ECLI:NL:RBOVE:2024:4806

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
71.116643.24 (hoofdzaak)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en criminele activiteiten in de periode van 2022 tot 2024

Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en het plegen van criminele activiteiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van witwassen, waarbij zij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van contante geldbedragen van in totaal € 40.027,70. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van wapens en het ondersteunen van criminele activiteiten van een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten. De uitspraak volgde op een openbare terechtzitting op 3 september 2024, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar relatie met de medeverdachte en de druk waaronder zij heeft gestaan. De rechtbank heeft ook de maatschappelijke impact van witwassen benadrukt, waarbij het ondermijnen van het financieel en economisch verkeer als ernstig werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.116643.24 (hoofdzaak)
Datum vonnis: 17 september 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 september 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna in enkelvoud aangeduid als ‘de officier van justitie’) en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. N. Wijkman, advocaat in Almere, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2022 tot en met 16 april 2024 in [plaats] alleen of met een ander € 60.258,02 heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt;
feit 2:in de periode van 17 januari 2024 tot en met 17 april 2024 in [plaats] alleen of met een ander wapens en/of onderdelen van wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad;
feit 3:in de periode van 1 januari 2022 tot en met 16 april 2024 in [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest bij het vervaardigen/transformeren van wapens.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 16 april 2024, te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, een of meer voorwerpen, te weten onder andere geldbedragen van in totaal ongeveer € 60.258,02, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel en/of gedeeltelijk, onmiddellijk en/of middellijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf, en zij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
2.
zij in of omstreeks de periode van 17 januari 2024 tot en met 17 april 2024 te
[plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen en/of onderdelen van wapens van categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten onder andere:
- een getransformeerd vuurwapen, merk Relay, type PI 14, en/of
- een of meerdere patroonhouders,

en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten onder andere:

- een of meerdere kogelpatronen, onder andere met kaliber .32 Auto/7,65 br,

in elk geval wapens en/of onderdelen van wapens en/of munitie in de zin van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;

3.
medeverdachte [medeverdachte] in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot
en met 16 april 2024 te [plaats], en/of te ’s-Gravenhage, en/of te Zwolle, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt van het zonder erkenning vervaardigen
en/of transformeren van één of meer wapens van categorie II en/of III, en/of
munitie van categorie II en/of categorie III van de Wet wapens en munitie,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in of omstreeks de periode
van 1 maart 2023 tot en met 16 april 2024 te [plaats], althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- haar bankrekening(en) ter beschikking te stellen voor medeverdachte [medeverdachte]

, en/of

- gereedschap en/of materiaal voor het transformeren van wapens te bestellen voor

medeverdachte [medeverdachte], en/of

- contacten te onderhouden met (criminele) contacten van medeverdachte [medeverdachte]

terwijl hij gedetineerd zit, en/of

- in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] zijn criminele activiteiten voort

