans is geboden, is de korpschef niet bevoegd om appellante ontslag te verlenen vanwege functionele ongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

12.1.
Uit rechtsoverwegingen 10.1 tot en met 11.5 volgt dat het beroep slaagt. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen ruimte om uit een oogpunt van definitieve geschillenbeslechting zelf in de zaak te voorzien omdat het aan de korpschef is om, met inachtneming van het voorgaande, een passende keuze te maken uit de andere mogelijkheden van bestraffing die artikel 77, eerste lid, van het Barp geeft.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de korpschef het griffierecht van eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep.
12.3.
De rechtbank veroordeelt de korpschef dan ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 20 februari 2023;
- draagt de korpschef op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 1.750,-;
- bepaalt dat de korpschef aan eiser het in beroep betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. A.J.G.M. van Montfort, leden, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is niet in de gelegenheid
rechter
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.