ECLI:NL:RBOVE:2024:4848

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/08/309001 / HA ZA 24-36
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor faillissementstekort na schending administratieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator van [bedrijf] B.V. [gedaagde] aansprakelijk stelt voor het faillissementstekort van de vennootschap. Het bedrijf was op 24 augustus 2021 in staat van faillissement verklaard, waarbij [gedaagde] gedurende een groot deel van de periode als bestuurder heeft gefunctioneerd. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] zijn administratieplicht heeft geschonden, wat heeft bijgedragen aan het faillissement. De curator vordert een voorschot van € 27.019,96, vooruitlopend op de vaststelling van het totale tekort in het faillissement. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het tekort, omdat zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. De rechtbank wijst de vordering van de curator toe, maar wijst de uitvoerbaar bij voorraadverklaring af, omdat dit onomkeerbare gevolgen voor [gedaagde] zou hebben. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/309001 / HA ZA 24-36
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
MR. [curator] Q.Q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf] B.V.,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: curator,
advocaat: mr. [curator],
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. A.D. van Koningsveld.

1.Samenvatting

1.1.
Bij vonnis van 24 augustus 2021 is [bedrijf] B.V. in staat van faillissement verklaard. [gedaagde] is een groot gedeelte van het bestaan van [bedrijf] B.V. bestuurder geweest. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de administratieplicht die geldt voor bestuurders van een vennootschap heeft geschonden en daardoor zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. Deze taakvervulling is een belangrijke oorzaak van het faillissement. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het gehele tekort in het faillissement van [bedrijf] B.V. Vooruitlopend op de vaststelling van de omvang van het tekort in het faillissement van [bedrijf] B.V. moet [gedaagde] een voorschot van € 27.019,96 aan de curator betalen.
1.2.
De rechtbank licht haar beslissing hieronder toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 januari 2024 met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- akte overlegging aanvullende producties van [gedaagde] met productie 1;
- spreekaantekeningen namens de curator;
- spreekaantekeningen namens [gedaagde];
- de mondelinge behandeling van 21 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[bedrijf] B.V. is eind 2019 opgericht door [gedaagde] en is een onderneming die zich voornamelijk bezig houdt met de handel in auto’s.
3.2.
Vanaf de oprichting tot 2 juni 2021 is een bedrag van ongeveer € 3.500.000,00 over de bankrekening van [bedrijf] B.V. gestroomd.
3.3.
Op 2 juni 2021 heeft [gedaagde] de aandelen in [bedrijf] B.V. verkocht en geleverd aan de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]). Vanaf die datum is [naam 1] ook de bestuurder van [bedrijf] B.V. Volgens [gedaagde] was de koopprijs van de aandelen € 1.000,00. Aan de curator heeft [naam 1] verklaard dat hij een bedrag van € 1.000,00 heeft ontvangen om [bedrijf] B.V. op zijn naam te zetten.
3.4.
Op 24 augustus 2021 is [bedrijf] B.V. bij vonnis van de rechtbank Amsterdam failliet verklaard met aanstelling van mr. [curator] tot curator.
3.5.
[naam 1] heeft aan de curator geen administratie van [bedrijf] B.V. overhandigd. [gedaagde] heeft een deel van de administratie aan de curator overhandigd en inlichtingen verstrekt aan de curator.
3.6.
Op basis van de door [gedaagde] overhandigde administratie en verstrekte inlichtingen is de curator van oordeel dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. De curator heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld en een voorschot van € 500.000,00 gevorderd.
3.7.
[gedaagde] heeft op deze aansprakelijkheidstelling en vordering niet gereageerd.

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens de boedel op grond van artikel 2:248 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden van [bedrijf] B.V., voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan de curator te betalen het gehele faillissementstekort van [bedrijf] B.V. zoals dit zal komen vast te staan na een te houden verificatievergadering in het faillissement, te vermeerderen met de boedelschulden waaronder begrepen het salaris van de curator en de overige faillissementskosten.