te zetten terwijl hij gedetineerd zit, waaronder het ophalen en/of afgeven van pakketten.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
De (ex-)partner van [verdachte], [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), is op
17 januari 2024 aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid van het voorhanden hebben, vervaardigen/transformeren en verkopen van (vuur)wapens en munitie. Op diezelfde datum heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in hun gezamenlijke woning in [plaats] en in de Volkswagen Golf die op naam stond van [verdachte]. In de slaapkamer van [verdachte] en [medeverdachte] is, in een Gucci tasje dat weer in een Prada tas zat, een patroonhouder met zeven kogelpatronen aangetroffen. In de Volkswagen Golf is, in de armsteun van de middenconsole, een vuurwapen inclusief patroonhouder met zeven patronen aangetroffen.
Uit het onderzoek naar de financiën van [verdachte] en [medeverdachte] komt naar voren dat er in de periode van 2 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 stortingen van contante geldbedragen met een totaalbedrag van € 40.027,70 hebben plaatsgevonden op de bankrekening van [verdachte], waar [medeverdachte] ook toegang tot had. Op 19 april 2024 werd er een telefoon op de cel in de penitentiaire inrichting van [medeverdachte] aangetroffen met daarop gesprekken met [verdachte]. Daarnaast hebben er taps plaatsgevonden van Teliogesprekken in de P.I. tussen [verdachte] en [medeverdachte]. Hieruit is het vermoeden ontstaan dat [verdachte] opzettelijk behulpzaam is geweest bij het vervaardigen en/of transformeren van wapens door [medeverdachte] en anderen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde opzetwitwassen, waardoor ook het gewoontewitwassen niet kan worden bewezen, en partieel van het schuldwitwassen van de geldbedragen betreffende de € 9.787,32 aan aankoopbonnen en kwitanties en € 6.720,00 aan contante geldstortingen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij samen met [medeverdachte] verblijft in de woning waar de patroonhouder met patronen is aangetroffen en dat de Volkswagen Polo, waarin een vuurwapen met patroonhouder en munitie lag, op haar naam staat, maar dat zij niet wist dat deze voorwerpen zich bevonden in de woning en de auto. Verdachte heeft verklaard dat zij de auto al langere tijd niet meer in gebruik had, omdat zij een leaseauto tot haar beschikking heeft, en dat [medeverdachte] de Volkswagen gebruikte. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat zij de patroonhouder en patronen die in de woning zijn aangetroffen nooit heeft gezien.
De rechtbank kan op grond van deze feiten en omstandigheden niet vaststellen dat [verdachte] zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen, de patroonhouders en de munitie. Naar het oordeel van de rechtbank is ook geen sprake van een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad, zodat verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken. Het feit dat de politie de stem van [verdachte] waarneemt op een filmpje waarop wapens te zien zijn, maakt dit niet anders. De verklaring van [verdachte] dat zij zich niet in dezelfde ruimte bevond waar het filmpje werd opgenomen kan niet met wettige bewijsmiddelen worden weerlegd, nog daargelaten of het enkele zich in dezelfde ruimte bevinden voldoende zou zijn voor een bewezenverklaring.
3.4.2.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde feit
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte 3 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor medeplichtigheid is dubbel opzet vereist: de dader dient opzet te hebben ten aanzien van de ondersteunende handelingen die het gronddelict, kort gezegd, bevorderen of mogelijk maken én de medeplichtige moet opzet hebben op het gronddelict, in dit geval het vervaardigen en/of transformeren van wapens.
3.4.2.1. Ter beschikking stellen van de bankrekening
De rechtbank overweegt dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] dubbel opzet heeft gehad toen zij haar bankrekening ter beschikking stelde aan [medeverdachte]. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ze de rekening gebruikte om te sparen en dat haar partner de code wist en toegang had tot die rekening. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte door haar bankrekening beschikbaar te stellen aan [medeverdachte], opzet heeft gehad op het vervaardigen/transformeren van wapens door [medeverdachte] en anderen, zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
3.4.2.2. Bestellen van gereedschap en/of materiaal
De rechtbank overweegt dat weliswaar kan worden vastgesteld dat er met de laptop van verdachte, waar [medeverdachte] ook toegang tot heeft, bestellingen zijn gedaan, maar niet dat dat met medeweten van verdachte is gebeurd, met het oog op vervaardiging/transformatie van wapens. Verdachte dient ook van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.4.2.3. Onderhouden van criminele contacten
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] contacten heeft onderhouden met (criminele) contacten van [medeverdachte] toen hij in detentie zat, met het oog op de vervaardiging/transformatie van vuurwapens. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat [medeverdachte] wilde dat ze pakketjes met verdovende middelen liet bezorgen in de P.I. en dat ze daar contact met hem over had toen hij vastzat. De rechtbank stelt vast dat verdachte contact heeft gehad met contacten van [medeverdachte], waarna die contacten [medeverdachte] in de P.I. bezocht hebben. De rechtbank kan echter niet vaststellen op basis van de onderzoeksbevindingen uit het dossier dat [verdachte] contact met deze personen onderhield met het oog op de vervaardiging/transformatie van wapens, zodat verdachte ook van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
3.4.2.4. Voortzetting criminele activiteiten
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte [verdachte] in opdracht van [medeverdachte] criminele activiteiten heeft voortgezet toen [medeverdachte] in detentie zat, waaronder het ophalen/afgeven van pakketten. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat ze een pakketje met drugs de P.I. in moest smokkelen voor [medeverdachte], maar dat ze dit uiteindelijk niet heeft gedaan. De rechtbank kan op basis van de onderzoeksbevindingen uit het dossier niet vaststellen wat verdachte onder het vierde gedachtestreepje wordt verweten, laat staan dat zij dit deed met het oog op de vervaardiging/transformatie van wapens, zodat verdachte ook van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
3.4.3.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.4.3.1. Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt allereerst op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens een doorzoeking op 17 januari 2024 is er in de gezamenlijke woning van [verdachte] en [medeverdachte] een hoeveelheid merkkleding, schoenen en modeaccessoires aangetroffen, met daarbij een aantal labels en kwitanties van merkgoederen met een totaalwaarde van € 20.230,32. Dit bedrag is opgebouwd uit € 9.543,00 aan labels van merkkleding en modeaccessoires, € 9.787,32 aan aankoopbonnen en kwitanties en € 900,00 aan (contante) aankopen bij een Gucci winkel. Hierna is er een onderzoek ingesteld naar een eventuele verklaarbare herkomst van deze luxegoederen. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat er over een periode van 2 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 stortingen van contante geldbedragen van totaal € 40.027,70 hebben plaatsgevonden op de Rabobankrekening van [verdachte] eindigend op 8683. Voor dit totaalbedrag aan contante stortingen is geen legale herkomst gevonden.
