3.4.1.Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij samen met [medeverdachte] verblijft in de woning waar de patroonhouder met patronen is aangetroffen en dat de Volkswagen Polo, waarin een vuurwapen met patroonhouder en munitie lag, op haar naam staat, maar dat zij niet wist dat deze voorwerpen zich bevonden in de woning en de auto. Verdachte heeft verklaard dat zij de auto al langere tijd niet meer in gebruik had, omdat zij een leaseauto tot haar beschikking heeft, en dat [medeverdachte] de Volkswagen gebruikte. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat zij de patroonhouder en patronen die in de woning zijn aangetroffen nooit heeft gezien.
De rechtbank kan op grond van deze feiten en omstandigheden niet vaststellen dat [verdachte] zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen, de patroonhouders en de munitie. Naar het oordeel van de rechtbank is ook geen sprake van een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad, zodat verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken. Het feit dat de politie de stem van [verdachte] waarneemt op een filmpje waarop wapens te zien zijn, maakt dit niet anders. De verklaring van [verdachte] dat zij zich niet in dezelfde ruimte bevond waar het filmpje werd opgenomen kan niet met wettige bewijsmiddelen worden weerlegd, nog daargelaten of het enkele zich in dezelfde ruimte bevinden voldoende zou zijn voor een bewezenverklaring.
3.4.2.Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde feit
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte 3 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor medeplichtigheid is dubbel opzet vereist: de dader dient opzet te hebben ten aanzien van de ondersteunende handelingen die het gronddelict, kort gezegd, bevorderen of mogelijk maken én de medeplichtige moet opzet hebben op het gronddelict, in dit geval het vervaardigen en/of transformeren van wapens.
3.4.2.1. Ter beschikking stellen van de bankrekening
De rechtbank overweegt dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] dubbel opzet heeft gehad toen zij haar bankrekening ter beschikking stelde aan [medeverdachte]. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ze de rekening gebruikte om te sparen en dat haar partner de code wist en toegang had tot die rekening. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte door haar bankrekening beschikbaar te stellen aan [medeverdachte], opzet heeft gehad op het vervaardigen/transformeren van wapens door [medeverdachte] en anderen, zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
3.4.2.2. Bestellen van gereedschap en/of materiaal
De rechtbank overweegt dat weliswaar kan worden vastgesteld dat er met de laptop van verdachte, waar [medeverdachte] ook toegang tot heeft, bestellingen zijn gedaan, maar niet dat dat met medeweten van verdachte is gebeurd, met het oog op vervaardiging/transformatie van wapens. Verdachte dient ook van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.4.2.3. Onderhouden van criminele contacten
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] contacten heeft onderhouden met (criminele) contacten van [medeverdachte] toen hij in detentie zat, met het oog op de vervaardiging/transformatie van vuurwapens. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat [medeverdachte] wilde dat ze pakketjes met verdovende middelen liet bezorgen in de P.I. en dat ze daar contact met hem over had toen hij vastzat. De rechtbank stelt vast dat verdachte contact heeft gehad met contacten van [medeverdachte], waarna die contacten [medeverdachte] in de P.I. bezocht hebben. De rechtbank kan echter niet vaststellen op basis van de onderzoeksbevindingen uit het dossier dat [verdachte] contact met deze personen onderhield met het oog op de vervaardiging/transformatie van wapens, zodat verdachte ook van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
3.4.2.4. Voortzetting criminele activiteiten
De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte [verdachte] in opdracht van [medeverdachte] criminele activiteiten heeft voortgezet toen [medeverdachte] in detentie zat, waaronder het ophalen/afgeven van pakketten. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat ze een pakketje met drugs de P.I. in moest smokkelen voor [medeverdachte], maar dat ze dit uiteindelijk niet heeft gedaan. De rechtbank kan op basis van de onderzoeksbevindingen uit het dossier niet vaststellen wat verdachte onder het vierde gedachtestreepje wordt verweten, laat staan dat zij dit deed met het oog op de vervaardiging/transformatie van wapens, zodat verdachte ook van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
3.4.3.Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.4.3.1. Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt allereerst op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens een doorzoeking op 17 januari 2024 is er in de gezamenlijke woning van [verdachte] en [medeverdachte] een hoeveelheid merkkleding, schoenen en modeaccessoires aangetroffen, met daarbij een aantal labels en kwitanties van merkgoederen met een totaalwaarde van € 20.230,32. Dit bedrag is opgebouwd uit € 9.543,00 aan labels van merkkleding en modeaccessoires, € 9.787,32 aan aankoopbonnen en kwitanties en € 900,00 aan (contante) aankopen bij een Gucci winkel. Hierna is er een onderzoek ingesteld naar een eventuele verklaarbare herkomst van deze luxegoederen. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat er over een periode van 2 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 stortingen van contante geldbedragen van totaal € 40.027,70 hebben plaatsgevonden op de Rabobankrekening van [verdachte] eindigend op 8683. Voor dit totaalbedrag aan contante stortingen is geen legale herkomst gevonden.
3.4.3.2. Ten aanzien van het witwassen van contante geldbedragen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, zoals in dit geval, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring.Als zo’n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352). De rechtbank acht op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden gerechtvaardigd dat de gestorte geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, wat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat deze bedragen niet van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. Het aldus door verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de gestorte geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist, in termen van voorwaardelijk opzet, dat de geldbedragen die zij in de tenlastegelegde periode heeft verworven en voorhanden heeft gehad van misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft over een periode van meer dan twee jaar contante stortingen van in totaal ruim € 40.000,- op haar bankrekening ontvangen. Mede gelet op de financiële situatie van verdachte en [medeverdachte], die onder bewind stond, heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf bewust aanvaard.
Gewoontewitwassen
De rechtbank stelt vast dat over een periode van 2 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 55 stortingen met een totaalbedrag van € 40.027,70 op de bankrekening van verdachte hebben plaatsgevonden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] of anderen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de conclusie dat daarvan in het geval van het witwassen van de contante geldstortingen sprake is geweest.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2022 tot en met 10 januari 2024 een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van meerdere contante geldstortingen van in totaal € 40.027,70, waarbij er sprake is geweest van het verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen, terwijl zij wist dat deze geldstortingen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het medeplegen.
3.4.3.3. Partiele vrijspraak van het witwassen ten aanzien van de luxe goederen
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het overige deel van het tenlastegelegde bedrag, namelijk € 20.230,32, heeft witgewassen door hier luxegoederen van te kopen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] een bedrag van € 20.230,32 aan contant geld voorhanden heeft gehad en dit heeft uitgegeven aan luxegoederen. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de conclusie dat zij die aankopen, al dan niet samen met [medeverdachte], heeft gedaan. Voor het overgrote deel van de aankopen kan niet worden vastgesteld door wie die zijn gedaan. Voor een bedrag van € 1.890,00 zijn verschillende nota’s van Gucci aangetroffen, alle op naam van [medeverdachte] en contant afgerekend. Uit het dossier blijkt niet van wetenschap of betrokkenheid van [verdachte] bij de aanschaf van luxegoederen. Enige betrokkenheid van [verdachte] bij het witwassen van het bedrag van € 20.230,32 kan daarom niet worden vastgesteld.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het witwassen van een bedrag van € 20.230,32.