Subsidiair:
III. een verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van artikel 2:9 BW jegens de failliete vennootschap [bedrijf] B.V. hoofdelijk aansprakelijk is voor alle door deze vennootschap geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Zowel primair als subsidiair:
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan de curator van een voorschot op het bedrag dat hij op grond van het sub I. dan wel sub II. gevorderde dient te betalen, groot € 478.000,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De curator legt hieraan ten grondslag dat een deugdelijke administratie ontbreekt. Er zijn onder meer geen grootboekkaarten. Verder zijn over het boekjaar 2020 drie verschillende jaarrekeningen opgemaakt die elk een ander beeld laten zien van de onderneming en zijn deze jaarrekeningen aantoonbaar vals. Over 2020 is enkel een publicatiebalans gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Dit leidt volgens de curator tot schending van de administratieplicht en de verplichting tot (tijdige) deponering van de jaarrekening. Verder stelt de curator dat [gedaagde] ten laste van de vennootschap buitensporige privé-uitgaven heeft gedaan onder meer op Marbella en in Dubai. Dat is niet in het belang van de vennootschap.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van curator, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van curator, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van curator in de kosten van deze procedure.
4.4.
[gedaagde] voert aan dat hij een jonge onervaren bestuurder is en dat het hem niet duidelijk is wat van hem wordt verwacht ten aanzien van de administratie. Door de verzekerde inbewaringstelling is [gedaagde] niet in staat geweest om administratie aan te leveren en [gedaagde] is nog steeds bereid die administratie aan te leveren mits door de curator wordt aangegeven wat daarvoor nodig is. [gedaagde] kan zich niet herinneren hoe de publicatiebalans bij de Kamer van Koophandel terecht is gekomen en aan de heer [naam 2], die één van de drie jaarrekeningen heeft opgemaakt, heeft [gedaagde] geen opdracht gegeven voor het opstellen van de jaarrekening. Daarbij geldt ook dat de curator niet expliciet aangeeft welke punten van de jaarrekening niet kloppen. De privé-uitgaven die [gedaagde] ten laste van de vennootschap heeft gedaan staan in verhouding tot de totale inkomsten en uitgaven van het bedrijf en moeten worden aangemerkt als directeursuitgaven. Als [gedaagde] al kennelijk onbehoorlijk bestuur heeft gevoerd is dat niet bewust geweest en voorts heeft de coronacrisis in medio 2020 een grote impact op het bedrijf. De handel viel stil en de inkomsten droogden op.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verklaring voor recht kennelijk onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:248 BW
5.1.
De curator baseert zijn eerste vorderingen (de vordering sub I. en II.) op artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’). In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat in geval van faillissement van een vennootschap iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
5.2.
In het tweede lid van artikel 2:248 BW is bepaald dat indien het bestuur niet heeft voldaan aan de administratieplicht, zoals bedoeld in artikel 2:10 BW, of de jaarrekening niet tijdig heeft gedeponeerd, zoals bedoeld in artikel 2:394 BW, vast staat dat het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat deze kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
5.3.
In artikel 2:248 lid 6 BW is bepaald dat de vordering slechts kan worden ingesteld op grond van onbehoorlijke taakvervulling in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement.
Kennelijk onbehoorlijke taakvervulling
5.4.
De curator heeft gesteld dat een deugdelijke administratie ontbreekt en dat er geen administratie voorhanden is die voldoet aan artikel 2:10 BW. De curator heeft zelf-geknutselde kolommenbalansen ontvangen zonder onderliggende stukken, een immense stapel groene verzekeringskaarten en facturen van de huur. Via de bank heeft de curator de bankafschriften ontvangen. [naam 1] heeft aan de curator verklaard dat hij geen administratie heeft ontvangen van [gedaagde]. Volgens de curator is [naam 1] een katvanger.
5.5.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat de curator op geen enkele wijze heeft aangetoond waaruit blijkt dat een deugdelijke administratie ontbreekt en wat die administratie ondeugdelijk maakt. Voor zover sprake is van een ondeugdelijke administratie, kan dit niet aan [gedaagde] worden toegerekend. [gedaagde] is een jonge onervaren bestuurder, zodat het voor hem niet duidelijk is wat van hem wordt verwacht ten behoeve van de administratie. Ook is er sprake van overmacht volgens [gedaagde], omdat hij in verzekerde bewaring is gesteld en de administratie was overgedragen aan [naam 1]. Hierdoor was [gedaagde] niet in staat om de administratie aan de curator te overhandigen.