3.4.3.2. Ten aanzien van het witwassen van contante geldbedragen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, zoals in dit geval, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Als zo’n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352).
De rechtbank acht op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden gerechtvaardigd dat de gestorte geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, wat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat deze bedragen niet van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. Het aldus door verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de gestorte geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist, in termen van voorwaardelijk opzet, dat de geldbedragen die zij in de tenlastegelegde periode heeft verworven en voorhanden heeft gehad van misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft over een periode van meer dan twee jaar contante stortingen van in totaal ruim € 40.000,- op haar bankrekening ontvangen. Mede gelet op de financiële situatie van verdachte en [medeverdachte], die onder bewind stond, heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf bewust aanvaard.
Gewoontewitwassen
De rechtbank stelt vast dat over een periode van 2 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 55 stortingen met een totaalbedrag van € 40.027,70 op de bankrekening van verdachte hebben plaatsgevonden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] of anderen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de conclusie dat daarvan in het geval van het witwassen van de contante geldstortingen sprake is geweest.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van meerdere contante geldstortingen van in totaal € 40.027,70, waarbij er sprake is geweest van het verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen, terwijl zij wist dat deze geldstortingen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het medeplegen.
3.4.3.3. Partiele vrijspraak van het witwassen ten aanzien van de luxe goederen
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het overige deel van het tenlastegelegde bedrag, namelijk € 20.230,32, heeft witgewassen door hier luxegoederen van te kopen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] een bedrag van € 20.230,32 aan contant geld voorhanden heeft gehad en dit heeft uitgegeven aan luxegoederen. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de conclusie dat zij die aankopen, al dan niet samen met [medeverdachte], heeft gedaan. Voor het overgrote deel van de aankopen kan niet worden vastgesteld door wie die zijn gedaan. Voor een bedrag van € 1.890,00 zijn verschillende nota’s van Gucci aangetroffen, alle op naam van [medeverdachte] en contant afgerekend. Uit het dossier blijkt niet van wetenschap of betrokkenheid van [verdachte] bij de aanschaf van luxegoederen. Enige betrokkenheid van [verdachte] bij het witwassen van het bedrag van € 20.230,32 kan daarom niet worden vastgesteld.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het witwassen van een bedrag van € 20.230,32.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 10 januari 2024, in Nederland,
voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal € 40.027,70,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl zij wist dat die voorwerpen, geheel en/of gedeeltelijk, onmiddellijk en/of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf, en zij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan elf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren wordt opgelegd met aftrek van de tijd dat verdachte in verzekering gesteld is geweest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde
feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte zoals die
uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De
rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee jaren schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen en heeft daarvan een gewoonte gemaakt. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Verdachte heeft hier door haar handelen aan bijgedragen. Het betreft een ondermijnend feit dat de maatschappij veel schade toebrengt. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 23 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 31 augustus 2024 opgemaakt door [naam]. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van een relatie met de medeverdachte. Verdachte heeft bij de reclassering aangegeven dat zij binnen deze relatie meermaals onder druk werd gezet en dat het op meerdere vlakken geen gezonde relatie was. Indien de partnerrelatie hersteld wordt, ziet de reclassering de relatie als risicoverhogende factor. Daarnaast ziet de reclassering aanwijzingen voor het feit dat verdachte onvoldoende in staat was/is voor zichzelf op te komen en eigen keuzes te maken, waardoor ook het psychosociaal functioneren als risicoverhogende factor wordt gezien. De kinderen van verdachte lijken nu, ondanks dat de kinderen er ook al waren tijdens het delictgedrag, als beschermende factor te gelden. De reclassering ziet aanleiding voor toezicht en begeleiding. Verdachte geeft zelf ook aan hiervoor open te staan én van mening te zijn dat zij ondersteuning nodig heeft bij het inrichten van haar leven. Indien er een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte wordt opgelegd adviseert de reclassering hierbij een meldplicht en ambulante behandelverplichting op te leggen. Tevens acht de reclassering het belangrijk dat zij tijdens een eventueel reclasseringstraject inzage verschaft in haar financiën.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij het algemene uitgangspunt voor fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 tot € 70.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden betreft of een taakstraf. Die oriëntatiepunten zien op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
Witwassen is een delict dat het economische verkeer en het vertrouwen daarin ondermijnt en het belang van een juiste normhandhaving brengt mee dat daarop met een substantiële sanctie moet worden gereageerd. De rechtbank acht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met bijzondere voorwaarden passend en geboden gezien de oriëntatiepunten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren opleggen met daarbij de voorwaarden als geadviseerd door de reclassering. De rechtbank ziet geen meerwaarde aan het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke straf. De rechtbank zal aan verdachte echter naast de voorwaardelijke gevangenisstraf ook een taakstraf opleggen voor de duur van 60 uren met aftrek van het voorarrest.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal ten aanzien van het beslag geen beslissing nemen, omdat het dossier geen beslaglijst bevat