5.6.
Het wettelijk kader voor de administratieplicht is opgenomen in artikel 2:10 BW. In dit artikel is bepaald dat het bestuur verplicht is op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. De Hoge Raad [1] heeft eerder geoordeeld dat aan de eisen van artikel 2:10 BW is voldaan als snel inzicht kan worden verkregen in de debiteuren- en crediteurenpositie en deze posities en de stand van de liquiditeiten gezien de aard en omvang van de onderneming een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie van de onderneming. Ook andere elementen kunnen een rol spelen, dit is afhankelijk van de aard van de onderneming. In lid 3 van artikel 2:10 BW is bepaald dat het bestuur verplicht is de boeken, bescheiden en gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
5.7.
Ten aanzien van de naleving van de administratieplicht overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde] is vanaf de oprichting eind 2019 tot 2 juni 2021 bestuurder geweest van [bedrijf] B.V. Het faillissement van [bedrijf] B.V. is op 24 augustus 2021 uitgesproken (circa drie maanden na de overdracht van de aandelen), waardoor de periode dat [gedaagde] bestuurder is geweest van [bedrijf] B.V. geheel binnen de termijn van artikel 2:248 lid 6 BW valt.
5.8.
Op basis van de wet rust op [gedaagde] de verplichting om een administratie te voeren van de vennootschap waarvan [gedaagde] bestuurder is. De omstandigheid dat [gedaagde] jong en onervaren is doet daaraan niet af. Van [gedaagde] had mogen verwacht dat hij, als hij een bedrijf opricht maar zelf niet weet welke verplichtingen daarbij horen voor hem als bestuurder, hij daarvoor een deskundige zou hebben geraadpleegd om hem hierover te adviseren.
5.9.
Daarnaast heeft [gedaagde], gelet op de gemotiveerde betwisting door de curator, onvoldoende onderbouwd dat de administratie van [bedrijf] B.V. aan [naam 1] is overgedragen. Te meer, omdat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij de administratie aan een tussenpersoon heeft gegeven en niet rechtstreeks aan [naam 1]. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de vennootschap geen gebruik heeft gemaakt van een boekhouder en/of boekhoudprogramma en [gedaagde] de boekhouding voornamelijk zelf deed door het bijhouden van de in- en verkoopfacturen. Rekening houdend met de omstandigheden dat er in de periode dat [gedaagde] bestuurder was (circa anderhalf jaar)
1) voor een bedrag van ongeveer € 3.500.000,00 over de bankrekening is gestroomd, 2) veelvuldig pinopnames zijn gedaan, 3) privé-uitgaven zijn gedaan in Dubai en op Marbella ten laste van [bedrijf] B.V. en 4) [bedrijf] B.V. kennelijk nog een callcenter exploiteerde met 8 tot 10 ZZP’ers, had van [gedaagde] verwacht mogen worden dat de administratie uit meer bestond dan enkel de in- en verkoopfacturen.
Bij een onderneming waar transacties met een zodanige omvang plaatsvinden, auto’s worden geïmporteerd en meerdere ZZP’ers werkzaam zouden zijn is het enkel bijhouden van de in- en verkoopfacturen onvoldoende om snel inzicht te verkrijgen in de rechten en verplichtingen van de vennootschap en daarmee te voldoen aan de vereisten van artikel 2:10 BW. In dat kader mag bijvoorbeeld van het bestuur worden verwacht dat er grootboeken worden bijgehouden. Dat is niet gebeurd. Ondanks dat privé-uitgaven ten laste van [bedrijf] B.V. werden gebracht, bevindt zich in de administratie bijvoorbeeld geen rekening-courant tussen de vennootschap en haar bestuurder.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat door het niet naleven van de administratieplicht [gedaagde] de administratieplicht heeft geschonden en daardoor zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk vervuld.
5.11.
De omstandigheid dat [gedaagde] een paar maanden in verzekerde bewaring heeft gezeten, leidt niet tot een andere conclusie. De administratieplicht ziet op de periode dat [gedaagde] bestuurder was van [bedrijf] B.V. (eind 2019 tot 2 juni 2021) en [gedaagde] heeft van oktober 2021 tot maart 2022 in verzekerde bewaring gezeten. De inverzekerde bewaringstelling heeft er dus niet toe geleid dat [gedaagde] de administratieplicht niet kon nakomen of de administratie niet aan de curator kon overhandigen. Bovendien had [gedaagde] ook tijdens de in verzekerde bewaringstelling de administratie kunnen (laten) overhandigen en dit lijkt ook te zijn gebeurd. De door [gedaagde] aan de curator overhandigde administratie is echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat aan de administratieplicht is voldaan.
Oorzaak van het faillissement
5.12.
Op grond van artikel 2:248 lid 2 BW wordt bij een schending van de administratieplicht door het bestuur vermoed dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het is vervolgens aan het bestuur om aannemelijk te maken dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest.
5.13.
[gedaagde] stelt dat aanvankelijk de onderneming goed draaide en de activiteiten van de vennootschap zijn uitgebreid met een callcenter. Als gevolg van de coronacrisis kwam medio 2020 een groot deel van de werkzaamheden stil te leggen. Door de terugloop van de werkzaamheden, droogden ook de inkomsten op. Dit had tot gevolg dat [gedaagde] zich minder ging bezighouden met het bedrijf.
5.14.
De curator voert hiertegen aan dat [gedaagde] kennelijk geen last had van de coronacrisis, omdat middenin de coronatijd immense bedragen over de bankrekening van [bedrijf] B.V. stroomden.
5.15.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de oorzaak van het faillissement als volgt. [gedaagde] heeft enkel gesteld dat door de coronacrisis een groot deel van de werkzaamheden kwam stil te liggen en inkomsten zijn opgedroogd, zonder deze stelling te motiveren of onderbouwen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat hij in 2020 geen last had van corona. Deze verklaring van [gedaagde] is tegenstrijdig met hetgeen eerder door [gedaagde] is aangevoerd over de oorzaak van het faillissement. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] namelijk aangevoerd dat de coronacrisis medio 2020 een grote impact had op de onderneming, omdat de handel wegviel en de inkomsten opdroogden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat in de periode eind 2019 tot 2 juni 2021 een bedrag van ongeveer € 3,500.000,00 over de bankrekening van de onderneming is gestroomd, terwijl in maart 2020 door het kabinet de eerste maatregelen in het kader van de bestrijding van de coronacrisis zijn genomen.
Op basis van bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat [gedaagde] er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat andere feiten of omstandigheden een belangrijke oorzaak zijn geweest van het faillissement.
Tussenconclusie
5.16.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] jegens de boedel van [bedrijf] B.V. aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement.
Omvang van de vordering en voorschot
5.17.
De curator vordert betaling door [gedaagde] van het gehele tekort in het faillissement van [bedrijf] B.V., zoals het tekort na een te houden verificatievergadering zal komen vast te staan, te vermeerderen met de boedelschulden. Vooruitlopend op de verificatievergadering vordert de curator betaling van een voorschot van € 478.000,00. Dit is het resultaat van de per datum van indiening van de dagvaarding ingediende schuldvorderingen (€ 530.949,89) minus het huidige boedelactief (€ 52.980,04).
5.18.
[gedaagde] voert verweer tegen de betaling van een voorschot, omdat niet is aangetoond welke schuldvordering er zijn ingediend bij de curator en waarop die schuldvorderingen betrekking hebben. [gedaagde] is daardoor niet in staat om zich tegen de schuldvordering te verweren.
5.19.
De omvang van het tekort in het faillissement van [bedrijf] B.V. kan pas worden vastgesteld na een te houden verificatievergadering. De curator heeft een betaling van een voorschot op het tekort in het faillissement gevorderd. De rechtbank constateert dat het tekort in het faillissement door de curator niet onderbouwd is. Dit had wel op de weg van de curator gelegen, temeer omdat [gedaagde] dit in de conclusie van antwoord gemotiveerd heeft betwist. Een onderbouwing van het tekort is noodzakelijk voor de beoordeling van het gevorderde voorschot. Het gevorderde voorschot van € 478.000,00 kan de rechtbank daardoor niet beoordelen. Wel heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de schuld aan de belastingdienst ongeveer € 80.000,00 is. Hieruit leidt de rechtbank af dat de vennootschap in ieder geval een schuld aan de belastingdienst heeft van
€ 80.000,00. Op deze schuld dient het boedelactief van € 52.980,04 in mindering te worden gebracht, waarna een bedrag van € 27.019,96 resteert. Dit bedrag zal door de rechtbank dan ook als voorschot worden toegewezen.