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
  • stelt als
  • stelt als
o dat verdachte zich moet melden bij de Reclassering Nederland locatie Amsterdam (Wibautstraat 12) wanneer zij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet zij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht. Gedurende deze periode moet de verdachte zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft;
o dat verdachte zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
o dat verdachte gedurende het reclasseringstoezicht inzage geeft in haar financiën. Hierbij houdt zij zich aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
o ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk en
mr. K. Drenth, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het zaakdossier 3 van onderzoek 26Dieppe van politie eenheid Oost-Nederland met nummer LEFCP23009-823. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

1.Het proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer] van

27 mei 2024, pagina’s 27 en 28, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Door de Rabobank zijn op 28 februari 2024 de saldo- en transactiegegevens van Rabobank rekening [rekeningnummer] van tenaamgestelde [verdachte], geboren [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], wonende aan de [woonplaats], hierna te noemen [verdachte], over de periode 1 januari 2022 tot en met 9 februari 2024 verstrekt.
De hiervoor genoemde bankrekening met nummer [rekeningnummer] is geanalyseerd en hierbij heb ik de volgende, voor dit onderzoek relevante, bevindingen gedaan:
(…)
Contante stortingen
Ik zag dat er op de genoemde rekening veelvuldig contante bedragen werden gestort. Over een periode van 2 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 gaat dit over 55 verschillende stortingen met een totaalbedrag van € 40.027.70.

2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 3 september 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, de verklaring van verdachte [verdachte].

U, de voorzitter, houdt mij voor dat er over de periode van ruim twee jaren in totaal meer dan € 40.000,00 op mijn bankrekening werd gestort. Het klopt dat ik van de bewindvoering van [medeverdachte] wist.

3. Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen e-mailbericht Budget 2023 van 11 april 2024, pagina's 4 tot en met 9, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op 23 mei 2023 stuurde de gebruiker van het e-mailaccount [e-mailadres 1] een e-mailbericht door naar het e-mailadres genaamd [e-mailadres 2]. Dit bericht had als onderwerp. “Fwd: Budget 2023”.
Ik las in het tekstbericht dat het e-mailbericht betrekking had over de budgetplanning van de eerste drie maanden van 2023.
Ik zag dat onderaan deze bijlages onder de categorie: “Blijft over voor leefgeld” respectievelijk 6,01 euro en 3,87 euro vermeld stond.