Matiging
5.20.
[gedaagde] doet een beroep op matiging en legt hieraan het volgende ten grondslag. Gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling is de aansprakelijkheid voor het gehele boedeltekort van [bedrijf] B.V. bovenmatig. [gedaagde] is een onervaren bestuurder die zijn taak niet bewust onbehoorlijk heeft vervuld. Daarnaast heeft [gedaagde] enige tijd in verzekerde bewaring gezeten en heeft hij de administratie afgegeven aan [naam 1].
5.21.
De curator voert hiertegen aan dat vast staat dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en dat [gedaagde] er niet in is geslaagd om andere oorzaken van het faillissement te stellen en te bewijzen.
5.22.
In artikel 2:248 lid 4 BW is bepaald dat de rechtbank het bedrag waarvoor het bestuur aansprakelijk is kan verminderen indien haar dit bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld.
5.23.
[gedaagde] heeft een wettelijke verplichting, het bijhouden van een deugdelijke administratie, geschonden. De omstandigheid dat [gedaagde] onervaren is doet hieraan niet af en maakt de schending van de administratieplicht niet minder ernstig. Van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat hij deskundig advies zou inwinnen voor het voeren van een administratie, teneinde aan zijn wettelijke verplichtingen te voldoen.
5.24.
Ook de omstandigheid dat [gedaagde] enige tijd in verzekerde bewaring heeft gezeten, heeft niet tot gevolg dat de aansprakelijkheid voor het gehele tekort in het faillissement van [bedrijf] B.V. als bovenmatig kwalificeert. Zoals reeds geoordeeld in rechtsoverweging 5.11 had [gedaagde] vóór of na de in verzekerde bewaringstelling de administratie kunnen overhandigen. Dit geldt ook de omstandigheid dat de administratie aan [naam 1] is overgedragen. [gedaagde] heeft nagelaten dit te onderbouwen, terwijl dit wel op de weg van [gedaagde] had gelegen (zie rechtsoverweging 5.9).
5.25.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de vordering te matigen.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring
5.26.
De curator vordert om dit vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.27.
[gedaagde] verzet zich tegen een uitvoerbaar bij voorraadverklaring. [gedaagde] voert hiervoor aan dat een uitvoerbaar bij voorraadverklaring tot een onwenselijke situatie lijdt. Als [gedaagde] hangende het hoger beroep al een grote geldsom moet voldoen, dan heeft dit het persoonlijke faillissement van [gedaagde] tot gevolg. Dit heeft voor [gedaagde] onomkeerbare gevolgen.
5.28.
De maatstaf bij de vraag of het vonnis uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard is of het belang van de curator om het vonnis direct te executeren zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij het nog niet hoeven betalen van het voorschot totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist.
5.29.
De rechtbank wijst de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring af, omdat zij het belang van [gedaagde] in dit geval zwaarder vindt wegen. De uitvoerbaar bij voorraadverklaring kan het persoonlijk faillissement van [gedaagde] tot gevolg hebben, hetgeen onomkeerbare gevolgen heeft, en het belang van de curator om het vonnis direct te executeren is niet gemotiveerd en op het verweer van [gedaagde] is door de curator niet gereageerd.
5.30.
De overige stellingen van de curator behoeven geen bespreking meer.
Proceskosten
5.31.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.489,54
5.32.
De rechtbank heeft het salaris advocaat vastgesteld op basis van tarief III, omdat een vordering van € 27.019,96 is toegewezen.
5.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens de boedel op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden van [bedrijf] B.V. voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te betalen het gehele faillissementstekort van [bedrijf] B.V. zoals dit zal komen vast te staan na een te houden verificatievergadering in het faillissement, te vermeerderen met de boedelschulden waaronder begrepen het salaris van de curator en de overige faillissementskosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] aan de curator te betalen een voorschot van € 27.019,96 op het bedrag dat hij aan de curator is verschuldigd,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.489,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Egberink en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.

Voetnoten

1.HR 11 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0994, HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2932.